ECLI:NL:RBNNE:2013:4760

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 augustus 2013
Publicatiedatum
5 augustus 2013
Zaaknummer
AWB LEE 13/1799
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending inlichtingenplicht bij gezamenlijke huishouding onder de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 6 augustus 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die bijstandsuitkering ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Opsterland had op 29 mei 2013 besloten om de bijstandsuitkering van de verzoeker te beëindigen en de ten onrechte ontvangen bijstand terug te vorderen. Dit besluit was gebaseerd op de conclusie dat de verzoeker samenwoonde met een andere persoon, wat hij niet had gemeld aan het college. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker in strijd met zijn inlichtingenplicht had gehandeld door de gezamenlijke huishouding te verzwijgen. De voorzieningenrechter stelde vast dat de verzoeker en zijn partner hun woningen feitelijk hadden samengevoegd, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college bevoegd was om de bijstand te herzien en terug te vorderen, en dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek werd afgewezen, en de voorzieningenrechter wees erop dat de verzoeker niet had aangetoond dat hij recht had op bijstand, gezien de gezamenlijke huishouding en de financiële situatie van zijn partner. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de inlichtingenplicht onder de WWB en de gevolgen van het niet naleven daarvan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling bestuursrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer: AWB LEE 13/1799

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 augustus 2013 in de zaak tussen

[naam],

wonende te [woonplaats],
verzoeker (hierna: [naam verzoeker]),
gemachtigde: mr. M.J. Flach, advocaat te Groningen,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Opsterland,

verweerder (hierna: het college),
gemachtigden: mr. E. Kort-Schenk en P. Swart, beiden werkzaam bij de gemeente Opsterland.

Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2013 heeft het college de bijstandsuitkering van [naam verzoeker] (berekend naar de norm voor een alleenstaande) per 1 mei 2013 beëindigd, het recht op bijstand over de periode van 28 september 2011 tot en met 30 april 2013 herzien en de door [naam verzoeker] over deze periode ten onrechte ontvangen bijstand teruggevorderd. Voor wat betreft de periode van 28 september 2011 tot en met 31 december 2012 gaat het om een bedrag van bruto
€ 27.754, 45. Voor wat betreft de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 april 2013 gaat het om een bedrag van netto € 3.516,40. Daarnaast dient [naam verzoeker] een bedrag van € 1.205,47 terug te betalen. Dit zijn de kosten van rechtsbijstand die in de vorm van bijzondere bijstand aan [naam verzoeker] zijn verstrekt in het kalenderjaar 2012.
Bij besluit van eveneens 29 mei 2013 heeft het college de aanvraag van [naam verzoeker] om bijzondere bijstand voor de kosten bewindvoering 2013 afgewezen.
Op 27 juni 2013 heeft [naam verzoeker] bij het college bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 29 mei 2013. Tevens heeft [naam verzoeker] zich op 27 juni 2013 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 31 juli 2013. [naam verzoeker] is in persoon verschenen, vergezeld van [naam](hierna: [X]) en bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om [naam verzoeker] te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat hij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
3.
Naast de besluiten van 29 mei 2013 heeft het college [naam verzoeker] meegedeeld dat het voornemens is om hem een boete op te leggen. De voorzieningenrechter laat deze (eventuele) boete onbesproken, omdat het college hierover nog geen besluit heeft genomen. In het hierna volgende zal de voorzieningenrechter een oordeel geven over de besluiten van 29 mei 2013. Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter. Aan een verzoek als het onderhavige kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de hoofdzaak luidt dat de aangevallen besluiten van 29 mei 2013 in bezwaar geen stand zullen houden.
4.
[naam verzoeker] ontvangt sinds 7 december 2006 bijstand, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), naar de norm voor een alleenstaande. Op 22 april 2013 is bij de gemeente een anonieme tip binnengekomen. De tipgever heeft aangeven dat de woning van [naam verzoeker] aan de [straat] 4 te [woonplaats] en de naastgelegen woning van [X] aan de [straat] 6 te [woonplaats] met elkaar verbonden zijn door een uitgebroken stuk muur op de bovenverdieping. Naar aanleiding van deze tip hebben Swart en D. Amatbasar, de klantmanager van [naam verzoeker], op 24 april 2013 een huisbezoek afgelegd op het adres van [naam verzoeker], met toestemming van [naam verzoeker]. Van het huisbezoek en de tijdens het huisbezoek door [naam verzoeker] afgelegde verklaringen heeft Swart op 24 april 2013 een rapport opgesteld. In het rapport is geconcludeerd dat [naam verzoeker] en [X] een gezamenlijke huishouding voeren en dat [naam verzoeker] dit heeft verzwegen voor het college. Op basis van het rapport van 24 april 2013 heeft het college de besluiten van 29 mei 2013 genomen.
5.1
Artikel 3, derde lid, van de WWB bepaalt dat van gezamenlijke huishouding sprake is indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
Ingevolge artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, van de WWB wordt een gezamenlijke huishouding in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander.
5.2
Artikel 11, eerste lid, van de WWB bepaalt dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
5.3
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB, voor zover van belang, doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
5.4
Ingevolge artikel 54, derde lid, van de WWB, voor zover van belang, herziet het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in de WWB bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
5.5
Ingevolge artikel 58, eerste lid, van de WWB, voor zover van belang, vordert het college de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB.
6.
Vast staat dat uit de relatie tussen [naam verzoeker] en [X] op 28 september 2011 een kind is geboren, te weten [naam] (roepnaam: [Y]). Gelet op het bepaalde in artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, van de WWB is daarom, voor de beantwoording van de vraag of gedurende de beoordelingsperiode sprake was van een gezamenlijke huishouding uitsluitend bepalend of [naam verzoeker] en [X] hun hoofdverblijf hadden in dezelfde woning.
7.
Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dient de vraag waar iemand zijn hoofdverblijf heeft te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. In de periode in geding stonden [naam verzoeker] en [X] ingeschreven op verschillende adressen. Het aanhouden van afzonderlijke adressen hoeft echter niet aan het hebben van hoofdverblijf in dezelfde woning in de weg te staan. In dat geval zal redelijkerwijs aannemelijk moeten zijn dat desondanks een feitelijke situatie van samenwoning bestaat doordat slechts één van beide ter beschikking staande woningen wordt gebruikt dan wel doordat op een andere wijze zodanig gebruik van de woningen wordt gemaakt dat in feite van samenwonen moet worden gesproken (ECLI:NL:CRVB:2013:CA1975).
8.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat er thans geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan hetgeen is opgenomen in het rapport van 24 april 2013. De voorzieningenrechter heeft onvoldoende aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat Swart de door [naam verzoeker] tegenover hem en Amatbasar gedane verklaringen onjuist heeft opgenomen in het rapport. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat Swart ter zitting heeft verklaard dat hij het rapport heeft voorgelegd aan Amatbasar met de vraag of hetgeen is opgenomen wat haar betreft een juiste weergave is van het gesprek en de bevindingen en dat Amatbasar daarop heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben over het rapport.
9.
Uit het rapport blijkt dat de woningen van [naam verzoeker] en [X] door middel van een deur op de bovenverdieping met elkaar zijn verbonden. Deze deur kan van beide kanten worden geopend en gesloten. Uit het rapport blijkt verder dat van de bij de woningen behorende achtertuinen één grote tuin is gemaakt, waarbij de schuttingen zijn verwijderd. Verder is één groot gezamenlijk, overkapt, terras gemaakt met een gezamenlijke loungeset. Ter zitting heeft [naam verzoeker] onder meer een foto van het overkapte terras overgelegd. Hieruit blijkt dat de overkapping is gebouwd aan beide woningen. [naam verzoeker] heeft voornoemde verbouwingen niet betwist. De voorzieningenrechter oordeelt dat vanwege voornoemde verbouwingen in en aan de woningen van [naam verzoeker] en [X] in feite sprake is geworden van één (samengestelde) woning. Vanwege deze verbouwingen kunnen [naam verzoeker] en zijn kinderen uit een eerdere relatie, [X] en haar kinderen uit een eerdere relatie en [Y] in en uit lopen en gebruik maken van de verschillende verblijfsruimten, in en achter de woningen.
10.
Vast staat dat [naam verzoeker] en [X] gedurende de in geding zijn periode in deze (samengestelde) woning verbleven en hier ook thans nog in verblijven. Dit brengt mee dat voor de beoordeling of sprake is van een gezamenlijke huishouding niet relevant is waar [naam verzoeker] meestentijds verblijft en waar [X] meestentijds verblijft. Gelet hierop bestond voor het college geen aanleiding om een huisbezoek af te leggen bij de woning van [X] om zich op de hoogte te stellen van het feitelijke gebruik van verblijfsruimten in die woning. Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de feitelijke situatie en het gebruik van de woningen zodanig is dat van samenwoning van [naam verzoeker] en [X] in de gecreëerde samengestelde woning moet worden gesproken.
11.
De voorzieningenrechter oordeelt dat [naam verzoeker] in strijd met artikel 17, eerste lid, van de WWB voor het college heeft verzwegen dat hij met [X] een gezamenlijke huishouding voert. [naam verzoeker] heeft wellicht aan zijn toenmalige contactpersoon bij de gemeente laten weten dat hij met [X] eind september 2011 een kind verwacht, maar hij heeft niet aan het college doorgegeven hoe de feitelijke situatie van de woningen was. De voorzieningenrechter oordeelt dat [naam verzoeker] kon weten dat de verbouwingen relevant zijn voor zijn recht op bijstand. [naam verzoeker] heeft dit ook toegegeven aan Swart en Amatbasar. Het rapport vermeldt immers: "We wisten wel dat als we dit zouden melden aan de gemeente Opsterland dit gevolgen zou hebben voor mijn uitkering". [naam verzoeker] heeft evenmin aan het college doorgegeven dat [Y] op 28 september 2011 is geboren. Gelet op de op hem rustende inlichtingenplicht had dit wel van [naam verzoeker] verwacht mogen worden.
12.
De voorzieningenrechter oordeelt dat, nu [naam verzoeker] in strijd met artikel 17, eerste lid, van de WWB voor het college heeft verzwegen dat hij met [X] een gezamenlijke huishouding voert, het college op grond van artikel 54, derde lid, van de WWB bevoegd is de bijstand te herzien en in te trekken en op grond van artikel 58, eerste lid, van de WWB bevoegd is de ten onrechte ontvangen bijstand terugvorderen. Gesteld noch gebleken is van omstandigheden op grond waarvan het college had moeten afzien van herziening, intrekking en terugvordering van bijstand. De voorzieningenrechter laat de herzieningsperiode en de totale hoogte van het terugvorderingsbedrag onbesproken, omdat [naam verzoeker] hierover geen opmerkingen heeft gemaakt.
13.
In het besluit van 29 mei 2013 met betrekking tot de afwijzing van bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering 2013 heeft het college aangegeven dat de totale inkomsten van [X] gelijk zijn aan of hoger zijn dan de voor [naam verzoeker] geldende bijstandsnorm. [naam verzoeker] heeft dit niet betwist. Nu [naam verzoeker] een gezamenlijke huishouding voert met [X] heeft [naam verzoeker] geen recht op bijstand. Via [X] beschikt [naam verzoeker] immers over voldoende middelen om in de noodzakelijke kosten van zijn bestaan te voorzien.
Het college heeft de aanvraag voor bijzondere bijstand daarom terecht op grond van artikel 11, eerste lid, van de WWB, afgewezen.
14.
Uit het voorgaande volgt dat de voorzieningenrechter geen aanleiding ziet om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
15.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Visser, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Leegsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
fn24