ECLI:NL:RBNNE:2013:6482

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 oktober 2013
Publicatiedatum
28 oktober 2013
Zaaknummer
Awb 12/2470
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de verhoging van de maximumsnelheid op de A31 en de gevolgen voor geluidsoverlast

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland op 24 oktober 2013, betreft het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Infrastructuur en Milieu om de maximumsnelheid op de A31 ter hoogte van zijn woning in Marsum te verhogen van 120 km/u naar 130 km/u. Eiser stelt dat deze verhoging leidt tot onacceptabele geluidsoverlast en dat zijn wegtraject ten onrechte niet is opgenomen in de bijlage van het bestreden besluit, waarin wegtrajecten met een lagere maximumsnelheid zijn vermeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister bij zijn besluit de belangen van milieu en verkeersveiligheid in redelijkheid heeft afgewogen. De rechtbank oordeelt dat het akoestisch onderzoek dat door de minister is uitgevoerd, aantoont dat de geluidsnormen ter hoogte van de woning van eiser niet worden overschreden. Eiser heeft geen tegenbewijs geleverd tegen de bevindingen van het onderzoek. De rechtbank concludeert dat de minister niet in strijd met de wet heeft gehandeld door de verhoging van de maximumsnelheid door te voeren. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan binnen zes weken worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling bestuursrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer: AWB 12/2470

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 oktober 2013 in de zaak tussen

[naam eiser], eiser,

wonende te Marsum,
en

de minister van Infrastructuur en Milieu, verweerder,

gemachtigde: mr. M. de Hoop.

Procesverloop

Met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft verweerder met ingang van 28 juni 2012 het ontwerp-verkeersbesluit II, dat op 27 juni 2012 in de Staatscourant en in een aantal (regionale) dagbladen is gepubliceerd, evenals de daarop betrekking hebbende stukken, voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Dit ontwerpbesluit strekt tot het - in afwijking van de algemene maximumsnelheid van 130 km/u - verlagen van een maximumsnelheid naar 120 km/u op wegtrajecten onder beheer bij het Rijk.
Bij besluit van 29 augustus 2012 heeft verweerder, nadat hij kennis had genomen van de tegen het ontwerpbesluit ingediende zienswijzen, - voor zover van hier belang - het volgende besloten:
“Op de bij dit besluit behorende bijlage 1 genoemde wegtrajecten onder beheer van het Rijk wordt door plaatsing van borden A1 en A2, van bijlage 1 bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, en onderborden en onder verwijdering van de hiermee strijdige borden, per 1 september 2012 een maximumsnelheid van 120 km/u ingesteld.
(…)”.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld. Door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 11 september 2013. Eiser is aldaar verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mevrouw Scholten en de heren Giesen en Roland.

Overwegingen

Feiten en standpunten van partijen

1.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit - onder meer en samengevat weergegeven - ten grondslag gelegd dat aan de Tweede Kamer bij brief van 28 november 2011 (Tweede Kamer kamerstuk 32 646, nr. 13) is meegedeeld, dat per 1 september 2012 de algemene maximumsnelheid op autosnelwegen in Nederland van 120 km/u naar 130 km/u zal worden verhoogd. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat hier uitvoering aan zal worden gegeven door middel van een besluit tot wijziging van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). Voorts heeft verweerder meegedeeld dat het gewijzigde RVV 1990 op 1 september 2012 in werking zal treden. In de kamerbrief is tevens vermeld dat op grond van milieu of verkeersveiligheid een lagere snelheid kan gelden. Verweerder heeft onderzoek gedaan naar de omgevingseffecten van het voorgenomen besluit tot verhoging van de maximumsnelheid op autosnelwegen naar 130 km/u. Op de bij het bestreden besluit behorende bijlage 1 vermelde wegtrajecten bleek het op grond van milieu, natuur of verkeersveiligheid niet mogelijk de snelheid te laten vallen onder het algemene snelheidsregime van 130 km/u. De maximumsnelheid is daarom per 1 september 2012 verlaagd naar 120 km/u op de wegtrajecten genoemd in de bij dit besluit behorende bijlage 1. In bijlage 1 is per wegtraject onder de kolom ‘reden van afwijking’ aangegeven op grond van welk(e) aspect(en), luchtkwaliteit, geluid, natuur of verkeersveiligheid, de snelheid van 120 km/u wordt gecontinueerd.
2.
Eiser is opgekomen tegen het bestreden besluit. Het beroep ziet op het wegtraject van de A31, ter hoogte van zijn woning bij Marsum. Dit wegtraject is niet opgenomen in bijlage 1, behorend bij het bestreden besluit. Gelet op het bepaalde in artikel 21 van het RVV 1990 geldt op dit wegtraject sinds 1 september 2012 dan ook de maximumsnelheid van 130 km/u. Eiser betoogt dat het wegtraject A31 ter hoogte van zijn woning ten onrechte niet is opgenomen in bijlage 1 bij het bestreden besluit. Op hetgeen eiser in dat verband in zijn beroep en ter zitting naar voren heeft gebracht, zal de rechtbank hierna - waar nodig - ingaan.
3.
Verweerder heeft in reactie op het beroep benadrukt dat uit akoestisch onderzoek is gebleken dat de geldende geluidsnormen ter hoogte van de woning van eiser niet worden overschreden.

Beoordeling

4.
Ten aanzien van het bestreden besluit geldt het volgende toetsingskader.
4.1
Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
4.2
Ingevolge artikel 12, aanhef en onder a, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (Babw) moet – kort samengevat – de plaatsing of verwijdering van de in dit geding aan de orde zijnde verkeerstekens geschieden krachtens een verkeersbesluit.
Ingevolge artikel 21 van het Babw vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
4.3
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) - onder meer de uitspraak van 21 juli 2004, LJN: AQ3677 - volgt dat het kader waarbinnen een verkeersbesluit moet worden genomen en beoordeeld, gegeven is in artikel 21 Babw, gelezen in samenhang met artikel 2 van de WVW 1994. Verweerder komt bij de weigering een verkeersbesluit te nemen een ruime beoordelingsmarge toe. Het is aan verweerder om, ter beoordeling van de vraag of de in artikel 2 van de WVW 1994 vermelde belangen het nemen van een verkeersmaatregel vergen, alle bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter zal zich bij de beoordeling van zo'n besluit terughoudend moeten opstellen en dienen te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel sprake is van zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
5.
Eiser heeft in beroep, onder verwijzing naar de zienswijze, allereerst naar voren gebracht dat de verhoging van de maximumsnelheid op het wegtraject A31 tussen Dronryp en Marsum naar 130 km/u leidt tot een onacceptabele toename van de geluidsoverlast ter plaatse. Verweerder heeft daarom ten onrechte geweigerd om de maximumsnelheid te verlagen naar 120 km/u. Ter zitting heeft eiser betoogd dat het akoestisch onderzoek dat verweerder heeft laten uitvoeren wordt gekenmerkt door een ondeugdelijke systematiek. Met name heeft eiser erop gewezen dat de geluidsproductieplafonds worden gemeten met meetpunten die op 50 meter van het wegtracé zijn gelegen. Eisers woning is op 30 meter van het wegtracé van de A31 gesitueerd. Het ligt volgens eiser in de rede om te veronderstellen dat de geluidsbelasting bij zijn woning hoger is dan bij de meetpunten die daarachter zijn gelegen. Verweerder is dan ook ten onrechte tot de conclusie gekomen dat de geluidsoverlast die eiser ter hoogte van zijn woning ervaart binnen de normen blijft.
5.1
Verweerder heeft in reactie op deze beroepsgrond - onder meer en samengevat weergegeven - naar voren gebracht dat uit akoestisch onderzoek volgt dat het verhogen van de maximumsnelheid van 120 km/u naar 130 km/u op het wegtraject A31 ter hoogte van Dronryp en Marsum, niet leidt tot een overschrijding van de aldaar geldende geluidproductieplafonds.
5.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder ter voorbereiding van het bestreden besluit akoestisch onderzoek heeft laten verrichten. Hierbij is verweerder uitgegaan van het wettelijk regime van hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer. Hoofdstuk 11 en de onderliggende regelgeving zijn sinds 1 juli 2012 van kracht. Met de invoering van deze regelgeving zijn geluidproductieplafonds ingevoerd voor wegen die in beheer zijn bij het Rijk. De geluidproductieplafonds geven de geluidproductie aan die een rijksweg maximaal mag voortbrengen op aan weerszijden van de weg gelegen referentiepunten. Het Rijk is, als beheerder van de rijksweg, verplicht om de geluidproductieplafonds na te leven. Indien sprake is van een (dreigende) overschrijding van geluidproductieplafonds zal het Rijk moeten bezien of deze kunnen worden nageleefd door het treffen van doelmatige geluidsbeperkende maatregelen of door het voeren van een procedure tot wijziging van geluidproductieplafonds. Ter zitting is door verweerder toegelicht, dat de bedoeling van de nieuwe regelgeving uit de wet milieubeheer en de onderliggende regelgeving is, dat geluidsoverlast wordt beperkt. Daarom zijn concrete normen, geluidproductieplafonds, ingevoerd waaraan het niveau van geluid objectief kan worden getoetst. Verder is voorzien in een systeem op grond waarvan jaarlijks moet worden gemonitord of nog steeds wordt voldaan aan de geluidproductieplafonds. De referentiepunten langs alle rijkswegen zijn op ongeveer 50 meter van de buitenste rijstrook en met een onderlinge afstand van 100 meter gelegen. Het kan dus voorkomen dat een woning, zoals in het geval van eiser, zich bevindt tussen het wegtracé en het referentiepunt. Dit betekent volgens verweerder echter niet dat de geluidsnormen in die situatie worden overschreden, omdat de vaststelling van de geluidproductieplafonds is geobjectiveerd via een methodiek waarbij bij elk meetpunt rekening wordt gehouden met factoren, zoals de aanwezigheid van bomen, woonhuizen, andere bebouwing en wind. Met de omstandigheid dat een woning tussen de weg en het meetpunt is gelegen is bij de vaststelling van het geluidproductieplafond al rekening gehouden. Indien eiser de waarde van het ter plaatse geldende plafond ter discussie wenst te stellen, dan kan hij dat doen naar aanleiding van de jaarlijkse monitoring, aldus verweerder.
De rechtbank kan verweerder volgen in deze redenering. In de methodiek van de geluidproductieplafonds is gekozen voor meetpunten op ongeveer 50 meter van de buitenste rijstrook en in de omgeving van een meetpunt is rekening gehouden met alle relevante factoren. De rechtbank acht dit geen kennelijk onredelijke wijze van meten. Voor zover eiser heeft willen betogen dat bij de meetpunten in de buurt van zijn woning onjuiste waarden zijn gehanteerd overweegt de rechtbank dat de vastgestelde geluidproductieplafonds in deze procedure niet ter beoordeling voorliggen.
5.3
Ten aanzien van de stelling van eiser dat de geluidsbelasting op het wegtracé ter hoogte van zijn woning door de verhoging van de maximumsnelheid naar 130 km/u ontoelaatbaar stijgt, overweegt de rechtbank als volgt.
5.4
Verweerder heeft adviesbureau DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V. (DGMR) een akoestisch onderzoek laten uitvoeren naar de gevolgen van de verhoging van de maximumsnelheid naar 130 km/u. Op 24 augustus 2012 heeft DGMR rapport uitgebracht (met kenmerk V.2012.0392.04.R001). De bijlagen 2.124, 3.124, 4.124, 5 (pagina 116) en 5.124 bij dat rapport zien op de situatie van het wegtracé bij de woning van eiser. De dichtstbijzijnde referentiepunten ter hoogte van de woning van eiser zijn die met de nummers 44570 en 44571. De geluidproductieplafonds zijn daar conform voornoemde systematiek van hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer vastgesteld op onderscheidenlijk 64,6 en 64,4 Decibel (DB). Bij aanpassing van de maximumsnelheid naar 130 km/u neemt, blijkens het onderzoek van DGMR, de geluidsproductie op deze referentiepunten met 0,2 Db toe, waarmee de waarde van de geluidsproductie door die verhoging op referentiepunt 44570 63,5 Db en op referentiepunt 44571 63,4 Db bedraagt. Deze waarden liggen onder de ter plaatse geldende geluidproductieplafonds.
5.5
De rechtbank stelt vast dat eiser deze meetgegevens niet heeft betwist. Evenmin heeft hij een tegenrapportage van een deskundige in het geding gebracht. Ter zitting heeft eiser in dit verband opgemerkt dat zijn beroep in beginsel ziet op de hiervoor onder 5.2 weergegeven systematiek van de geluidproductieplafonds en meer in het bijzonder de plaats van de meetpunten op ongeveer 50 meter van de buitenste rijstrook van de weg. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten de gegevens in het rapport van DGMR voor onjuist en of onvolledig te houden. Verweerder kon dan ook uitgaan van onder meer de meetgegevens in het rapport van DGMR.
5.6
De rechtbank concludeert dat uit voornoemd onderzoek van DGMR volgt dat het verhogen van de maximumsnelheid van 120 km/u naar 130 km/u op het wegtraject A31 ter hoogte van de woning van eiser niet leidt tot een overschrijding van de aldaar geldende geluidproductieplafonds. Voor verweerder was er dan ook geen aanleiding om op grond van het geluid te beslissen om het wegtraject A31 op te nemen in bijlage 1 bij het besteden besluit.
6.
Eiser heeft voorts naar voren gebracht dat verweerder heeft besloten het wegtracé van de A31 ter hoogte van Midlum wel op te nemen in bijlage 1 bij het bestreden besluit, terwijl het daar gaat om een vergelijkbare situatie.
6.1
Verweerder heeft ter zitting uiteengezet dat bij Midlum het geluidproductieplafond zeer dicht genaderd wordt, waardoor de verhoging van de maximumsnelheid naar 130 km/u niet haalbaar is gebleken.
6.2
De rechtbank verwijst in dit verband naar hoofdstuk 6 van het rapport van DGMR van 1 oktober 2012 (met kenmerk V.2012.0392.04.R003), waarin uiteen is gezet dat het geluidproductieplafond bij Midlum wordt genaderd. Voor zover eiser heeft willen betogen dat bij Midlum sprake is van een gelijke situatie volgt de rechtbank hem niet. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 5.2 is weergegeven, wordt bij elk referentiepunt rekening gehouden met de ter plaatse geldende omgevingsfactoren. Kennelijk spelen deze bij Midlum een andere rol dan bij het tracé ter hoogte van de woning van eiser, waardoor tot een andere waarde van het geluidproductieplafond is gekomen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan dan ook niet slagen.
7.
Verder heeft eiser gewezen op de werkzaamheden aan de oostkant van zijn woning op het wegvak Leeuwarden-Marsum, ter plaatse bekend als de Haak om Leeuwarden. De maximumsnelheid is daar gehandhaafd op 120 km/u vanwege de verwachte veranderingen in verkeersbewegingen en -intensiteit. Eiser vraagt zich af waarom dit ook niet geldt voor de rest van het traject nabij Marsum. Bovendien zal, zodra de werkzaamheden zijn voltooid, de verkeersintensiteit toenemen, aldus eiser. Ook met dit aspect had verweerder naar zijn mening rekening moeten houden.
7.1
Verweerder heeft ter zitting uiteengezet dat bij het wegvak waar de Haak om Leeuwarden is gepland op dit moment een maximumsnelheid van 120 km/u geldt, maar dat na voltooiing van dit tracé wordt bezien of verhoging van de maximumsnelheid naar 130 km/u (deels) mogelijk is.
7.2
De rechtbank wijst in dit verband op hoofdstuk 6 van voornoemd rapport van DGMR van 1 oktober 2012, waarin wordt opgemerkt dat het wegvak Leeuwarden-Marsum binnenkort wordt aangepast als gevolg van een Tracébesluit. Daardoor is hier geen goede toetsing aan het geluidproductieplafond mogelijk. Tot na de uitvoering van alle wijzigingen aan dit knooppunt blijft de huidige maximumsnelheid van 120 km/u gehandhaafd, aldus de rapportage. De rechtbank overweegt dat de werkzaamheden rond de Haak om Leeuwarden geen invloed hebben op de geluidsplafonds bij eisers woning. Voor zover eiser heeft willen betogen dat vanwege deze werkzaamheden ook op het wegtracé bij zijn woning tijdelijk een maximumsnelheid van 120 km/u zou moeten gelden, heeft verweerder in redelijkheid kunnen overwegen dat het tracé bij Marsum geen onderdeel uitmaakt van de werkzaamheden. Ten aanzien van mogelijke toekomstige overschrijdingen van de geluidswaarden heeft verweerder terecht gewezen op de jaarlijkse monitoring van de geluidproductieplafonds. Met toekomstige ontwikkelingen hoefde verweerder bij het nemen van het bestreden besluit geen rekening te houden. Deze beroepsgrond kan niet slagen.
8.
De hier in geding zijnde weigering van verweerder om het wegtraject A31 in de bijlage 1 bij het bestreden besluit op te nemen, kan, gelet op de hiervoor geschetste wijze van toetsen, naar het oordeel van de rechtbank de rechterlijke toets doorstaan. Van strijd met de wet is niet gebleken. Verweerder heeft onderzoek gedaan naar de relevante feiten en belangen, en die belangen afgewogen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de stellingen van eiser tegen het bestreden besluit geen doel treffen en dat verweerder in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.
9.
Het beroep is ongegrond.
10.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzitter, en mrs. P.G. Wijtsma en P. Mendelts, in aanwezigheid van mr. E.H. Pot, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2013.
de griffier is buiten staat om bij afwezigheid van de voorzitter
de uitspraak mede te onder- ondertekend door mr. P.G. Wijtsma
tekenen

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op: