ECLI:NL:RBNNE:2013:4272

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 juli 2013
Publicatiedatum
12 juli 2013
Zaaknummer
AWB LEE 12/1503
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een ambtenaar wegens ongeschiktheid tijdens proeftijd en verstrekken van onjuiste inlichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 16 juli 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam eiser] en het college van bestuur van de Politieacademie. [naam eiser] was ontslagen op basis van ongeschiktheid tijdens de proeftijd en het verstrekken van onjuiste en onvolledige inlichtingen. Het primaire besluit tot ontslag was genomen op 8 maart 2012, en het bestreden besluit op bezwaar handhaafde dit ontslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake was van een proeftijdaanstelling, omdat het aanstellingsbesluit geen proeftijd vermeldde. Hierdoor kon het ontslag op basis van ongeschiktheid tijdens de proeftijd niet standhouden.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat [naam eiser] geen onjuiste of onvolledige inlichtingen had verstrekt bij zijn indiensttreding. Het college had betoogd dat [naam eiser] zich een onjuist beeld had geschetst van zijn vaardigheden in de Engelse taal, maar de rechtbank concludeerde dat dit meer een inschattingsfout van het college was dan een fout van [naam eiser]. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herroepte het primaire ontslagbesluit, waardoor [naam eiser] recht had op vergoeding van het griffierecht en proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en documentatie bij aanstellingen in de publieke sector.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling bestuursrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer: AWB LEE 12/1503

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 juli 2013 in de zaak tussen

[naam],

wonende te [woonplaats],
eiser (hierna: [naam eiser]),
gemachtigde: mr. F. IJsendorn, werkzaam bij Nederlandse Politie Bond (NPB),
en

het college van bestuur van de Politieacademie,

verweerder (hierna: het college),
gemachtigde: B. van den Bergh, werkzaam bij de Politieacademie.

Procesverloop

Bij besluit van 8 maart 2012 (het primaire besluit) heeft de directeur onderwijs van de Politieacademie [naam eiser] met ingang van 1 mei 2012 ontslag verleend.
Bij besluit op bezwaar van 7 juni 2012 (het bestreden besluit) heeft het college het primaire besluit gehandhaafd.
[naam eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank Leeuwarden.
De Wet Herziening Gerechtelijke Kaart is op 1 januari 2013 in werking getreden. De rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum tezamen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. De zaak wordt daarom verder behandeld en beslist door de rechtbank Noord-Nederland.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2013. [naam eiser] is verschenen, bijgestaan door mr. W.J. Dammingh, kantoorgenoot van mr. IJsendorn. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder zijn aan de zijde van het college verschenen E. Winters, E. Kleinendorst en L.C.G. Jansen, allen werkzaam bij de Politieacademie.
Het beroep is gevoegd behandeld met het beroep met nummer AWB LEE 12/2669. Dit door het college ingestelde beroep heeft betrekking op de toekenning van voorschotten op een werkloosheidsuitkering aan [naam eiser] door de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst, zodat de rechtbank in de zaken AWB LEE 12/1503 en AWB LEE 12/2669 afzonderlijk uitspraak doet.

Overwegingen

1.
[naam eiser] heeft in maart 2011 een open sollicitatie bij de Politieacademie gedaan, waarin hij zijn ambitie voor de functie van docent Integrale Beroepsvaardigheidstraining (IBT-docent) kenbaar heeft gemaakt. [naam eiser] heeft zijn sollicitatie vergezeld doen gaan van een Curriculum Vitae (CV). In reactie hierop Winters, opleidingsmanager van de Politieacademie, in het najaar van 2011 contact opgenomen met [naam eiser] en hem meegedeeld dat de sollicitatie in portefeuille wordt gehouden. Op 24 december 2011 heeft een gesprek plaats gevonden tussen [naam eiser] en Winters. Tijdens dat gesprek heeft [naam eiser] zijn ambitie nog eens onder woorden gebracht, maar uiteindelijk is afgesproken dat [naam eiser] bij de Politieacademie wordt ingezet als docent Engels. Deze afspraak is geformaliseerd door een besluit van 23 januari 2012. Bij dat besluit is [naam eiser] met ingang van 1 januari 2012 voor de duur van één jaar (tot en met 31 december 2012) aangesteld bij de Politieacademie, in de functie van docent B, voor 36 uren per week.
2.
Het bij het bestreden besluit gehandhaafde ontslagbesluit is gebaseerd op artikel 89, vierde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) en artikel 94, eerste lid, aanhef en onder i, van het Barp.
Ingevolge artikel 89, vierde lid, van het Barp, voor zover thans van belang, kan aan de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak dan wel de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve of andere taken ten dienste van de politie, die gedurende de proeftijd niet de geschiktheid blijkt te bezitten die voor de dienst wordt vereist, eervol ontslag worden verleend.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, aanhef en onder i, van het Barp, voor zover thans van belang, kan de ambtenaar worden ontslagen op grond van het bij of in verband met indiensttreding verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder welke handelwijze niet tot indienstneming zou zijn overgegaan, tenzij de ambtenaar aannemelijk maakt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld.
3.
Met betrekking tot de ontslaggrond als bedoeld in artikel 89, vierde lid, van het Barp (ontslag tijdens proeftijd) overweegt de rechtbank als volgt.
Uit artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, van het Barp, voor zover van belang, volgt dat in het aanstellingsbesluit in elk geval wordt vermeld of de aanstelling in vaste of in tijdelijke dienst geschiedt, al dan niet met een proeftijd en de duur van de eventuele proeftijd. In het aanstellingsbesluit is onder "Dienstverband" vermeld dat de aanstelling tijdelijk is. In het aanstellingsbesluit van 23 januari 2012 is echter niet vermeld dat sprake is van een proeftijdaanstelling. De rechtbank verwerpt het betoog van het college dat Winters, die met [naam eiser] (een) sollicitatiegesprek(ken) heeft gevoerd, steeds de intentie heeft gehad om met [naam eiser] een proeftijdaanstelling aan te gaan. Ter zitting heeft Winters verklaard dat hij niet weet of hij met [naam eiser] heeft gesproken over een proeftijd. [naam eiser] heeft verklaard dat niet gesproken is over een proeftijd. De rechtbank acht daarom door het college niet aannemelijk gemaakt dat het aanstellingsbesluit, daargelaten dat daarin niets over een proeftijd is vermeld, het karakter van een proeftijdaanstelling heeft.
Uit het voorgaande volgt dat het aanstellingsbesluit van 23 januari 2012 niet gekwalificeerd kan worden als een proeftijdaanstelling. Dit brengt mee dat geen sprake kan zijn van een tijdens de proeftijd verleend ontslag. De ontslaggrond als bedoeld in artikel 89, vierde lid, van het Barp kan daarom geen stand houden.
4.
Met betrekking tot de ontslaggrond als bedoeld in artikel 94, eerste lid, onder i, van het Barp overweegt de rechtbank als volgt.
Het college betoogt dat [naam eiser] zich tijdens de gesprekken met Winters en in zijn sollicitatiebrief en CV bewust een onjuist beeld heeft geschetst van zijn mondelinge en schriftelijke vaardigheden met betrekking tot de Engelse taal, teneinde de functie van docent B te krijgen. Volgens het college rechtvaardigt dit een ontslag op grond van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder i, van het Barp. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft het college gewezen op de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 2 juni 2005, 10 november 2011 en 5 januari 2012, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder LJ-nummers: AT7260, BU4456 en BV0783.
De rechtbank stelt vast dat het in deze zaken ging om het verstrekken van onjuiste informatie over huidige werkzaamheden (LJN: AT7260), het vermelden van onjuiste data over dienstverbanden, het verzwijgen van één dienstverband en een periode waarin een werkloosheidsuitkering werd genoten (LJN: BU4456) en het in strijd met de waarheid vermelden dat een MBO-opleiding is afgerond (LJN: BV0783). De rechtbank oordeelt dat van deze situaties in het onderhavige geval geen sprake is. [naam eiser] heeft in zijn sollicitatiebrief en CV noch tegenover Winters onjuiste en/of onvolledige inlichtingen gegeven over zijn werkervaring, opleidingen en vaardigheden. Het college heeft dit ook niet betwist. [naam eiser] heeft in zijn CV weliswaar aangegeven dat zijn mondelinge en schriftelijke beheersing van de Engelse taal voldoende is, maar dit kan, tegen de achtergrond van voornoemde CRvB-uitspraken, naar het oordeel van de rechtbank niet als een onvolledige of onjuiste mededeling in de zin van artikel 94, eerste lid, onder i, van het Barp worden beschouwd. De rechtbank oordeelt dat achteraf bezien veeleer sprake is geweest van een inschattingsfout van [naam eiser]. [naam eiser] heeft nadrukkelijk aangegeven dat hij geen docent is en geen ambitie heeft om als docent Engels aan te slag te gaan. De Politieacademie, in het bijzonder Winters, heeft op basis hiervan en in het licht van de overige informatie, verkregen uit de gesprekken met [naam eiser] en uit diens sollicitatiebrief en CV, maar zonder nader onderzoek naar de vaardigheden van [naam eiser] ten aanzien van de Engelse taal, vervolgens de inschatting gemaakt dat [naam eiser] in staat is om goed te functioneren als docent B (aanvankelijk als docent Engels en later als docent Beroepstaalvaardigheid). Ook deze inschatting is achteraf bezien onjuist geweest. Van het geven van onjuiste en/of onvolledige inlichtingen en/of het verzwijgen van relevante informatie door [naam eiser] is geen sprake geweest. Op één punt is [naam eiser] niet volledig geweest in zijn informatieverstrekking. Hij heeft namelijk aangegeven dat hij in 2007 bij de Politieacademie de rijopleiding SRO heeft gevolgd. Hij heeft echter verzuimd aan te geven dat hij deze opleiding niet met succes heeft afgerond. Het college betreurt weliswaar dat [naam eiser] dit niet heeft aangegeven, maar het college heeft dit niet ten grondslag gelegd aan het ontslag. Ter zitting heeft het college dit bevestigd.
Uit het vorenoverwogene volgt dat [naam eiser] bij of in verband met zijn indiensttreding geen onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft verstrekt. Dit betekent dat ook de ontslaggrond als bedoeld in artikel 94, eerste lid, onder i, van het Barp geen stand kan houden.
5.
Nu beide ontslaggronden geen stand kunnen houden, kan het ontslagbesluit geen stand houden. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit.
6.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan [naam eiser] het door hem betaalde griffierecht van € 156 vergoedt.
7.
Met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) veroordeelt de rechtbank het college in de door [naam eiser] gemaakte proceskosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand tot een bedrag van € 1.888 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 156 aan [naam eiser] te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van [naam eiser] tot een bedrag van € 1.888.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, voorzitter, en mr. E.M. Visser en mr. H.D. Tolsma, leden, in aanwezigheid van mr. J.R. Leegsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
fn24