ECLI:NL:RBNHO:2025:8927

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
4 augustus 2025
Zaaknummer
11541395
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medehuurderschap afgewezen wegens gebrek aan duurzame gemeenschappelijke huishouding

In deze zaak vordert een kleinzoon, [eiser], medehuurderschap van de woning die zijn grootmoeder, [eiseres], huurt van Stichting Intermaris. De vordering wordt afgewezen omdat niet is aangetoond dat er sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. De procedure begon met een dagvaarding op 3 februari 2025, gevolgd door een conclusie van antwoord en een tussenvonnis op 2 april 2025. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 juli 2025 was [eiseres] niet aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiseres] de woning huurt sinds 27 december 2001 en dat [eiser] sinds 9 september 2020 op haar adres staat ingeschreven. Ondanks verzoeken in 2022 en 2024 om medehuurderschap, heeft Intermaris deze verzoeken afgewezen. De rechtbank oordeelt dat [eiser] en [eiseres] niet voldoende hebben aangetoond dat zij een gemeenschappelijke huishouding voeren, wat essentieel is voor de toekenning van medehuurderschap. De rechtbank benadrukt dat de intenties van de samenwoning en de wederkerigheid in de relatie tussen grootmoeder en kleinzoon van belang zijn. De rechtbank concludeert dat de vorderingen van [eiseres] en [eiser] worden afgewezen en dat zij hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: 11541395 \ CV EXPL 25-578 NE
Vonnis van 30 juli 2025
in de zaak van

1.[eiseres] ,

te [woonplaats] ,
2.
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eiseres] of grootmoeder en [eiser] of kleinzoon,
gemachtigde: mr. R.P. Groot,
[toevoeging verleend onder nummer 4PL8082]
tegen
STICHTING INTERMARIS,
te Hoorn,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Intermaris,
gemachtigde: mr. I.M. Sinnige.
De zaak in het kort
Deze zaak gaat over een vordering van een kleinzoon tot medehuurderschap. De vordering wordt afgewezen omdat niet is gebleken van een duurzame gemeenschappelijke huishouding.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 3 februari 2025
- de conclusie van antwoord
- het tussenvonnis van 2 april 2025
- de mondelinge behandeling van 10 juli 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. [eiseres] was niet aanwezig.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] huurt vanaf 27 december 2001 – aanvankelijk met de heer [naam] en na zijn overlijden alleen – van Intermaris de woning aan het adres [adres] in [woonplaats] (verder: de woning).
2.2.
[eiser] staat vanaf 9 september 2020 ingeschreven op het adres van [eiseres] . [eiser] is de kleinzoon van [eiseres] .
2.3.
[eiseres] en [eiser] verzoeken aan Intermaris in 2022 en 2024 om medehuurderschap van [eiser] . Intermaris wijst de verzoeken af.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] c.s. vorderen - samengevat - te bepalen dat [eiser] medehuurder zal zijn van de door [eiseres] gehuurde woning. [eiseres] en [eiser] voeren aan dat voldaan wordt aan de wettelijke vereisten. Daartoe stellen [eiseres] en [eiser] onder andere dat de woning gezamenlijk wordt gebruikt, [eiser] een bijdrage in de vaste lasten betaalt en boodschappen doet. Ook zijn de huishoudelijke taken verdeeld, eten ze samen en is sprake van mantelzorg.
3.2.
Intermaris voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] en [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] en [eiser] in de kosten van deze procedure. Intermaris betwist dat [eiser] zijn hoofdverblijf heeft in de woning en dat hij voldoende financiële waarborg kan bieden. Verder betwist Intermaris dat sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van de wet kan een verzoek om medehuurder alleen worden afgewezen als
a) de samenwoner niet gedurende twee jaar zijn hoofdverblijf heeft en geen sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding,
b) blijkt dat de vordering kennelijk slechts de strekking heeft de samenwoner de positie van huurder te verschaffen of
c) de samenwoner vanuit financieel oogpunt onvoldoende waarborg biedt voor betaling van de huur. [1]
4.2.
Hoewel Intermaris ook betwist dat [eiser] zijn hoofdverblijf in de woning heeft en financieel draagkrachtig is, richt het verweer van Intermaris zich met name op de vraag of sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding.
4.3.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een gemeenschappelijke huishouding moeten alle omstandigheden van het geval in onderling verband worden gewaardeerd. Daarbij moet gedacht worden aan het feitelijk gebruik van de woning door de huurder en de medebewoner en de omstandigheid dat zij al dan niet (1) gezamenlijk voorzien in de kosten van de huisvesting en/of de kosten van levensonderhoud, (2) gezamenlijk (of op grond van een afgesproken verdeling) huishoudelijke taken verrichten, (3) gezamenlijk de maaltijden bereiden en gebruiken, (4) gezamenlijk invulling geven aan vrije tijd en (5) gezamenlijk deelnemen aan het sociaal verkeer. [2] Op [eiseres] c.s. rust op dit punt de zogeheten verzwaarde stelplicht. [3]
4.4.
Verder geldt het uitgangspunt dat de samenleving tussen een ouder en kind – of in dit geval tussen een grootouder en kleinkind – slechts onder bijzondere omstandigheden wordt aangemerkt als een blijvende samenwoning met een gemeenschappelijke huishouding. De vraag is of zich in dit geval dergelijke bijzondere omstandigheden voordoen. Van belang is wat de intenties van de samenwoning waren. Daarbij kan mede betekenis worden toegekend aan de vraag of sprake is van wederkerigheid in de relatie tussen grootmoeder en kleinzoon.
4.5.
[eiseres] en [eiser] hebben onvoldoende voldaan aan de stelplicht dat sprake is van een gemeenschappelijke huishouding, omdat zij een aantal in dit opzicht essentiële stellingen niet hebben aangevoerd of onvoldoende hebben onderbouwd. [eiseres] en [eiser] hebben bankafschriften van de betaalrekening van [eiser] overgelegd om aan te tonen dat een gemeenschappelijke huishouding bestaat. De betalingen aan Vomar zijn echter niet toegelicht en de maandelijkse betalingen aan [eiseres] die aanvankelijk € 250,00 zijn en eenmaal € 500,00 is, eindigen op 28 februari 2023. Daarop heeft Intermaris gewezen en vervolgens is geen nadere specificering of onderbouwing gekomen van [eiseres] en [eiser] . Hoewel naar vermogen kan worden bijgedragen aan de kosten van de huishouding, hebben [eiseres] en [eiser] de onderlinge kostenverdeling in het geheel niet inzichtelijk gemaakt. Vanwege de betwisting door Intermaris lag het wel op hun weg de gezamenlijke uitgaven en inkomsten te beschrijven en op verifieerbare wijze te onderbouwen en zodoende een beeld te schetsen van hun financiële verwevenheid. Dat hebben zij niet gedaan. Financiële verwevenheid is niet aangetoond. Verder hebben [eiseres] en [eiser] alleen als omstandigheden aangevoerd dat [eiser] van de gehele woning gebruik maakt, dat de huishoudelijke taken zijn verdeeld en samen t.v. wordt gekeken. Maar niet is toegelicht wat betrokkenen verder gezamenlijk ondernemen en waaruit eventuele zorg van [eiser] aan [eiseres] bestaat. Bovendien zou dat laatste een eenzijdig karakter hebben, zodat geen sprake is van wederkerigheid.
4.6.
Ook als wel wordt uitgegaan van een gemeenschappelijke huishouding dan is onvoldoende komen vast te staan dat sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat hun samenwoning moet worden aangemerkt als een duurzame gemeenschappelijke huishouding in de zin van de wet. De duurzaamheid van een gemeenschappelijke huishouding wordt bepaald door zowel objectieve als subjectieve factoren, zoals de duur van de gemeenschappelijke huishouding en de bedoeling van betrokkenen. [eiser] is nu 25 jaar en staat bijna vijf jaar ingeschreven op het adres. [eiser] stelt dat hij er in september 2020 is gaan wonen. Maar dat het bij aanvang van de samenwoning de bedoeling was daar duurzaam te wonen, is onvoldoende aannemelijk gemaakt. [eiser] is bij zijn grootmoeder gaan wonen twee jaar na het overlijden van zijn grootvader. Hij was toen ongeveer 21 jaar en [eiseres] was 88 jaar. Volgens [eiser] was met de familie afgesproken dat hij er zou wonen, omdat zijn grootmoeder niet alleen kon wonen. Ook verklaart [eiser] dat de relatie met zijn vader niet goed was en hij daarom voor de samenwoning met zijn grootmoeder koos. Daarvoor reageerde hij – tevergeefs – op andere sociale huurwoningen. Hij reageerde ook nog op woningen nadat hij bij grootmoeder was gaan wonen. De leeftijd van betrokkenen en de zoektocht van [eiser] naar eigen woonruimte zijn indicaties dat geen sprake was en is van duurzaamheid. Dat betrokkenen de intentie hadden en hebben om duurzaam samen te leven, is onvoldoende onderbouwd.
4.7.
Dit betekent dat niet is voldaan aan de vereisten voor toekenning van medehuurderschap zodat de daartoe strekkende vordering zal worden afgewezen. De vragen of [eiser] daadwerkelijk zijn hoofdverblijf in de woning heeft en of hij voldoende financiële waarborgen zou bieden, behoeven daarom geen bespreking meer.
4.8.
[eiseres] en [eiser] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Intermaris worden begroot op:
- salaris gemachtigde
164,00
(2 punten × € 82,00)
- nakosten
41,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
205,00
4.9.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.10.
De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. [4] Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] en [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] en [eiser] hoofdelijk in de proceskosten van € 205,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiseres] en [eiser] niet tijdig aan de veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eiseres] en [eiser] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Merkus en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2025.

Voetnoten

1.Artikel 7:267 lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW).
4.Als meerdere partijen in dezelfde proceskosten worden veroordeeld, zijn die partijen ieder voor het geheel aansprakelijk en dus hoofdelijk verbonden (HR 17 maart 2000, NJ 2000/353).