ECLI:NL:RBNHO:2025:9364

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 augustus 2025
Publicatiedatum
13 augustus 2025
Zaaknummer
15/318096-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere Opiumwetdelicten met gevangenisstraf conform afdoeningsvoorstel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 augustus 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere Opiumwetdelicten. De verdachte, geboren in [geboortedatum] te [geboorteplaats], was gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Lelystad. De rechtbank heeft kennisgenomen van de standpunten van de officier van justitie, mr. S. Visser, en de raadsman van de verdachte, mr. J.E. Kötter. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk binnenbrengen, afleveren en vervoeren van cocaïne, met een totale hoeveelheid van ongeveer 55 kg. De verdachte is op 24 november 2023 als verdachte aangemerkt en op 23 april 2024 aangehouden. Tijdens de zitting van 24 juli 2025 zijn procesafspraken gemaakt tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging, waarbij de verdachte afstand deed van onderzoekswensen en de officier van justitie een gevangenisstraf van 56 maanden vorderde. De rechtbank heeft de gemaakte procesafspraken als passend beoordeeld en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 56 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en heeft de strafbaarheid van de verdachte bevestigd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer in Haarlem.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/318096-23
Uitspraakdatum: 7 augustus 2025
Tegenspraak
Verkort strafvonnis(artikel 138b van het Wetboek van Strafvordering)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 juli 2025 in de zaak tegen:
[naam verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
nu gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Lelystad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie
mr. S. Visser en van hetgeen door de verdachte en mr. J.E. Kötter, raadsman van de verdachte, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), ten laste gelegd dat:
1.
(Zaaksdossier C1)
hij op of omstreeks 9 december 2023 te Schiphol en elders in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), en/of
- opzettelijk heeft afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een (grote) hoeveelheid cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
(Zaaksdossier C3)
hij op of omstreeks 24 december 2023 te Schiphol, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), en/of
- opzettelijk heeft afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 55 kg cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
(Zaaksdossier C4)
hij op of omstreeks 24 januari 2024 te Schiphol en elders in Nederland tezamen en in vereniging mei een of meer anderen, althans alleen,
- opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), en/of
- opzettelijk heeft afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, en/of
- opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een (grote) hoeveelheid cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
(Zaaksdossier C5 en Zaaksdossier C6)
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 oktober 2023 en/of 15 februari 2024 tot en met 22 april 2024, in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), en/of
- het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren,
van een hoeveelheid cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers, heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar toen en daar opzettelijk
- één of meer (actie)telefoon(s)/communicatiemiddel(en) voorhanden gehad
en/of
telefonisch en/of via (versleutelde) berichten en/of in persoon, al dan niet in versluierd taalgebruik, informatie uitgewisseld over en/of afspraken gemaakt over:
• verschillende manieren (modus operandi) van invoer van (handelshoeveelheden) cocaïne via de luchthaven Schiphol en/of
• mogelijke datums en/of vluchten waarop de cocaïne zou kunnen worden ingevoerd via de luchthaven Schiphol en/of
• het doen van een of meer testzendingen en/of
• de wijze van controleren door en/of de controlemogelijkheden van de douane op Schiphol en/of
• het filmen en/of observeren en/of fotograferen en/of beschrijven van het vrachtafhandelingsproces van gelande vliegtuigen op Schiphol en/of
• het KLM vrachtsysteem en vrachtmanifesten en/of
• roosters van KLM /luchthavenpersoneel,
en/of
- op 20 februari 2024 te Almere een ontmoeting gehad met zijn medeverdachten en/of anderen waarbij tijdens die ontmoeting werd gesproken over de voorbereiding van de invoer van cocaïne via Schiphol;
en/of
- roosters van mensen werkzaam op of rond Schiphol voorhanden gehad;
en/of
- één of meer geldbedragen aangenomen en/of overgedragen en/of geldelijke beloningen in het voorzicht gesteld en/of gesteld gekregen om informatie over een of meerdere vrachtafhandelingsprocessen op Schiphol, daaronder begrepen (Douane)controles te ontvangen en/of te vergaren en/of te verstrekken,
en/of
- één of meer personen op de luchthaven Schiphol benaderd en/of geïnformeerd en/of in gereedheid gebracht om voornoemde hoeveelheid cocaïne veilig te (kunnen) stellen en/of van het beveiligde deel van de luchthaven te vervoeren,
en/of
- een of meermalen contact heeft/hebben gehad met onbekend gebleven derden die cocaïne naar Nederland wilden verzenden en/of in Nederland wilden ontvangen.

2.Procesafspraken en de beoordeling daarvan

2.1
Procesverloop
De rechtbank stelt op basis van het dossier het volgende vast.
De verdachte is op 24 november 2023 door verbalisanten van de Koninklijke Marechaussee als verdachte aangemerkt in onderzoek 27Beauchamp (hierna: Beauchamp). Op 23 april 2024 is hij aangehouden op verdenking van Opiumwetdelicten. De verdachte is vervolgens in verzekering gesteld en in voorlopige hechtenis genomen. De voorlopige hechtenis duurt nog steeds voort.
Op 14 oktober 2024, tijdens één van de pro forma zittingen (‘rol MK’) die in deze zaak hebben plaatsgevonden, is door de officier van justitie medegedeeld dat wordt gesproken over de mogelijkheid van procesafspraken. De rechtbank heeft de zaak die dag verwezen naar de rechter-commissaris, waarbij de verdediging afhankelijk van de voortgang in procesafspraken eventuele onderzoekswensen binnen een gestelde termijn kenbaar moest maken.
Op de pro forma zitting van 31 maart 2025 is door de officier van justitie medegedeeld dat de raamovereenkomst is getekend. De rechtbank heeft vervolgens een door de officier van justitie en de verdediging opgestelde en ondertekende raamovereenkomst ontvangen. De procesafspraken en het afdoeningsvoorstel komen in de kern op het volgende neer.
De officier van justitie zal – na een vordering tot na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a Sv – rekwireren tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten en tot strafoplegging zoals hierna onder 8.1 weergegeven. De officier van justitie zal de verdachte niet vervolgen voor witwassen van onder hem in beslag genomen voorwerpen. Evenmin zal de officier van justitie in deze zaak een ontnemingsvordering aanbrengen.
De verdediging zal op haar beurt afzien van het indienen van onderzoekswensen en trekt al ingediende onderzoekswensen in. De verdediging zal ter terechtzitting geen bewijsverweren voeren. Ook doet de verdachte afstand van onder hem in beslag genomen goederen, zoals gespecificeerd op de beslaglijst die in het dossier zit, waaronder contant geld à € 76.500,- horloges van Rolex en Cartier, een Cartier armband en een Volkswagen Caddy.
Zowel de officier van justitie als de verdediging zal – als de rechtbank de procesafspraken in de raamovereenkomst volgt – geen hoger beroep tegen het vonnis instellen.
2.2
Inhoudelijke behandeling
Tijdens de zitting van 24 juli 2025 is de inhoud van de raamovereenkomst en de totstandkoming daarvan uitvoerig met de verdachte en alle overige procespartijen besproken.
De officier van justitie heeft onder meer toegelicht dat onderzoek Beauchamp een groot onderzoek is, waarin naast de verdachte nog zes andere verdachten worden vervolgd. Het Openbaar Ministerie (hierna: OM) heeft al in een vroeg stadium besloten dat de zaak zich, gelet op de omvang daarvan, leent voor het maken van procesafspraken, zodat een efficiënte rechtsgang kan worden bevorderd. De advocaten van alle zeven verdachten zijn benaderd en met drie van de verdachten is tot procesafspraken gekomen. De officier van justitie heeft medegedeeld dat hierdoor naar de visie van het OM veel tijdwinst is geboekt, omdat er geen nadere regiezittingen hoeven plaats te vinden en geen onderzoek door de rechter-commissaris nodig is. Dat onderzoek zou omvangrijk zijn geweest, mede doordat de verdachten in onderzoek Beauchamp in wisselende samenstellingen en op verschillende momenten samenwerkten bij het plegen van Opiumwetdelicten.
De raadsman heeft op de zitting van 24 juli 2025 verwezen naar op 8 januari 2025 door de verdediging ingediende onderzoekswensen. Deze onderzoekswensen zagen in ieder geval op het horen van circa achttien getuigen.
De verdachte, zijn raadsman en de officier van justitie hebben tot slot kenbaar gemaakt dat zij zich rekenschap hebben gegeven van de inhoud, de strekking en de consequenties van het overeengekomen afdoeningsvoorstel. De rechtbank heeft de verdachte uitdrukkelijk bevraagd op diens vrijwilligheid bij de totstandkoming. De raadsman heeft nog medegedeeld dat de verdediging van de officier van justitie telkens ruim voldoende de tijd heeft gekregen om kwesties rondom de procesafspraken te bespreken met de verdachte.
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de gemaakte procesafspraken op basis van vrijwillige wederkerigheid tot stand zijn gekomen en dat de verdachte op basis van voor hem voldoende en duidelijke informatie is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing om de raamovereenkomst te sluiten.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de afdoening van deze strafzaak conform procesafspraken in dit geval passend is. Deze vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. Daarbij merkt de rechtbank wel op dat de enkele omstandigheid dat sprake is van een (relatief) groot onderzoek waarin meerdere verdachten in beeld zijn gekomen, in zijn algemeenheid onvoldoende grondslag biedt om tot het maken van procesafspraken over te gaan. In de onderhavige zaak spelen echter de volgende bijzondere omstandigheden.
Door de officier van justitie en de verdediging is al in een vroeg stadium gesproken over mogelijke procesafspraken. Vanuit de verdediging was op dat moment al het verzoek gedaan om een groot aantal getuigen te horen. Er was op dat moment geen sprake van een ‘oude’ zaak. Wel lag het in de lijn der verwachting dat onderzoekswensen van de verdediging toegewezen zouden worden en dat dit – gelet op de omvang van onderzoek Beauchamp, zes verdachten en advocaten en veel tactisch onderzoek in verband met meerdere transporten waarbij in wisselende samenstelling en op verschillende momenten en plaatsen werd geopereerd – zou leiden tot een langdurig proces en een grote belasting van de strafrechtketen. Door tot procesafspraken te komen, is de belasting van de strafrechtketen aanzienlijk verminderd en heeft de verdachte eerder duidelijkheid over de afdoening van zijn strafzaak.
De rechtbank oordeelt dat de tussen het OM en de verdediging gemaakte afspraken passen bij de verschillende verdenkingen van de verdachte. Ook is de voorgestelde strafeis in lijn met straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
Het afdoeningsvoorstel biedt een toereikende basis voor de inhoudelijke behandeling van de strafzaak.

3.Beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv

De rechtbank stelt bij de beoordeling van deze strafzaak voorop, ook gelet op het arrest van de Hoge Raad van 27 september 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1252), dat de rechtbank geen partij is bij de tussen het OM en de verdediging gemaakte procesafspraken en daaraan dus ook niet is gebonden. De rechtbank heeft los van wat tussen het OM en de verdediging is overeengekomen, een eigen verantwoordelijkheid om te waarborgen dat de behandeling en de beoordeling van de strafzaak plaatsvinden overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke regeling, in het bijzonder de artikelen 348 en 350 Sv, en de eisen van een eerlijk proces. Dat betekent dat de rechtbank de vragen zoals beschreven in de artikelen 348 en 350 Sv in dit vonnis zelfstandig zal beantwoorden.

4.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.Beoordeling van het bewijs

5.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar de gemaakte procesafspraken en de daarin genoemde bewijsmiddelen, gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
5.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, onder verwijzing naar de procesafspraken, geen bewijsverweren gevoerd en verzocht de zaak af te doen zoals in de procesafspraken is overeengekomen.
5.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn weergegeven. Deze bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet een aanvulling van dit verkort vonnis vereist. De bewijsmiddelen zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen. De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
5.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
(Zaaksdossier C1)
hij op 9 december 2023 te Schiphol en elders in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
- opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet) en
- opzettelijk heeft afgeleverd, verstrekt, vervoerd en opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een grote hoeveelheid cocaïne;
2.
(Zaaksdossier C3)
hij op 24 december 2023 te Schiphol, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet) 55 kg cocaïne;
3.
(Zaaksdossier C4)
hij op 24 januari 2024 te Schiphol en elders in Nederland tezamen en in vereniging mei een of meer anderen,
- opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet) en
- opzettelijk heeft afgeleverd, verstrekt en vervoerd en
- opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een grote hoeveelheid cocaïne;
4.
(Zaaksdossier C5 en Zaaksdossier C6)
hij op één of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 oktober 2023 en 15 februari 2024 tot en met 22 april 2024, in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet) en
- het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren,
van een hoeveelheid cocaïne,
- anderen heeft getracht te bewegen om daarbij behulpzaam te zijn en om daartoe gelegenheid, middelen en inlichtingen te verschaffen en
- zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen en
- voorwerpen, vervoermiddelen, gelden en andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededaders, wisten of ernstige reden hadden om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers hebben verdachte en zijn mededaders tezamen en in vereniging met elkaar toen en daar opzettelijk
- actietelefoons voorhanden gehad
en
- telefonisch en via berichten of in persoon, al dan niet in versluierd taalgebruik, informatie uitgewisseld over en afspraken gemaakt over:
• verschillende manieren (modus operandi) van invoer van cocaïne via de luchthaven Schiphol en
• mogelijke datums en vluchten waarop de cocaïne zou kunnen worden ingevoerd via de luchthaven Schiphol en
• het doen van een of meer testzendingen en
• de wijze van controleren door en de controlemogelijkheden van de douane op Schiphol en
• het filmen of observeren of fotograferen of beschrijven van het vrachtafhandelingsproces van gelande vliegtuigen op Schiphol en
• het KLM vrachtsysteem en vrachtmanifesten en
• roosters van KLM /luchthavenpersoneel,
en
- op 20 februari 2024 te Almere een ontmoeting gehad met zijn medeverdachten en anderen waarbij tijdens die ontmoeting werd gesproken over de voorbereiding van de invoer van cocaïne via Schiphol;
en
- roosters van mensen werkzaam op of rond Schiphol voorhanden gehad;
en
- geldbedragen aangenomen of overgedragen of geldelijke beloningen in het voorzicht gesteld om informatie over een of meerdere vrachtafhandelingsprocessen op Schiphol, daaronder begrepen (Douane)controles te ontvangen en te vergaren en te verstrekken,
en
- één of meer personen op de luchthaven Schiphol benaderd en geïnformeerd en in gereedheid gebracht om cocaïne veilig te stellen en van het beveiligde deel van de luchthaven te vervoeren,
en
- contact hebben gehad met onbekend gebleven derden die cocaïne naar Nederland wilden verzenden en in Nederland wilden ontvangen.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

6.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert, in navolging van de in de raamovereenkomst voorgestelde kwalificatie, op:
1 en 3, telkens:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de in artikel 2 onder A, 2 onder B en 2 onder C van de Opiumwet gegeven verboden, meermalen gepleegd;
2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
4:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen een ander trachten te bewegen om daarbij behulpzaam te zijn, een ander trachten te bewegen om daartoe gelegenheid en inlichtingen te verschaffen en voorwerpen en gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

7.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar de gemaakte procesafspraken, gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 56 maanden, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd. Daarbij heeft de officier van justitie medegedeeld dat hij als uitgangspunt, voor de situatie waarin geen procesafspraken zouden zijn gemaakt, een gevangenisstraf van 84 maanden heeft genomen.
8.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, onder verwijzing naar de procesafspraken, verzocht de zaak af te doen zoals in de procesafspraken is overeengekomen.
8.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in een periode van ongeveer vijf maanden op verschillende momenten samen met anderen schuldig gemaakt aan meerdere Opiumwetdelicten. De verdachte heeft een organiserende rol gehad bij de (verlengde) invoer van grote hoeveelheden cocaïne en bij het treffen van verschillende voorbereidingshandelingen daartoe, als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet.
Harddrugs bevatten voor de gezondheid van de gebruikers daarvan zeer schadelijke stoffen. De verspreiding van en de handel in harddrugs zijn bezwarend en ontwrichtend voor de samenleving. De verspreiding van en de handel in harddrugs hebben bovendien veel gerelateerde vermogens- en andere criminaliteit tot gevolg, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan drugs. De verspreiding van en de handel in harddrugs worden daarom, evenals het bezit ervan, krachtig bestreden.
De verdachte heeft met zijn handelen een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het (internationale) harddrugscircuit. Daarbij heeft hij zich kennelijk laten leiden door geldelijk gewin en zich geen rekenschap gegeven van de gevolgen van zijn handelen.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het strafblad van de verdachte (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 15 november 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
LOVS en soortgelijke zaken
Voorts heeft de rechtbank gelet op de Landelijke Oriëntatiepunten Vakinhoud Strafrecht en op straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd.
De op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat op de bewezenverklaarde feiten niet anders kan worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur. De rechtbank komt tot een strafoplegging die in overeenstemming is met de procesafspraken en ter zitting door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank zal de verdachte dan ook veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 56 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Deze straf vindt de rechtbank passend en geboden.
Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

9.Beslag

In het dossier van de rechtbank is een beslaglijst gevoegd met daarop onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen. De verdachte heeft op 18 maart 2025 schriftelijk afstand gedaan van deze voorwerpen. Deze afstandsverklaring heeft de officier van justitie op de zitting van 24 juli 2025 aan de rechtbank overgelegd. Aan de rechtbank ligt dan ook geen beslagbeslissing meer voor.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en
artikel 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 5.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 tot en met 4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 6. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
56 (zesenvijftig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.S. Schoorl, voorzitter,
mr. A.K. Korteweg en mr. A. Stronkhorst, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. M.T. Sluis en mr. J.J. Idzenga,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 augustus 2025.