Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding;
- de mondelinge behandeling;
- de pleitnota van IVM;
- de pleitnota van Oefencentrum Noord en BON.
2.De feiten
(…)nemen het volgende in aanmerking:Bedrijfsveiligheid Noord BV, hierna te noemen de onderneming, is een opleider voor bedrijfshulpverlening en maakt onderdeel uit van de BON Groep, die brandweeropleidingen verzorgt en oefencentra exploiteert in Zuidbroek en Wijster. (…)'.
6.1. Het is verkoper, alsook BON Holding en de aan haar gelïeerde ondernemingen, niet toegestaan om, direct of indirect, voor eigen rekening of voor rekening van anderen of voor gezamenlijke rekening met anderen in Nederland een onderneming van gelijke of soortgelijke aard als die van verkoper te exploiteren of hierbij op andere wijze rechtstreeks of zijdelings betrokken te zijn, zelfstandig of in dienstbetrekking of anderszins, hetzij tegen vergoeding hetzij om niet, anders dan in dienst en/of in het belang van verkoper, een en ander met inachtneming van het in artikel 6.3 en 6.4 bepaalde.
- de vervreemding van de activa betreffende de verkoop van de onderneming Bedrijfsveiligheid Noord BV aan Instituut voor Veiligheid en Milieu BV;
Daarnaast is er nog een belangrijke ontwikkeling; we willen naast bovengenoemde initiatieven nieuwe zakelijke activiteiten aanboren, waaronder BHV-opleidingen.'
Bedrijfshulpverlener.
3.Het geschil
€ 5000,00;
4.De beoordeling
in het kader van de mogelijke verkoop van BVN door BON Holding aan IVM') wijzen op een betrokkenheid van BON Holding bij de verkoop. Ook de omstandigheid dat in artikel 5 van de koopovereenkomst is opgenomen dat de koper (IVM) de '
hieronder vermelde onroerende zaken (…) van verkoper (zal) huren(…)', terwijl in de als bijlage 6 bij de koopovereenkomst opgenomen huurovereenkomst BON Holding en BHN als verhuurder zijn vermeld, is daarvoor een aanwijzing. In ieder geval is in de daartoe strekkende relevante stukken geen duidelijk onderscheid tussen BON Holding, BHN en BVN aangebracht.
Onder deze omstandigheden kan worden uitgegaan van de (letterlijke) tekst van het non-concurrentiebeding en volgens die tekst geldt het verbod voor onbepaalde tijd.
c. het verdelen van de markten of van de voorzieningsbronnen;
e. het afhankelijk stellen van het sluiten van overeenkomsten van de aanvaarding door de handelspartners van bijkomende prestaties welke naar hun aard of volgens het handelsgebruik geen verband houden met het onderwerp van deze overeenkomsten.
Verboden zijn overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en alle onderling afgestemde feitelijke gedragingen, die ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan wordt verhinderd, beperkt of vervalst.
Niet aangenomen kan worden dat een vrijwillige beperking in haar arbeidskeuze door een ondernemer in het kader van de verzilvering van haar onderneming moet worden aangemerkt als een schending van fundamenteel ervaren normen van ongeschreven recht, zodat sprake zou zijn van een rechtshandeling, die door inhoud of strekking in strijd is met de goede zeden of de openbare orde en die daarom op grond van het eerste lid van artikel 3:40 BW nietig zou zijn.
Overigens is het naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gebleken dat het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat IVM BON onverkort wil houden aan het non-concurrentiebeding.
4.21. Gelet op het vorenoverwogene is de slotsom dat IVM naar de huidige stand van zaken BON onverkort kan houden aan het non-concurrentiebeding.
De kosten aan de zijde van IVM worden begroot op:
816,00