ECLI:NL:RBNNE:2013:4278

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 juni 2013
Publicatiedatum
12 juli 2013
Zaaknummer
AWB LEE 12/1568 en AWB LEE 12/1569
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 27 juni 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee eisers, [naam eiseres] en [naam eiser], en de Dienst Sociale Werkgelegenheid Noardwest Fryslân. De eisers hebben beroep ingesteld tegen besluiten van de Dienst tot intrekking van hun bijstandsuitkeringen en terugvordering van ten onrechte ontvangen bijstand. De Dienst stelde dat de eisers een gezamenlijke huishouding voerden, wat niet was gemeld, en dat dit leidde tot onterecht ontvangen bijstand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers, ondanks hun eerdere ontkenningen, in feite samenwoonden en dat de Dienst op basis van gedegen onderzoek tot deze conclusie kon komen. De rechtbank oordeelde dat de eisers hun inlichtingenplicht hadden geschonden door de gezamenlijke huishouding niet te melden, wat de Dienst het recht gaf om de bijstand in te trekken en de kosten terug te vorderen. De rechtbank verklaarde de beroepen van beide eisers ongegrond, en bevestigde de besluiten van de Dienst. De uitspraak benadrukt het belang van het melden van relevante veranderingen in de leefsituatie aan de sociale dienst, en dat het niet nakomen van deze verplichting kan leiden tot terugvordering van bijstandsuitkeringen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD NEDERLAND

Afdeling bestuursrecht
locatie Leeuwarden
procedurenummers: LEE AWB 12/1568 en LEE AWB 12/1569
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2013 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in de gedingen tussen

1.[naam],

eiseres (hierna: [naam eiseres]),
wonende te [woonplaats],

2.[naam],

eiser (hierna: [naam eiser]),
wonende te [woonplaats],
gemachtigde van beiden: mr. A. Speksnijder, advocaat te Leeuwarden,
en
het dagelijks bestuur van de Dienst Sociale Werkgelegenheid Noardwest Fryslân,
verweerder (hierna: de Dienst),
gemachtigde: F.B. Visser.
Procesverloop
Bij brief van 14 februari 2012 heeft de Dienst [naam eiseres] in kennis gesteld van besluiten tot intrekking van aan haar toegekende bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) en besluiten tot terugvordering van de ten onrechte gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 42.641,22. Tegen deze besluiten heeft [naam eiseres] bezwaar gemaakt. Bij besluit van 14 februari 2012 heeft de Dienst van [naam eiser] een bedrag van € 42.641,22 aan ten onrechte gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd. Tegen dit besluit heeft [naam eiser] bezwaar gemaakt.
Bij afzonderlijke besluiten op bezwaar van 28 juni 2012 (de bestreden besluiten) heeft de Dienst de bezwaren van [naam eiseres] (bestreden besluit A) en [naam eiser] (bestreden besluit B) ongegrond verklaard.
[naam eiseres] en [naam eiser] hebben tegen bestreden besluit A onderscheidenlijk bestreden besluit B beroep ingesteld. Die beroepen zijn geregistreerd onder nummer LEE AWB 12/1568 ([naam eiseres]) en LEE AWB 12/1569 ([naam eiser]).
De Dienst heeft een verweerschrift ingediend.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 15 oktober 2012. [naam eiseres] en [naam eiser] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. De Dienst is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek in beide beroepszaken ter zitting geschorst om [naam eiseres] en [naam eiser] in de gelegenheid te stellen nadere informatie te overleggen. Bij brief van 9 november 2012 hebben zij nadere stukken ingediend, waarop de Dienst bij brief van 27 november 2012 heeft gereageerd. Op die reactie hebben [naam eiseres] en [naam eiser] bij brief van 24 januari 2013 commentaar gegeven.
De Wet Herziening Gerechtelijke Kaart is op 1 januari 2013 in werking getreden. De rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum tezamen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. De zaak wordt daarom verder behandeld en beslist door de rechtbank Noord-Nederland.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder nader onderzoek ter zitting. De rechtbank heeft daarop het onderzoek in beide beroepszaken gesloten.
Overwegingen
Feiten
1.1
De rechtbank gaat bij haar oordeelsvorming uit van de volgende, niet door partijen, betwiste feiten.
1.2
[naam eiseres], wonende aan [adres eiseres], ontvangt vanaf 23 maart 1986 bijstand. Over de periode van 1 januari 2008 tot en met 8 juni 2010 ontving [naam eiseres] bijstand naar de norm van een alleenstaande en vanaf 9 juni 2010 naar de norm van een alleenstaande ouder. Haar zoon stond in de periode van 11 december 1997 tot 11 januari 2008 en in de periode van 9 juni 2010 tot 30 juni 2011 ook op voornoemd adres in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) ingeschreven.
1.3
Naar aanleiding van een tip dat [naam eiseres] samen zou wonen met [naam eiser] is [naam eiseres] door een medewerker van de Dienst gehoord. De bevindingen van dit verhoor zijn neergelegd in een rapportage van 21 juni 2001. Hierin staat dat [naam eiseres] heeft verklaard langer dan een jaar een LAT- relatie te hebben met [naam eiser]; zij is in de weekenden bij [naam eiser], maar hij slaapt nooit bij haar. Op grond van deze verklaring concludeert de medewerker dat geen sprake is van samenwoning en adviseert zij de uitkering van [naam eiseres] ongewijzigd te continueren.
1.4
In de door de Dienst opgestelde Beschrijving Sociale Activering van 13 oktober 2004 en 13 november 2009 is vermeld dat [naam eiseres] een LAT- relatie heeft.
1.5
Naar aanleiding van een bij de Dienst gerezen vermoeden dat [naam eiser] bij [naam eiseres] inwoont, is een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan [naam eiseres] verleende bijstand. In dat kader is onder meer dossieronderzoek gedaan, zijn observaties uitgevoerd, zijn bij leveranciers van water en energie gegevens over het water-, gas- en elektriciteitsverbruik opgevraagd, is de GBA geraadpleegd en is de Rijksdienst voor het wegverkeer om inlichtingen verzocht. Sociaal rechercheur van de Sociale Recherche Fryslân, [naam rechercheur], heeft vervolgens een onderzoek ingesteld naar vermoedelijke gepleegde uitkeringsfraude. In kader van dit onderzoek zijn [naam eiseres] en [naam eiser] op 15 november 2011 aangehouden en in verzekering gesteld voor verhoor. Beiden zijn zowel op die dag als op 16 november 2011 gehoord, [naam eiseres] tweemaal op 16 november 2011. De verhoren duurden tussen de 2 à 3 uur. Verder heeft de sociaal rechercheur enkele (voormalige) buurtbewoners van [naam eiseres] en/of [naam eiser] gehoord. De bevindingen van zijn onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 24 november 2011.
1.6
De onderzoeksresultaten zijn voor de Dienst aanleiding geweest om op grond van de artikelen 17, 54, derde lid, onderdeel a, en 58, eerste lid, onderdeel a van de WBB de volgende besluiten van 14 februari 2012 te nemen:
Intrekking van de aan [naam eiseres] toegekende algemene bijstand over periode X, zijnde de periode van 16 december 2008 tot en met 15 november 2011, met uitzondering van de maand november in het jaar 2010, en de maanden februari en maart in het jaar 2011;
Terugvordering van [naam eiseres] van de ten onrechte gemaakte kosten van algemene bijstand tot een bedrag van € 40.369,22;
Intrekking van de in periode X aan [naam eiseres] toegekende bijzondere bijstand;
Terugvordering van [naam eiseres] van de ten onrechte gemaakte kosten van bijzondere bijstand tot een bedrag van € 1.014,-;
Intrekking van de in periode X aan [naam eiseres] toegekende langdurigheidstoeslag;
Terugvordering van [naam eiseres] van de ten onrechte gemaakte kosten voor langdurigheidstoeslag tot een bedrag van € 1.258,-.
1.7
Bij besluit van eveneens 14 februari 2012 heeft de Dienst op grond van artikel 59, eerste en tweede lid, van de WWB een bedrag van in totaal € 42.641,22 aan ten onrechte gemaakte kosten van bijstand van [naam eiser] teruggevorderd.
Beroep van [naam eiseres] tegen de intrekkingen algemene en bijzondere bijstand
2.1
De Dienst is tot de conclusie gekomen dat [naam eiseres] met [naam eiser] in periode X een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd, zonder dat zij daarvan melding heeft gemaakt. In die periode hadden zij, aldus de Dienst, namelijk hun gezamenlijk hoofdverblijf in de woning van [naam eiseres] en hebben zij in die periode blijk gegeven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
Gezamenlijke huishouding
2.2
Ingevolge artikel 3, derde lid, van de WWB is van een gezamenlijke huishouding sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de huishouding dan wel anderszins.
2.3
Onweersproken is door de Dienst gesteld dat [naam eiser] in periode X niet op het adres van [naam eiseres] in het GBA stond ingeschreven, maar afwisselend op drie andere adressen stond ingeschreven, allereerst op een adres in Pietersburen bij zijn ouders, vervolgens in Harlingen en ten slotte in Midlum. Het aanhouden van afzonderlijke adressen hoeft niet aan het hebben van hoofdverblijf in dezelfde woning in de weg te staan. In dat geval zal aannemelijk moeten zijn dat desondanks een feitelijke situatie van samenwoning bestaat doordat slechts een van beide ter beschikking staande woningen wordt gebruikt dan wel doordat op een andere wijze zodanig gebruik van de woningen wordt gemaakt dat in feite van samenwonen moet worden gesproken.
2.4
De onderzoeksbevindingen van de Dienst bieden naar het oordeel van de rechtbank een toereikende grondslag voor de conclusie dat [naam eiseres] en [naam eiser] in periode X een gezamenlijk huishouding hebben gevoerd. Hierbij dienen de door [naam eiseres] en [naam eiser] afgelegde verklaringen over hun woon- een leefsituatie in periode X, gelet op hun gedetailleerdheid en uitgebreidheid, doorslaggevend te worden geacht.
2.4.1
Volgens de processen-verbaal van verhoor die de sociaal rechercheurs op ambtsbelofte en ambtseed hebben opgemaakt, heeft [naam eiseres] op 15 en 16 november 2011, na eerdere ontkenningen, verklaard dat [naam eiser] de afgelopen drie jaar vrijwel dagelijks bij haar verbleef, overdag en 's nachts, tot enkele maanden geleden. [naam eiseres] stelde dat [naam eiser] graag bij haar wilde blijven en zij vanwege haar gezondheidsproblemen het ook fijn vond dat hij er was. [naam eiser] heeft verklaard dat hij vanaf het moment dat hij ingeschreven stond op de [adres] elke nacht hij haar sliep, alleen de laatste tijd is hij er iets minder. Hij heeft verklaard dat "als mensen hem moeten hebben zij eerst naar [vrouwelijke voornaam] gaan". Daarbij acht de rechtbank van belang dat uit die verklaringen blijkt dat [naam eiser] - samengevat- bij [naam eiseres] at, douchte, dat hij persoonlijke spullen in haar woning had, een bijdrage leverde in de huishouding (boodschappen doen, koken, ramen zemen en de tuin verzorgen) en [naam eiseres] bij ziekte verzorgde.
2.4.2
De verklaringen van [naam eiseres] en [naam eiser] bieden verder steun voor de conclusie dat zij voldoen aan het criterium van de wederzijdse zorg. Daarbij acht de rechtbank van belang dat uit hun verklaringen blijkt dat [naam eiseres] in periode X gebruik maakte van Bakkers auto, zijn was deed, boodschappen deed en veel administratieve zaken van [naam eiser] regelde (zij vulde zijn urenbriefjes voor het uitzendbureau in en was zijn contactpersoon voor instanties (het GKB)). [naam eiser] maakte gebruik van de bromfiets van [naam eiseres], deed ook boodschappen, kookte, zeemde de ramen, verzorgde de tuin en verzorgde [naam eiseres] bij ziekte. Beide betaalde afwisselend de boodschappen en de benzine.
2.5
In hetgeen [naam eiseres] heeft aangevoerd ziet de rechtbank om de navolgende redenen (overwegingen 2.5.1 tot en met 2.5.4) geen aanleiding om af te wijken van de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat in het algemeen van de juistheid van een tegenover een sociaal rechercheur afgelegde en door een betrokkene ondertekende verklaring mag worden uitgegaan en dat aan een latere intrekking of wijziging van die verklaring geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend (zie de uitspraak van 7 januari 2012, LJN: BV1783). Dat [naam eiseres] haar verklaring in tegenstelling tot [naam eiser] niet heeft ondertekend, acht de rechtbank geen reden om anders te oordelen. Daarbij acht de rechtbank van belang, gelet op de uitspraak van de CRvB van 5 maart 2013, LJN: BZ3688, dat in de proces-verbalen is aangegeven dat [naam eiseres] volhardde in haar verklaringen na voorlezing daarvan, na enkele aanpassingen op haar aanwijzing. Bovendien vindt de verklaring van [naam eiseres] feitelijk steun in de verklaring van [naam eiser].
2.5.1.
De rechtbank stelt voorop dat zij in de verklaringen van [naam eiseres] en [naam eiser], gelet op de formulering, niet reeds een aanknopingspunt ziet dat de feitelijke inhoud ervan onjuist is. Hun verklaringen zijn namelijk over het algemeen consistent, voldoende specifiek van aard en ook op een doorgaans kenbare wijze geformuleerd.
2.5.2
Anders dan [naam eiseres] meent kan uit de door haar overgelegde medische gegevens niet zonder een nadere verklaring of toelichting van een arts of medisch specialist worden afgeleid dat, als gevolg van de geestelijke gesteldheid en gezondheidstoestand van haar en [naam eiser], de feitelijke inhoud van het door haar en [naam eiser] verklaarde voor onjuist moet worden gehouden. In de door hen overgelegde brief van GZ-psycholoog J. Zwart van 19 oktober 2012, de ongedateerde brief van GZ-psycholoog van M. van Enthoven en de brief van maatschappelijk werker T.F Hofstra van 21 september 2012 wordt geen opvatting gegeven over de mogelijke juistheid van die verklaring maar wordt enkel algemene informatie gegeven over de (geestelijke) gezondheidstoestand, over het intelligentieniveau, of de behandeling die [naam eiser] of [naam eiseres] krijgt.
2.5.3
[naam eiseres] kan evenmin worden gevolgd in haar beroepsgrond dat haar en [naam eiser] tijdens het verhoor door de sociale recherche woorden in de mond zijn gelegd. Daarvoor heeft [naam eiseres] geen (begin van) bewijs aangedragen en zijn in de gedingstukken geen aanknopingspunten te vinden. Ten eerste blijkt dat niet uit de bewoordingen van hun verklaringen. De verklaringen zijn zoals hiervoor is overwogen over het algemeen consistent, voldoende specifiek van aard en ook op een doorgaans kenbare wijze geformuleerd. Daarnaast blijkt uit die verklaringen dat [naam eiseres] en [naam eiser] begrepen wat met het begrip "hoofdverblijf" werd bedoeld. [naam eiseres] heeft immers verklaard dat "Hij [[naam eiser]] slaapt echt waar op maandag, dinsdag en donderdag niet bij mij. Ik wilde geen gedonder met de sociale dienst, daarom heb ik tegen hem gezegd dat hij op die andere dagen weg moest zijn". En [naam eiser] heeft verklaard "U vraagt mij of [vrouwelijke voornaam] tegen mij heeft gezegd dat ik wat minder vaak bij haar mag slapen. Ja dat klopt wel. (..) Natuurlijk wisten we wel dat dit niet zo kon. Daar hebben we het ook wel vaker over gehad. (…) Je mag alleen op woensdag en in het weekend bij je meisje zijn, dat heb ik wel van horen zeggen. Zo werkt dat bij de sociale dienst". Daarnaast heeft de sociaal rechercheur ook aan [naam eiseres] correct uitgelegd wat onder het begrip "hoofdverblijf" in de woning wordt verstaan.
De rechtbank volgt [naam eiseres] voorts niet in haar stelling dat zij en [naam eiser] andere verklaringen hebben afgelegd omdat tijdens de verhoren op hen onaanvaardbare druk zou zijn uitgeoefend. Daarvoor heeft [naam eiseres] geen bewijs aangedragen, terwijl daarvoor in de gedingstukken geen aanknopingspunten zijn te vinden. Evenmin voor haar stelling dat het verhoor zodanige inwerking op haar en [naam eiser] heeft gehad dat zij om die reden niet aan hun verklaringen kunnen worden gehouden.
2.5.4
Ook de omstandigheid dat het Openbaar van Ministerie (OM) de strafzaak tegen [naam eiser] heeft geseponeerd kan, anders dan [naam eiseres] stelt, niet afgeleid worden dat hun verklaringen niet juist zijn. Los nog van het feit dat de bestuursrechter niet gebonden is aan conclusies van het OM, blijkt uit de brief van het OM van 29 oktober 2012 dat de zaak enkel is geseponeerd vanwege de gezondheidstoestand van [naam eiser].
2.6
[naam eiseres] stelt dat uit de overige in rechtsoverweging 1.5 genoemde onderzoeks- bevindingen de Dienst niet heeft kunnen afleiden dat zij met [naam eiser] in periode X een gezamenlijke huishouding voerde. Hierin ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de Dienst onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [naam eiseres] en [naam eiser] in periode X een gezamenlijke huishouding voerden.
2.6.1
Gelet op de gedetailleerdheid en de uitgebreidheid van de verklaringen van [naam eiseres] en [naam eiser] heeft de Dienst daaraan doorslaggevend gewicht kunnen hechten. Uit de overige onderzoeksbevindingen van de Dienst heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden dat de door [naam eiser] en [naam eiseres] verstrekt informatie feitelijk niet juist kan zijn. Integendeel, voor de onderzoeksbevindingen die voldoende concreet zijn, geldt dat ze die verklaringen ondersteunen.
2.6.2
In dit verband wijst de rechtbank erop dat hun verklaringen steun vinden in het watergebruik van de woning van [naam eiseres] en de woning van [naam eiser] in Midlum. Gemiddeld per jaar verbruikt volgens het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting één persoon namelijk circa 47 m3 water en verbruiken twee personen circa 89 m3water. In de periode van 16 juli 2009 tot 29 januari 2010 was het watergebruik, gebaseerd op de door de klant aangeleverde gegevens, in de woning van [naam eiser] in Midlum slechts 2 m3 en in de periode van 29 januari 2010 tot 28 januari 2011 6 m3. In de periode van 10 februari 2009 tot en met 3 februari 2011 was het watergebruik in de woning van [naam eiseres] daarentegen 90 m3 à 100 m3.
2.6.3
Daarnaast blijkt uit de verklaringen van de getuigen niet dat [naam eiser] geregeld in de nabijheid of in zijn woning in Midlum gesignaleerd is, toen hij in periode X op dat adres was ingeschreven.
2.6.4
Voorts blijkt uit observaties in de periode van 24 september 2010 tot 14 maart 2011 en in de periode van 10 oktober 2011 tot 9 november 2011 dat de auto van [naam eiser] veelal bij de woning van [naam eiseres] was.
2.6.5
De rechtbank volgt [naam eiseres] daarom niet in haar stelling dat in dit geval nader onderzoek nodig was.
2.7
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat vanwege het bestaan van een gezamenlijke huishouding met [naam eiser] [naam eiseres] in periode X niet als zelfstandig subject van bijstand aangemerkt kan worden, zodat zij in die periode geen recht had op bijstand naar de norm van een alleenstaande (ouder).
Inlichtingenplicht
3.1
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB doet de belanghebbende aan de Dienst op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
3.2
Vast staat, en tussen partijen is niet in geschil, dat [naam eiseres] de Dienst niet ervan in kennis heeft gesteld dat zij in periode X een gezamenlijke huishouding voerde met [naam eiser]. [naam eiseres] stelt dat het bij de Dienst bekend was dat zij een LAT-relatie met [naam eiser] had en dat voor de Dienst geen reden was om haar geen bijstand te verlenen naar de norm van een alleenstaande (ouder). Dit betoog treft geen doel. Uit de rapportage van 21 juni 2001 blijkt dat de LAT-relatie onder de op dat moment bestaande omstandigheden voor de Dienst geen reden was om het voeren van een gezamenlijke huishouding aan te nemen. Uit de verklaringen van [naam eiseres] en [naam eiser] blijkt ook dat [naam eiseres] en [naam eiser] wisten dat een intensivering van het verblijf van [naam eiser] in haar woning naar aard en/of omvang van invloed kon zijn op haar uitkering. Dat de Dienst na 2001 nimmer een onderzoek heeft ingesteld naar de woon- en leefsituatie van [naam eiseres] en [naam eiser] in verband met hun LAT-relatie, doet daar niet aan af. [naam eiseres] is immers zelf gehouden om veranderingen in die situatie aan de Dienst mee te delen indien die situatie gevolgen kan hebben voor haar uitkering. Bij twijfel had het op de weg van [naam eiseres] gelegen om hierover inlichtingen in te winnen bij het college.
3.3
Dit betekent dat de Dienst zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [naam eiseres] haar inlichtingenplicht heeft geschonden.
Intrekking
4.1
Ingevolge artikel 54, derde lid, onder a, van de WWB kan de Dienst onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand een dergelijk besluit herzien of intrekken indien het niet of behoorlijke nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
4.2
Uit rechtsoverweging 3.3 volgt dat De Dienst bevoegd was om in de periode X aan [naam eiseres] toegekende algemene bijstand en bijzondere bijstand in te trekken. [naam eiseres] betoogt dat de Dienst geen redelijk gebruik heeft gemaakt van zijn intrekkingsbevoegdheid, omdat de Dienst niet heeft onderzocht of zij en [naam eiser] in periode X alsnog recht hadden op bijstand naar de gehuwdennorm. Dit betoog faalt dit. De vraag of de (verzwegen) partner al dan niet over voldoende middelen beschikte om mede in het levensonderhoud van betrokkene te voorzien, is namelijk niet van belang voor de beoordeling van de onderhavige intrekkingsbesluiten. Vanwege het bestaan van een gezamenlijke huishouding was [naam eiseres] immers niet als zelfstandig subject van bijstand aan te merken, zodat geen recht op bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder bestond.
Beroep van [naam eiseres] tegen terugvordering van de kosten van algemene bijstand en bijzondere bijstand
5. Uit rechtsoverweging 4.2 volgt dat tevens is voldaan aan de voorwaarden voor
terugvordering op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB: de bijstand is ten onrechte aan [naam eiseres] verleend. De Dienst was dus bevoegd om tot terugvordering van de gemaakte kosten van bijstand over te gaan. [naam eiseres] heeft niet gesteld dat de Dienst onredelijk van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Ook ziet de rechtbank in de door [naam eiseres] aangedragen feiten en argumenten hier geen aanwijzingen voor. Voorts stelt de rechtbank vast dat [naam eiseres] de terugvorderingsbedragen niet heeft aangevochten.
Beroep van [naam eiser] tegen de terugvordering van de kosten van algemene bijstand en bijzondere bijstand
6.1
In artikel 59, tweede lid, van de WWB is bepaald dat indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar dat achterwege is gebleven omdat de betrokkene de inlichtingenverplichting niet of niet behoorlijk is nagekomen, de kosten van de ten onrechte verleende bijstand mede kunnen worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen bij de verlening van de bijstand rekening had moeten worden gehouden.
6.2
Vaststaat dat dat verlening van gezinsbijstand aan [naam eiseres] en [naam eiser] achterwege is gebleven omdat [naam eiseres] haar inlichtingenverplichting niet is nagekomen. Daarmee is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 59, tweede lid, van de WWB. De Dienst was om die reden bevoegd de over periode X gemaakte kosten van bijstand ook van [naam eiser] terug te vorderen.
6.3
Voor zover [naam eiser] van mening is dat de terugvordering grote financiële gevolgen voor hem heeft, ziet de rechtbank hierin geen reden voor het oordeel dat de Dienst onredelijk gebruik heeft gemaakt van zijn terugvorderingsbevoegdheid. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de Dienst bij invordering de regels over de beslagvrije voet, als neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in acht moet nemen. Ook ziet de rechtbank in de door [naam eiser] overige aangedragen feiten en argumenten hier geen aanwijzingen voor. Voorts stelt de rechtbank vast dat [naam eiser] evenmin het terugvorderingsbedrag heeft aangevochten.
Conclusie
7.1
Uit het vorengaande volgt dat de beroepen ongegrond moeten worden verklaard.
7.2
De rechtbank ziet geen aanleiding tot een proceskostenveroordeling
Beslissing
De rechtbank:
verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, in aanwezigheid van mr. B.M. van der Doef, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2013.
Griffier Rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
fn20
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken dan de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ongesteld bij de Centrale Raad van Beroep.