ECLI:NL:RBNNE:2013:3599

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 juni 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
C18/138258/ KG ZA 12-390
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hinder door bovenburen na vervanging van vloerbedekking in appartementsrecht

In deze zaak, die zich afspeelt in Groningen, hebben de eisers [A c.s.] en [B c.s.] een kort geding aangespannen vanwege vermeende geluidshinder die voortkomt uit de bovenwoning. De eisers, eigenaren van een appartement op de begane grond, stellen dat de bovenburen, [B c.s.], na het aanbrengen van een nieuwe marmoleum vloerbedekking, onredelijke geluidsoverlast veroorzaken. De eisers hebben eerder een schikking getroffen waarbij de bovenburen zich hadden verplicht om een andere vloerbedekking aan te brengen, maar zij stellen dat de overlast aanhoudt. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 14 januari 2013 en op 14 juni 2013 is het vonnis gewezen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de bouwkundige staat van het appartementencomplex slecht is, wat betekent dat geluiden van buren gemakkelijk hoorbaar zijn. Dit is bevestigd door een akoestisch onderzoek dat is uitgevoerd door Tauw B.V., waaruit bleek dat de isolatie van de appartementen niet voldoet aan de geldende normen. De voorzieningenrechter heeft ook geconstateerd dat de bovenburen de afgesproken vloerbedekking hebben aangebracht, maar dat de eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun claims van onredelijke hinder.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de vorderingen van [A c.s.] worden afgewezen, omdat zij niet hebben aangetoond dat de geluidshinder zodanig is dat deze als onrechtmatig kan worden gekwalificeerd. De eisers zijn als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van de bovenburen, die zijn begroot op € 1.090,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 14 juni 2013.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/138258 / KG ZA 12-390
Vonnis in kort geding van 14 juni 2013
in de zaak van

1.[A],

wonende te [woonplaats],
2.
[B],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. C.B. van Die,
tegen

1.[C],

wonende te [woonplaats],
2.
[D],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. F. Huisman.
Partijen zullen hierna [A c.s.] en [B c.s.] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de mondelinge behandeling d.d. 14 januari 2013;
  • de pleitnota van [A c.s.];
  • de pleitnota van [B c.s.];
  • het proces-verbaal waarin afspraken tussen partijen zijn opgenomen ter beëindiging van het geschil;
  • de brief d.d. 22 april 2013 van de raadsman van [A c.s.] waarbij deze verzocht om een voortzetting van de behandeling;
  • de plaatsopneming en voortzetting van de mondelinge behandeling d.d. 3 juni 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[A c.s.] is eigenaar van het appartementsrecht plaatselijk bekend [adres] te [woonplaats] (kadastraal nummer [x]).
[B c.s.] is eigenaar van het appartementsrecht plaatselijk bekend [adres][woonplaats] (kadastraal nummer [x]). De appartementen maken deel uit van een complex bestaande uit in totaal 6 woningen in drie woonlagen.
Het appartement van [A c.s.] bevindt zich op de begane grond recht onder het appartement van [B c.s.] dat zich op de eerste etage bevindt.
2.2.
De rechtsverhoudingen tussen partijen onderling en tussen partijen en de Vereniging van Eigenaars (VvE) alsmede de goederenrechteljke eigendomsverhoudingen, worden mede beheerst door de akte van splitsing d.d. 30 januari 1991, verleden door notaris mr. Kuipers en ingeschreven in de openbare registers d.d. 31 januari 1991; het modelreglement bij splitsing in appartementsrechten, verleden op 22 november 1983 en ingeschreven in de openbare registers op 30 december 1983 en door het huishoudelijk reglement dat op 6 april 1999 door de VvE is vastgesteld.
De voor het onderhavige geschil mede relevante bepalingen van de zojuist vermelde stukken luiden als volgt:
Akte van splitsing:
"
3. Iedere eigenaar en gebruiker is verplicht bij het gebruik van het privégedeelte het reglement en het huishoudelijk reglement in acht te nemen.
(...)"
Het Splitsingsreglement:
"
Artikel 16:
1. Iedere eigenaar en gebruiker heeft het recht op uitsluitend gebruik van zijn privégedeelte, mits hij aan de andere eigenaars en gebruikers geen onredelijke hinder toebrengt.
2. Bij huishoudelijk reglement kan het gebruik van het privé gedeelte nader geregeld worden."
Modelreglement bij splitsing in appartementsrechten:
"
Artikel 17 lid 3:
Iedere eigenaar en gebruiker is verplicht bij het gebruik van het privégedeelte het reglement en het huishoudelijk reglement in acht te nemen.(…)
Artikel 17 lid 5:
De vloerbedekking van de privégedeelten dient van een zodanige samenstelling te zijn dat
contactgeluiden zoveel mogelijk worden tegengegaan. Met name is het niet toegestaan parket of stenen vloeren aan te brengen, tenzij dit geschied op zodanige wijze dat het naar het oordeel van het bestuur geen onredelijke hinder kan ontstaan voor de overige eigenaars en/of gebruikers.(…)"
Huishoudelijk reglement:
G. 01 Ter beperking van hinderlijke contactgeluiden, zoals het lopen, of schuiven van meubilair, zijn min of meer harde vloerbedekkingen, zoals vilt, kurk(ment), kurk(parket), plavuizen, linoleum en dergelijke verboden (niet van toepassing voor de begane grond), tenzij met toestemming van de vergadering van eigenaars."
2.3.
Bij het betrekken van de woning in 2012 heeft [B c.s.] een marmoleum vloerbedekking aangebracht.
2.4.
Bij brief van 20 februari 2012 heeft [A c.s.] [B c.s.] geschreven dat de vloer die zij op dat moment bezig waren te (laten) leggen krachtens het huishoudelijk reglement niet was toegestaan en heeft [A c.s.] [B c.s.] verzocht om een vloerbedekking aan te brengen die overeenstemt met de in het complex geldende regels.
2.5.
Bij brief van 21 februari 2012 van [B c.s.] aan de bewoners van het complex heeft deze gesteld een marmoleum vloer te hebben gelegd omdat de heer [D] ziek is, daardoor slecht ter been en afhankelijk van een rollator.
2.6.
Naar aanleiding van onenigheid tussen partijen over de mate van veroorzaken van geluid door [B c.s.] waarvan [A c.s.]stelt last te ondervinden, heeft de rechtsbijstandverzekeraar van [A c.s.] opdracht gegeven tot het verrichten van een akoestisch onderzoek aan Tauw B.V. te Amsterdam (verder te noemen Tauw). Partijen hebben aan dit onderzoek hun medewerking verleend. Tussen partijen is overeengekomen dat de kosten van het onderzoek zouden worden gedeeld.
In het rapport van Tauw d.d. 18 september 2012 is geconcludeerd dat de woning voor zowel lucht - als contactgeluid niet voldoet aan de zogenaamde NEN Normen, die dateren van voor de bouw van het complex (daterend van januari 1992) en evenmin aan de norm uit het Bouwbesluit van oktober 1992. Verder is daarin geconcludeerd:

Uit de metingen en berekeningen blijkt dat de isolatie-index voor luchtgeluid minimaal -2 dB bedraagt (woonkamer/keuken) en het bijbehorende kwaliteitscijfer '4' is. Volgens het
kwaliteitscijfer '4' kan er ook bij gelijksoortige leefpatronen en aangepast gedrag, regelmatig storing optreden. Spraak en muziek zijn vaak hoorbaar. Zeer luide spraak goed verstaanbaar en muziek storend.
Uit de metingen blijkt verder dat de isolatie-index voor contactgeluid minimaal -4 dB bedraagt (slaapkamer/balkon) en het bijbehorende kwaliteitscijfer '5' is. Deze isolatie-index is bepaald inclusief vloerafwerking. Bij kwaliteitscijfer '5' wordt in de NEN 1070; 1999 aangegeven dat loopgeluiden en installatiegeluïden veelvuldig hinderlijk zijn.
2.7.
Bij dagvaarding d.d. 3 januari 2013 heeft [A c.s.] [B c.s.] in kort geding gedaagd en gevorderd dat [B c.s.] wordt veroordeeld de aangebrachte marmoleumvloer te verwijderen en te vervangen door een vloer(bedekking) die voldoet aan de bepalingen van het huishoudelijk reglement en zich te onthouden van het veroorzaken van onrechtmatige hinder jegens [A c.s.]
2.8.
Ter zitting d.d. 14 januari 2013 zijn partijen na een standpuntwisseling – mede op voorstel van de voorzieningenrechter – ter beëindiging van het geschil overeengekomen dat [B c.s.] ervoor zal zorgdragen dat in alle ruimten van de door hen bewoonde woning vloerbedekking van het merk ‘Toptwist’ van Leenbakker (100% polyamide; ongeveer 9 mm hoog) zal worden gelegd; dit zal worden bevestigd met dubbelzijdig plakband aan de randen.
De behandeling is vervolgens voor uitlating aangehouden tot 15 maart 2013.
2.9. Bij brief d.d. 22 april 2013 heeft de raadsman van [A c.s.] aan de voorzieningenrechter doen weten dat zijn cliënten onverminderd geluidsoverlast ervaren en heeft verzocht om een voortzetting van de zaak en een nieuwe datum te bepalen voor een mondelinge behandeling.

3.Het geschil

3.1.
De vordering van [A c.s.] strekt er - na wijziging van de eis - toe [B c.s.] te veroordelen:
1. zich te onthouden van het veroorzaken van onrechtmatige geluidshinder jegens [A c.s.];
2. op de bestaande marmoleumvloer ondervloerplaten aan te brengen van het type Thermofelt, of een qua geluiddemping vergelijkbare ondervloerplaat; een en ander op deugdelijke wijze;
3. het gehele vloeroppervlak te voorzien van vloerbedekking van het merk Leen Bakker, Action backing, type 5/32", pool 100% polyamide +/- 9 mm hoog, pool-gewicht 535 gr/m2 of een qua geluiddemping vergelijkbare vloerbedekking; een en ander op deugdelijke wijze;
4. op deugdelijke wijze een voorziening te treffen in de keuken, waardoor contactgeluiden vanuit de keuken, van het keukenblok, zoveel mogelijk worden tegengegaan;
alles op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag of gedeelte van een dag dat [B c.s.] daarmee in gebreke zijn, alsmede [B c.s.] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[B c.s.] heeft verweer gevoerd.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen is met de aard van het gevorderde gegeven.
4.2.
De voorzieningenrechter constateert dat tussen partijen niet in geschil is dat de bouwkundige staat van het gebouw waarin de appartementen van partijen zijn gelegen, slecht is in die zin dat deze relatief gehorig zijn, waar ook "normale" leefgeluiden door buren te vernemen zijn. Dit stemt overeen met de (onder 2.6. aangehaalde) conclusie van de door partijen ingeschakelde deskundigen van Tauw B.V. te Amsterdam die een akoestisch onderzoek hebben uitgevoerd naar de horizontale scheidingsconstructie (vloerconstructie) tussen beide appartementen.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat ter gelegenheid van de plaatsopneming is komen vast te staan dat [B c.s.] naar aanleiding van de op de vorige zitting gemaakte afspraken vloerbedekking heeft doen leggen in de woonkamer, slaapkamer en keuken van zijn appartement en dat in de bijkeuken, waar onder meer de wasmachine is geplaatst, een strook van dezelfde vloerbedekking is gelegd.
4.4.
Mede met verwijzing naar het overgelegde verslag van [E], van Vivante Groningen, heeft [A c.s.] betwist dat deze vloerbedekking dezelfde is als die ter zitting d.d. 14 januari 2013 is getoond.
Weliswaar heeft [E] verklaard dat hij, gezien de afwijkende samenstelling van de pool en de geringere poolhoogte gegronde twijfels over heeft dat dit dezelfde vloerbedekking is; doch hij heeft eveneens verklaard dat hij dat niet kan beoordelen omdat hij het eerst getoonde staal tijdens de rechtszaak niet heeft gezien. De verklaring van [E] kan dan ook bezwaarlijk dienen als voldoende onderbouwing van de bedoelde betwisting.
De betwisting te dezen door [A c.s.] is verder niet onderbouwd met objectieve, verifieerbare bescheiden.
4.5. Daartegenover heeft [B c.s.] de orderbevestiging en het betaalbewijs overgelegd, waarin is vermeld dat de vloerbedekking, overeenkomstig de op de zitting van 14 januari 2013 gemaakte afspraak, van het merk Top Twist van 100% polyamide is besteld door [B c.s.] en is geleverd en gelegd door de firma Leen Bakker.
4.6.
Gelet op een en ander acht de voorzieningenrechter voorshands voldoende aannemelijk dat de vloerbedekking die in de woning van [B c.s.] is gelegd dezelfde is als die waarvan op de zitting van 14 januari 2013 een staal is getoond.
4.7.
De omstandigheid dat de vloer van de bijkeuken niet geheel is gestoffeerd kan [B c.s.] naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden tegengeworpen. De voorzieningenrechter heeft geconstateerd dat de daar gelegde strook vloerbedekking van een zodanige breedte is dat dit hoe dan ook overeenkomstig de ratio van de tussen partijen gemaakte afspraak is. Mede omdat in de bijkeuken de wasmachine is geplaatst, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet van [B c.s.] worden gevergd dat de gehele bijkeuken van vloerbedekking wordt voorzien.
4.8.
Gelet op het vorenstaande is voldoende komen vast te staan dat [B c.s.] in voldoende mate hebben voldaan aan hetgeen ter zitting d.d. 14 januari 2013 is afgesproken en daarmee aan hetgeen is bepaald in het huishoudelijk reglement terzake van de aard van de vloerbedekking. Hierbij laat de voorzieningenrechter nog in het midden de vraag of en in hoeverre [A c.s.] een beroep kan doen op schending van het huishoudelijk reglement in plaats van de VvE.
4.9.
De aard van de vloerbedekking neemt verder niet weg dat geluidhinder kan (blijven) optreden.
4.10.
De voorzieningenrechter overweegt dat, gelet op de bouwkundige staat van de woningen, leefgeluiden uit de andere woningen moeten worden aanvaard.
Slechts indien en voorzover die leefgeluiden naar aard, omvang en frequentie daarvan (alsmede naar het tijdstip waarop die geluiden worden waargenomen) kunnen worden gekwalificeerd als overlastgevend is sprake van onrechtmatige hinder. Op die grond kan de overlastgever worden veroordeeld maatregelen te nemen de overlast te (doen) verminderen.
4.11.
[A c.s.]heeft gesteld overlast te ondervinden van (harde) geluiden die worden geproduceerd in de woning van [B c.s.]. [B c.s.] heeft daartegenover verklaard zich in het geheel niet de herkennen in het door [A c.s.] geschetste beeld. [B c.s.] heeft verklaard slechts normale leefgeluiden te maken, waarbij activiteiten die wellicht enigszins meer geluid produceren, zoals stofzuigen en andere schoonmaakwerkzaamheden, worden verricht op volstrekt normale tijden en niet dagelijks plaatsvinden.
4.12.
Gelet op de vorenbedoelde tegenstrijdige verklaringen omtrent de aard en frequentie van het gepretendeerd overlastgevend gedrag van de zijde van [B c.s.] had het op de weg van [A c.s.] gelegen hun verklaringen door objectieve, verifieerbare stukken, bijvoorbeeld een akte van constatering van een deurwaarder, nader te onderbouwen. Nu zij dat hebben nagelaten kan in het onderhavige geval naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zonder nadere bewijsvoering worden vastgesteld of sprake is van zodanig overlastgevend handelen van de zijde van [B c.s.] dat maatregelen als gevorderd gerechtvaardigd zijn.
Een kort geding leent zich niet voor een dergelijke nadere bewijsvoering. Dit zal in een eventuele bodemprocedure moeten plaatsvinden.
Waar die bewijslevering door [A c.s.] moet worden verricht en zij daarin onvoldoende is geslaagd, zullen de vorderingen worden afgewezen.
4.13.
[A c.s.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [B c.s.] worden begroot op:
- griffierecht €  274,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal €  1.090,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [A c.s.] in de proceskosten, aan de zijde van [B c.s.] tot op heden begroot op € 1.090,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Oostdijk en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2013. [1]

Voetnoten

1.type: js