Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
uitspraak van de meervoudige kamer van 9 juli 2013 in de zaak tussen
mr. H.J. de Groot in zijn hoedanigheid van curator van Bavin B.V., eiser,
het dagelijks bestuur van het Waterschap Hunze en Aa’s, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
.Uit dit onderzoek is gebleken dat het bluswater onder meer een grote hoeveelheid zink bevatte. Uit de door verweerder verrichte analyses blijkt dat na de brand in het water (onder andere) te hoge waarden voor zink zijn aangetroffen; ruim tien keer de toegestane hoeveelheid. Dergelijke hoeveelheden zijn voorafgaande aan de brand op de voor het waterschap gebruikelijke meetpunten in de omgeving niet gemeten. Weliswaar betoogt eiser dat niet kan worden uitgesloten dat Nedmag dan wel Calmag verantwoordelijk zijn voor de aangetroffen vervuiling, maar de rechtbank acht dit standpunt, alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, onaannemelijk. Bovendien heeft eiser dit standpunt ook niet nader onderbouwd. De rechtbank acht hierbij tevens van belang dat, zou een dergelijke eerdere vervuiling hebben plaatsgevonden, daarvan melding aan verweerder had moeten worden gedaan; een dergelijke melding heeft verweerder niet ontvangen. Tevens acht de rechtbank aannemelijk dat van verweerder redelijkerwijs niet kon worden gevergd om met het treffen van milieubeschermende maatregelen te wachten. De beroepsgrond faalt.
.De rechtbank stelt vast dat in de Waterwet noch in de Wet milieubeheer definities van directe lozing en indirecte lozing zijn opgenomen. In de Memorie van Toelichting Invoeringswet Waterwet (vergaderjaar 2006-2007, 30 818, nr. 3, pagina 10) is ten aanzien van het door de wetgever gemaakte onderscheid tussen directe en indirecte lozingen het volgende opgemerkt:
.Het gaat in onderhavig geval om een calamiteit, waarbij het bluswater zonder medeweten of toestemming van Calmag en zonder verdere behandeling is geloosd op het oppervlaktewater. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een directe lozing. De beroepsgrond slaagt niet.