ECLI:NL:RBNNE:2013:5426

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 september 2013
Publicatiedatum
11 september 2013
Zaaknummer
12/803
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade na assistentie bij ontruiming hennepplantage

In deze zaak heeft eiser, die in 2002 assistentie verleende bij de ontruiming van een hennepplantage, schadevergoeding geëist van verweerder, het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente. Eiser stelde dat hij door deze ontruiming en de daaropvolgende bedreigingen door omstanders schade had geleden, waaronder een posttraumatische stressstoornis. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor het causaal verband tussen de gestelde schade en zijn werkzaamheden voor verweerder. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat eiser direct na de ontruiming melding had gemaakt van bedreigingen en dat de verklaringen die hij had overgelegd onvoldoende waren om zijn claims te onderbouwen. Bovendien was er geen bewijs dat de psychische klachten van eiser het gevolg waren van de ontruiming, aangezien hij ook voor deze gebeurtenis al ernstige klachten had. De rechtbank oordeelde dat verweerder zich terecht op het standpunt had gesteld dat er geen aansprakelijkheid bestond voor de gestelde schade. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de eerdere besluiten van verweerder in stand blijven. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 11 september 2013.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling bestuursrecht
locatie Assen
zaaknummer: AWB 12/803

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 september 2013 in de zaak tussen

[eiser],te [woonplaats], eiser,
(gemachtigde: [gemachtigde 1]),
en
het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente [verweerder], verweerder
(gemachtigde:[gemachtigde 4]).

Procesverloop

Bij besluit van 10 oktober 2007 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om aansprakelijkheid voor schade te erkennen afgewezen.
Het besluit van verweerder van 7 december 2010, waarin het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk is verklaard, is door de rechtbank bij uitspraak van 26 april 2012 vernietigd.
Bij besluit van 20 september 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder, opnieuw beslissend, het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 8 maart 2013 heeft eiser aanvullende stukken aan de rechtbank doen toekomen waarop verweerder bij schrijven van 12 maart 2013 heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens verweerder is ook [gemachtigde 3] verschenen.

Overwegingen

1.1. Eiser is uitgezonden geweest naar Cambodja en hij heeft daar een posttraumatische stressstoornis aan overgehouden. Met bemiddeling is eiser in dienst getreden bij verweerder. Hij is in 1999 medewerker buitendienst geworden. Op 1 oktober 2002 heeft eiser in opdracht van verweerder bijstand verleend bij de ontruiming van een hennepplantage.
1.2. Op 13 september 2007 heeft eiser verweerder aansprakelijk gesteld voor de schade door gebeurtenissen tijdens en na de ontruiming van de hennepplantage. In reactie hierop heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2.1. Volgens eiser is hij tijdens en na de ontruiming van de hennepplantage door omstanders bedreigd en onder druk gezet om criminele activiteiten te ondernemen. Hij heeft later bij zijn leidinggevende en in 2005 bij zijn bedrijfsarts melding gemaakt van de bedreigingen en de problemen die hij na de ontruiming van de hennepplantage heeft ondervonden. Verweerder heeft daar niets mee gedaan, aldus eiser. Hierdoor heeft hij schade geleden.
2.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen bewijs is dat eiser de gestelde schade heeft geleden. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat, als er al schade zou zijn, niet is aangetoond dat deze is geleden tengevolge van de uitoefening van de werkzaamheden voor verweerder. Volgens verweerder wordt derhalve niet voldaan aan het causaliteitsvereiste. Voorts betwist verweerder dat hij onrechtmatig heeft gehandeld.
3.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.
Daargelaten of verweerder de opdracht aan eiser mocht (laten) geven om assistentie te verlenen bij de ontruiming van de hennepkwekerij en of de wijze van reageren door de leidinggevenden en de bedrijfsarts op meldingen van eiser rechtens juist is, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser het causaal verband tussen de door hem gestelde schade en zijn assistentie bij de ontruiming van de hennepplantage en de reactie van verweerder op hetgeen hij heeft gemeld, niet aannemelijk heeft gemaakt, zodat reeds daarom het beroep niet slaagt. Daartoe wordt als volgt overwogen.
5.1.
De ontruiming van de hennepplantage heeft plaatsgevonden in 2002. Niet is gebleken dat eiser van de gestelde bedreigingen onmiddellijk melding heeft gemaakt bij de politie. Ter onderbouwing van de gestelde bedreigingen tijdens de ontruiming heeft eiser slechts verwezen naar verklaringen die hijzelf (enkele jaren na de ontruiming) heeft afgelegd of naar verklaringen van derden (waaronder zijn direct leidinggevende), die inhouden dat zij van eiser hebben gehoord dat hij tijdens de ontruiming is bedreigd. Dit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende te achten ter onderbouwing van die bedreigingen. Dit klemt te meer, nu uit het opgemaakte verslag van de ontruiming en uit de verklaring van de collega van eiser, die ook bij de ontruiming aanwezig was, niet blijkt van bedreigingen ten tijde van de ontruiming aan het adres van eiser.
5.2.
Voorts is evenmin voldoende door eiser onderbouwd dat er causaal verband is tussen de ontruiming en de gestelde latere bedreigingen en betrokkenheid van eiser bij criminele activiteiten. Anders dan eiser stelt, volgt het verband niet uit delen van het door hem overgelegde strafdossier dan wel uit de andere door hem overgelegde stukken, zoals de verklaring van de zijn leidinggevende. De rechtbank laat hierbij meewegen dat eiser ook vóór de gebeurtenissen rondom de ontruiming van de hennepplantage betrokken is geweest bij criminele activiteiten.
5.3.
Het standpunt van eiser dat de toename van zijn psychische klachten het gevolg is van de ontruiming van de hennepplantage, de bedreigingen nadien en de wijze waarop verweerder op zijn meldingen heeft gereageerd, acht de rechtbank evenmin voldoende onderbouwd. Anders dan eiser stelt, volgt uit de door hem overgelegde medische stukken niet dat een causaal verband bestaat tussen de ontruiming van de hennepplantage en de toegenomen psychische klachten. In dit verband acht de rechtbank van belang dat eiser ook vóór de ontruiming van de hennepplantage ernstige psychische klachten had. De enkele stellingen van de psychiater [psychiater 1] ‘dat eiser nooit had mogen worden blootgesteld aan zo’n bedreigende situatie bij het wiet opruimen en dat daar onvoldoende op is gereageerd’, acht de rechtbank onvoldoende voor een ander oordeel. Het causaal verband tussen de verergerde klachten en gebeurtenissen tijdens de ontruiming volgt hieruit immers niet. Ook de stelling van de psychiater [psychiater 2] ‘dat het theoretisch goed is voor te stellen dat als het conflict met de werkgever er niet was geweest er de afgelopen jaren ook geen toenemende spanningen waren ontstaan’, is onvoldoende om een causaal verband als hier bedoeld aan te nemen. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser met de door hem overgelegde stukken geen causaal verband aannemelijk heeft gemaakt tussen de uitoefening van zijn werkzaamheden voor verweerder en de verergerde psychische klachten.
6.
Nu niet is voldaan aan het causaliteitsvereiste, komt de rechtbank aan bespreking van hetgeen overigens is aangevoerd terzake de vraag of verweerder aansprakelijk is voor de gestelde schade, niet toe.
7.
Ten aanzien van de stelling van eiser dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden overweegt de rechtbank als volgt. Eiser is op 31 maart 2010 gehoord door de Commissie voor rechtsbescherming. De omstandigheid dat verweerder
aanvankelijk het bezwaarschrift niet-ontvankelijkheeft verklaard en daarna, nadat de rechtbank het bestreden besluit heeft vernietigd, een nieuw besluit op bezwaar heeft genomen zonder eiser opnieuw te horen, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de hoorplicht is geschonden. In dit verband acht de rechtbank van belang dat, gelet op dat wat eiser in de bestuurlijke fase heeft aangevoerd, eiser niet heeft aangegeven waarover hij opnieuw gehoord had willen worden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder van het aanvullend horen van eiser heeft kunnen afzien.
8.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank het beroep opgegrond verklaren, zodat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding bestaat.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. J.L. Boxum, voorzitter, R. Baluah en C.A.M. Rombouts, leden, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 september 2013.
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden aan partijen op: