1.De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1Eisers vader, geboren op [dag/maand] 1925, dreef sinds 1961 een metaal-, las- en constructiebedrijf. In 1988 zijn eiser en zijn broer, [broer], toegetreden tot de onderneming. Eiser was vóór 1988 al enige tijd in loondienst in de onderneming werkzaam. Na de toetreding van eiser en zijn broer werd de onderneming gedreven in de vorm van een vennootschap onder firma, genaamd [naam] (hierna: de vof). Eiser en zijn broer waren vanaf de toetreding ieder voor 10% gerechtigd tot het vermogen van de vennootschap, terwijl hun vader voor 80% gerechtigd was. Later is de gerechtigdheid tot het vermogen voor eiser en zijn broer toegenomen tot ieder 30%.
1.2Eisers vader woonde sinds 1988 aan de [a-straat #4] te [A] (hierna: de [a-straat #4]). Achter het woonhuis aan de[a-straat #4] bevond zich de werkplaats van de onderneming. De werkplaats was 40 meter lang en 20 meter breed. Daarachter stond nog een loods van 400 m², die werd gebruikt voor opslag, met een hok ernaast. Er zijn in het verleden problemen geweest inzake geluidsoverlast vanuit de werkplaats. In 1998 is de werkplaats geïsoleerd. Ten aanzien van de werkplaats moest om de vijf jaar een milieuvergunning worden aangevraagd bij de gemeente. Deze werd steeds verleend. De bedrijfsgebouwen achter het woonhuis aan de [a-straat #4] boden voldoende ruimte voor de uitoefening van de onderneming.
1.3Bij notariële akte van 26 augustus 1992 is aan eiser, eisers broer en eisers vader, geleverd:
"
Het woonhuis met garage, erf en tuin, staande en gelegen te [A], plaatselijk bekend [a-straat #2], kadastraal bekend gemeente[A] sectie[sectie] nummer [nummer], groot zeven are vijfenvijftig centiare (…) door koper te gebruiken voor eigen bewoning.".
De koopprijs bedroeg ƒ 185.000.
1.4De onder 1.3 bedoelde woning aan de[a-straat #2] te [A] (hierna: de[a-straat #2]) grensde aan de [a-straat #4]. De[a-straat #2] bevond zich ten tijde van de aankoop in een bouwvallige staat van onderhoud. Er is sinds de aankoop geen onderhoud aan de[a-straat #2] gepleegd. De[a-straat #2] is sinds de aankoop nimmer in gebruik genomen, behoudens dat door eisers vader in de tuin enige fruitbomen zijn geplant en kippen en eenden zijn gehouden.
1.5De boekhouding van de vof werd jarenlang verzorgd door accountantskantoor [naam] te [B]. Eisers vader regelde alle boekhoudkundige zaken met boekhouder [naam]. Eiser en zijn broer hadden geen enkele bemoeienis met de boekhouding. Zij ontbeerden kennis van boekhoudkundige zaken. De boekhouder heeft de[a-straat #2] sinds de aankoop in de jaarstukken steeds als ondernemingsvermogen aangemerkt. Na de uittreding van hun vader, zijn eiser en zijn broer overgegaan naar een andere boekhouder.
1.6Eiser bewoonde in 1992 een tot zijn privé-vermogen behorende vrijstaande woning aan de[b-weg #]te [A], alwaar hij nog steeds woont. Eisers broer bewoonde in 1992 een tot zijn privé-vermogen behorende woning aan de [c-weg #] te [A].
1.7Per 1 januari 2002 is eisers vader uitgetreden uit de vof. Eiser en zijn broer hebben de onderneming voortgezet in de vorm van een vennootschap onder firma. Zij zijn ieder voor 50% gerechtigd tot het vermogen van de vennootschap. Volgens de notariële akte van scheiding en deling van 15 maart 2002 zijn de[a-straat #2] en [#4] toegedeeld aan eiser en zijn broer. Het woongedeelte van de [a-straat #4] wordt volgens bedoelde notariële akte door eiser en zijn broer verhuurd aan hun vader. In de notariële akte is onder het kopje Overdrachtsbelasting opgenomen dat eiser, zijn broer en zijn vader ter berekening van de verschuldigde overdrachtsbelasting verklaarden dat de door eisers vader aan eiser en zijn broer overgedragen onroerende zaken - met uitzondering van het woongedeelte van de [a-straat #4] - "
ondermeer behoorden tot- en dienstbaar waren aan de onderneming" van eiser, zijn broer en zijn vader. Hierbij hebben eiser en zijn beroer een beroep gedaan op de vrijstelling van overdrachtsbelasting ingevolge artikel 15, eerste lid, sub b, van de Wet op Belastingen van Rechtsverkeer, zoals dat artikel in 1992 gold.
1.8Kort na de overname van de onderneming in 2002 door eiser en zijn broer, raakten zij hun grootste opdrachtgever ([naam]) kwijt. Eiser en zijn broer kregen geen nieuwe opdrachtgevers meer met als gevolg dat zij minder inkomen genereerden. Hierdoor ontstond uiteindelijk de financiële noodzaak om de[a-straat #2] en [#4] te verkopen. Op het moment waarop eiser en zijn broer gesprekken voerden met de bank over de voorgenomen verkoop van de onroerende zaken, diende zich hiervoor een koper aan. Bij notariële akte van 21 oktober 2008 hebben eiser en zijn broer de[a-straat #2] aan deze koper geleverd voor een bedrag van € 345.000. De [a-straat #4] hebben eiser en zijn broer bij notariële akte van 31 augustus 2009 aan deze koper geleverd. Na de verkoop zijn de opstallen aan de[a-straat #2] en [#4] vanwege projectontwikkeling gesloopt.
1.9Eiser en zijn broer hebben per 11 maart 2008 de onderneming verplaatst naar een huurpand, gelegen aan de[d-straat #] te [C].
1.1[naam] van[kantoor] heeft namens eiser voorafgaande aan het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2008 gecorrespondeerd met verweerder over de vermogensetikettering van de[a-straat #2]. Hierbij heeft [naam] verweerder verzocht om akkoord te gaan met zijn standpunt dat - kort weergegeven - de[a-straat #2] ten onrechte als ondernemingsvermogens is geëtiketteerd en met toepassing van de foutenleer kan worden overgebracht naar het privé-vermogen van eiser en zijn broer. Verweerder is hiermee niet akkoord gegaan.
1.11Eisers boekhouder, verbonden aan [kantoor], heeft bij het doen van eisers aangifte IB/PVV voor het jaar 2008 ten aanzien van de[a-straat #2] de foutenleer toegepast, overeenkomstig het onder punt 1.10 opgenomen standpunt van eiser. Ten aanzien van de verkoop van de[a-straat #2] is geen boekwinst in eisers aangifte IB/PVV voor het jaar 2008 opgenomen. Bij de winstberekening zijn wel de in het verleden genomen afschrijvingskosten van de[a-straat #2] van € 13.213 als een bijzondere bate in aanmerking genomen.
1.12Verweerder heeft bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2008 de toepassing van de foutenleer niet geaccepteerd. Verweerder heeft eisers aandeel in de boekwinst van de[a-straat #2] bij eisers winst uit onderneming geteld onder verrekening van de door eiser als een bijzondere bate in aanmerking genomen afschrijvingskosten. Verder heeft verweerder, in de veronderstelling dat de [a-straat #4] ook in 2009 is geleverd, de boekwinst van deze onroerende zaak eveneens bij eisers winst uit onderneming geteld.
1.13Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder de correctie van per saldo
€ 126.500 inzake de[a-straat #2] gehandhaafd. De correctie inzake de [a-straat #4] heeft verweerder laten vervallen, omdat verweerder is gebleken dat deze onroerende zaak in het jaar 2009 is geleverd. Verweerder heeft het bezwaar gegrond verklaard. Hierbij heeft verweerder geen kostenvergoeding aan eiser toegekend, omdat volgens verweerder geen sprake is van een aan hem te wijten onrechtmatigheid van de aanslag.