ECLI:NL:RBNHO:2025:8823

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
31 juli 2025
Zaaknummer
23/3210
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verleende omgevingsvergunning voor uitbouw en serre

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 10 juni 2025, is het beroep van eisers gegrond verklaard tegen de verleende omgevingsvergunning voor het veranderen van een uitbouw aan de achterzijde en het vergroten van de serre aan de zijkant van een woning. De zaak betreft de vraag of de woning van eisers moet worden aangemerkt als eindwoning of als twee-aaneengesloten woning, wat van invloed is op de toepasselijke bestemmingsplanregels. De rechtbank heeft vastgesteld dat de woning van derde-partij, die de vergunning heeft ontvangen, moet worden gekwalificeerd als eindwoning. Dit oordeel is gebaseerd op de definitie van een eindwoning zoals gebruikelijk in het normale spraakgebruik, en niet op de letterlijke definities uit het bestemmingsplan die tot verwarring leidden. De rechtbank heeft het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders vernietigd en bepaald dat er een nieuw besluit moet worden genomen, waarbij de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit niet in stand laat. Tevens is bepaald dat het griffierecht en proceskosten aan eisers vergoed moeten worden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/3210

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2025 in de zaak tussen

[eisers] , uit [plaats] , eisers

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bloemendaal, verweerder
(gemachtigde: drs. J.J. van den Boogaard).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder]uit [plaats] (vergunninghouder)
(gemachtigden: mr. E.M. van Bommel en mr. R. van Dam).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning voor het veranderen van de uitbouw aan de achterzijde en het vergroten van de serre aan de zijkant van de woning op het perceel [adres 1] , in [plaats] .
1.2
Met het bestreden besluit van 9 maart 2023 op het bezwaar van eisers is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.3
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 2 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van verweerder, vergunninghouder en de gemachtigde van vergunninghouder.
1.5
Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek aangehouden. Daarna heeft de rechtbank op verzoek van derde-partij besloten een extra schriftelijke ronde te houden.
1.6
Derde-partij en verweerder hebben een nadere schriftelijke reactie ingediend.
1.7
Op 28 april 2025 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2.1
De rechtbank beoordeelt of verweerder de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
2.2
Het beroep is gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.3
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
3.1
Eisers wonen op en zijn eigenaar van het perceel [adres 2] in [plaats] . Op 13 juni 2022 heeft verweerder aan vergunninghouder een vergunning verleend voor het veranderen van de uitbouw aan de achterzijde en het vergroten van de serre aan de zijkant van de woning op het naastgelegen perceel, [adres 1] in [plaats] (het perceel).
Aan zowel de achterzijde als aan de zijkant van de woning bevindt zich al een in 1971 vergunde uitbouw. De omgevingsvergunning voorziet in een verandering en vergroting van deze uitbouwen. Het beroep van eisers richt zich enkel tegen de uitbouw aan de achterkant van de woning. Voor deze uitbouw voorziet de omgevingsvergunning in een verhoging. De bestaande diepte van meer dan 4 meter is vergund in 1971 en verandert met de nieuwe omgevingsvergunning niet.
3.2
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan Bloemendaal (het bestemmingsplan). Het perceel heeft de enkelbestemming ‘Wonen’ en de dubbelbestemming ‘Archeologie – Waarde 4’.
Advies van de commissie bezwaarschriften
4.1
Naar aanleiding van het bezwaar van eisers van 22 juli 2022 heeft de commissie bezwaarschriften van de gemeente Bloemendaal (de commissie) op 17 november 2022 advies uitgebracht. Het advies strekt ertoe het bezwaar van 22 juli 2022 gegrond te verklaren, het besluit van 13 juni 2022 te herroepen en opnieuw op de aanvraag te beslissen met inachtneming van het advies. De commissie concludeert namelijk dat de verschillende definities van woningen in de planregels niet met elkaar stroken. Daardoor kan in dit geval niet worden uitgegaan van de hoofdregel dat planregels letterlijk moeten worden uitgelegd.
De relevante definitiebepalingen zijn in dit geval:
1.42 eindwoning:
op de begane grond gelegen woning met tenminste één zijgevel waarnaast een zijtuin of een openbaar gebied is gelegen, niet zijnde een twee-aaneengesloten woning;
1.85
twee-aaneengesloten woning:
een op de begane grond gelegen woning waarbij één zijgevel tevens de scheidingsmuur is van de naastgelegen woningen;
Dit onderscheid is voor onderhavige zaak van belang, omdat artikel 23.2.2 van het bestemmingsplan voor verschillende woningtypen voorschrijft hoelang een aanbouw mag zijn.
4.2
De commissie is van oordeel dat wanneer de definitiebepaling van een eindwoning letterlijk wordt uitgelegd, deze definitie zinledig wordt. Als namelijk wordt uitgegaan van de letterlijke uitleg, dan is een eindwoning per definitie altijd een twee-aaneengesloten woning, maar vanwege de uitsluiting (niet zijnde een twee-aangesloten woning) nimmer een eindwoning. Er zijn dan bij de letterlijke uitleg van een eindwoning in het geheel geen eindwoningen meer. Dit heeft tot gevolg dat het relevante planologische onderscheid dat omtrent de verschillende woningtypen in het bestemmingsplan (nadrukkelijk) is gemaakt daarmee zinledig wordt. De systematiek loopt hierdoor vast en het geeft onduidelijkheid over de toepassing van de bouwregels voor bijgebouwen, aldus de commissie.
4.3
De commissie merkt hierbij op dat volgens de letterlijke uitleg ook een vrijstaande woning een eindwoning kan zijn, aangezien een vrijstaande woning ook minstens één zijgevel heeft waarnaast een zijtuin of openbaar gebied is gelegen.
4.4
Omdat de letterlijke uitleg onvoldoende duidelijkheid biedt, dient volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) de uitleg te geschieden aan de hand van de bedoeling van de planwetgever. [1] De toelichting op het bestemmingsplan biedt in dit geval volgens de commissie niet afdoende houvast, waardoor in dit geval voor de uitleg van de definitiebepalingen moet worden aangesloten bij het normale spraakgebruik. Dan komt de commissie uit op de volgende uitleg. Voor een twee-aaneengesloten woning is een 2-onder-1-kapwoning bedoeld, en voor een eindwoning de woning(en) aan het eind van het einde van een rij/blok huizen (meer dan twee). De bedoeling van de planwetgever is geweest dat bij woningen die onderdeel zijn van een rij/blok (meer dan twee) minder diep mag worden uitgebouwd (2,5 meter) en bij twee-aaneengesloten en vrijstaande woningen wat meer (4 meter).
4.5
De commissie adviseert bij de volledige heroverweging van de aanvraag uit te gaan van de regels die gelden voor nieuwbouw van een bijgebouw aan een eindwoning, inclusief de toegelaten bouwdiepte van 2,5 meter. Voor zover dan een beroep wordt gedaan op het overgangsrecht adviseert de commissie erop toe te zien dat de afwijking van het bestemmingsplan naar aard en omvang (dus ook de bouwhoogte) niet mag worden vergroot.
Bestreden besluit
5.1
Verweerder heeft met het bestreden besluit besloten het advies van de commissie in zoverre over te nemen dat er reden is om voor de uitleg van de relevante bepalingen aan te sluiten bij het normaal spraakgebruik. Verweerder is van mening dat de commissie uitleg geeft aan de bepalingen zonder onderbouwing. Omdat de bepalingen niet in de Van Dale staan opgenomen, heeft verweerder voor de uitleg van het begrip ‘eindwoning’ aansluiting gezocht bij de definitiebepaling van de VNG. [2] Deze luidt:
‘een eindwoning is een eengezinswoning die grenst aan een aanliggende woning. De eindwoning ligt op het begin of einde van de reeks woningen en heeft geen (extra) bij de woning behorende grond aan de zijkant van de woning.’Omdat de woning wel een zijtuin heeft, voldoet het niet aan deze bepaling. Verweerder stelt in bestreden besluit daarom dat de woning toch aangemerkt moet worden als een twee-aaneengesloten woning.
5.2
Verder staat in het bestreden besluit dat geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan. Omdat de uitbreiding aan te merken is als een uitbouw, moet het bouwplan worden getoetst aan artikel 23.2.2, onder a, d en f, van het bestemmingsplan. Er wordt niet voldaan aan artikel 23.2.2, onder f. De uitbouw is dieper dan 4 meter, echter dit is onherroepelijk vergund in 1971. Het bouwplan voorziet in een verhoging van 0,8 meter over de gehele lengte, dus ook over het deel buiten de 4 meter. Alleen het gedeelte buiten de 4 meter is in strijd met artikel 23.2.2, onder f. Dat betekent dat bij het bepalen van de inhoud op grond van artikel 41.1.2 slechts dit gedeelte hoeft te worden meegenomen. De toename in volume voor dit gedeelte is 0,7 m2. Dat is een toename van 0,97 % (0,7 / 72,3) en dus binnen de toegestane 10 % van artikel 41.1.2. Daarmee is de strijdigheid binnenplans opgeheven.
Is verweerder uitgegaan van de juiste bouwregels uit het bestemmingsplan?
6.1
Eisers voeren aan dat de woning moet worden aangemerkt als eindwoning. Verweerder vermeldt de vindplaats van de VNG-definitie van het begrip ‘eindwoning’ niet. Uit de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland waar verweerder naar verwijst, blijkt dat deze komt uit de ‘Fotowijzer woningen’ van de Waarderingskamer, die tot stand is gekomen in samenwerking met onder andere de VNG. De VNG heeft op hun eigen website ook een definitie, te weten:
‘een woning aan het begin of eind van een rij aaneengebouwde woningen’. Dat verweerder de in het bestreden besluit gehanteerde definitie kwalificeert als dé definitie van de VNG, is dus onjuist. De uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland gaat bovendien over de kwalificatie van een woning in het kader van een WOZ-beschikking. De Fotowijzer is ook primair opgesteld voor de taxatie van woningen. De Fotowijzer is, omdat zijn doel is het taxeren van woningen, ook veel meer genuanceerd in het onderscheiden van woningtypen dan het bestemmingsplan. In de Fotowijzer staan acht woningtypen en in het bestemmingsplan vier. Voor het taxeren van woningen zal het meer van belang zijn of een woning op het einde van een rij nog een tuin heeft of niet.
Ook past de definitie uit de Fotowijzer, anders dan verweerder suggereert, helemaal niet bij wat in het algemeen spraakgebruik geldt als eindwoning. Dat is, zoals ook de commissie stelt, een woning gelegen aan het einde van een rij aangesloten woningen. Dat is hier het geval. De woning ligt aan het eind van een rij van zes. Verweerder gaat in het bestreden besluit niet in op wat dan een twee-aaneengesloten woning zou zijn, maar stellen alleen dat het wel een twee-aaneengesloten woning moet zijn, aangezien het geen eindwoning is. Aan het advies van de commissie dat een twee-aaneengesloten woning een twee-onder-één-kapwoning is wordt voorbij gegaan. Dit terwijl de woning duidelijk geen twee-onder-één-kapwoning is, aangezien deze in een rij van zes woningen staat. Het zou ook logisch zijn als verweerder voor de definitie van een twee-aaneengesloten woning ook aansluiting zou zoeken bij de Fotowijzer. Dat hij dat niet doet, is inconsistent en willekeurig. Eisers voeren aan dat het duidelijk is dat de planwetgever bedoeld moet hebben ervoor te zorgen dat bij woningen die onderdeel zijn van een rijtje of blok met meer dan twee woningen minder diep uitgebouwd mag worden dan bij twee-aaneengesloten en vrijstaande woningen. Verweerder kwalificeert de woning op gekunstelde wijze als twee-aaneengesloten woning, terwijl het evident is dat het een eindwoning is, zoals zowel vergunninghouder als verweerder aanvankelijk ook dachten.
6.2
Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat, anders dan uit het bestreden besluit volgt, in verband met de rechtszekerheid aangesloten dient te worden bij de letterlijke definities van het begrip ‘eindwoning’ en ‘twee-aaneengesloten woning’ uit het bestemmingsplan. Deze definities leiden taalkundig gezien namelijk niet tot onduidelijkheid. Dat het begrip eindwoning mogelijk zinledig wordt doet niet af aan het feit dat de definities uit het bestemmingsplan duidelijk zijn en dat daarom hiervan dient te worden uitgegaan. Verweerder verwijst naar een aantal uitspraken van de Afdeling [3] waaruit volgt dat ook wanneer een planregel evident per abuis is vastgesteld of per abuis is vergeten een bepaalde relatie tussen planregels op te nemen, de letterlijke, taalkundige interpretatie van het bestemmingsplan leidend is. Nu de woning voldoet aan de definitie van twee-aaneengesloten woning (artikel 1.85), dient de woning als zodanig te worden gekwalificeerd. In de definitie van eindwoning is immers de zinssnede opgenomen: ‘niet zijnde ene twee-aaneengesloten woning’.
6.3
In de nadere schriftelijke reacties die zijn ingediend in de extra schriftelijke ronde stellen zowel verweerder als derde-partij dat, voor zover de rechtbank van oordeel is dat het bestreden besluit vanwege de gewijzigde motivering een gebrek bevat, dit gebrek met toepassing van artikel 6:22, van de Awb, kan worden gepasseerd. Secundair stellen zowel verweerder als derde-partij zich op het standpunt dat ingevolge artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten.
6.4
Naar het oordeel van de rechtbank dient de woning van derde-partij te worden aangemerkt als een eindwoning. Uit de drie uitspraken van de Afdeling waar verweerder naar verwijst, volgt niet dat altijd de letterlijke interpretatie leidend is. In die uitspraken ging het, anders dan in onderhavige zaak, niet om twee bepalingen die niet met elkaar te rijmen zijn. In een geval als deze, dient voor een redelijke uitleg van de relevante begrippen aansluiting te worden gezocht bij hetgeen in het normale spraakgebruik gebruikelijk is. De rechtbank zoekt daartoe aansluiting bij de definities zoals deze te vinden zijn op de website van de VNG. Een eindwoning is ‘een woning aan het begin of eind van een rij aaneengebouwde woningen’ Deze definitie sluit aan bij het normale spraakgebruik. De woning van derde-partij voldoet aan deze definitie. Een twee-aaneengesloten woning is een 2-onder-1-kapwoning. De beroepsgrond slaagt en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
Heeft verweerder ten onrechte gebruik gemaakt van de afwijkingsmogelijkheid in artikel 41.1.1 van het bestemmingsplan?
7.1
Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte de overgangsrechtbepalingen zoals neergelegd in artikel 41.1.1 en artikel 41.1.2 van het bestemmingsplan heeft toegepast. Ten eerste geldt artikel 41.1.1 alleen als een bouwwerk gedeeltelijk wordt vernieuwd of veranderd. Volgens eisers wordt echter de gehele uitbouw aan de achterzijde vernieuwd.
Ten tweede heeft verweerder de volumetoename verkeerd berekend, volgens eisers. Vergund in 1971 is namelijk een bouwhoogte van 2,35 meter, terwijl de bestaande uitbouw in werkelijkheid een hoogte van 2,5 meter heeft. Beoogd is een bouwhoogte van 3,3 meter. Dat betekent dat de beoogde hoogte 40 % hoger is dan de vergunde hoogte en 32 % hoger dan de huidige hoogte. Als de hoogte van de uitbouw voor zover gelegen buiten de 4 meter met 40 % of 32 % toeneemt, dan neemt ook de inhoud met deze percentages toe. Deze percentages zijn aanmerkelijk hoger dan de 10 % die artikel 41.1.2 toestaat, waardoor dit artikel niet toegepast kan worden.
7.2
Verweerder stelt dat in het bestreden besluit wordt gesproken over overgangsrecht, maar dat geen toepassing is gegeven aan de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid uit artikel 41.1.2 van het bestemmingsplan. Uit artikel 23.2.2, aanhef en onder f, van het bestemmingsplan volgt dat de diepte van aan- en uitbouwen bij twee-aaneengesloten woningen niet meer mag bedragen dan 4 meter. Zoals volgt uit de tekeningen behorende bij de vergunning, wordt de diepte van de aanbouw niet gewijzigd. Omdat de diepte niet wijzigt, valt de overschrijding van de 4 meter onder het overgangsrecht. Het overgangsrecht ziet alleen op het vernieuwen, veranderen en vergroten van het gedeelte van het
bouwwerk dat in strijd is met het bestemmingsplan. In dit geval dus het gedeelte van de uitbouw dat is gelegen buiten 4 meter vanaf de achtergevel. Volgens het bouwplan wordt niet de hele uitbouw opgehoogd tot 3,30 meter, maar slechts het gedeelte van de uitbouw dat is gelegen binnen 4 meter vanaf de achtergevel. Voor de verhoging hoeft dan ook geen toepassing te worden gegeven aan artikel 41.1.2 van het bestemmingsplan. Bovendien is de verhoging in overeenstemming met het bestemmingsplan. Op grond van artikel 23.2.2, aanhef en onder d, van het bestemmingsplan mag de goothoogte van aan- en uitbouwen bij twee-aaneengesloten woningen niet meer dan 3 meter of de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning bedragen. De goothoogte wordt in het bouwplan op de hoogte van de eerste bouwlaag gesteld.
Ten aanzien van de zijgevel van de uitbouw buiten de 4 meter vanaf de achtergevel is sprake van het gedeeltelijk vernieuwen/veranderen in de zin van artikel 41.1.1 van het bestemmingsplan. De uitbouw wordt op de bestaande fundering gebouwd, de zijgevel die grenst aan het buurperceel blijft intact en de draagmuren veranderen niet.
7.3
Omdat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een eindwoning, pakt het overgangsrecht anders uit. Omdat de uitbouw bij een eindwoning maximaal 2,5 meter mag bedragen, is het gedeelte dat dieper dan dat is gebouwd (op zijn minst 1,5 meter, afhankelijk van hoelang de uitbouw daadwerkelijk is) in strijd met het bestemmingsplan. Dit gedeelte valt naar het oordeel van de rechtbank onder het overgangsrecht. Ingevolge artikel 41.1.1 mag dit gedeelte gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, mits de afwijking van het bestemmingsplan naar aard en omvang niet wordt vergroot. Omdat het bouwplan voorziet in een verhoging van de aanbouw over de hele diepte van 4 meter, wordt de afwijking over het gedeelte van minstens 1,5 meter dat in strijd is met het bestemmingsplan wel vergroot.
Op grond van artikel 41.1.2 heeft verweerder de bevoegdheid om van voorgaande af te wijken, mits de inhoud niet met meer dan 10 % vergroot wordt. In de nieuw te nemen beslissing op bezwaar zal verweerder moeten motiveren of hij van deze afwijkingsbevoegdheid gebruik maakt.

Conclusie en gevolgen

8.1
Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over de uitbouw te nemen. Dit omdat verweerder beoordelingsvrijheid heeft bij de nadere motivering of hij al dan niet gebruik maakt van de afwijkingsbevoegdheid.
8.2
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
8.3
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 9 maart 2023;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184 aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, in aanwezigheid van mr. N.L. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Bestemmingsplan Bloemendaal
1.5
aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt;
1.42
eindwoning:
op de begane grond gelegen woning met tenminste één zijgevel waarnaast een zijtuin of een openbaar gebied is gelegen, niet zijnde een twee-aaneengesloten woning;
1.85
twee-aaneengesloten woning:
een op de begane grond gelegen woning waarbij één zijgevel tevens de scheidingsmuur is van de naastgelegen woningen;
1.84
tussenwoning:
een woning waarbij twee zijgevels tevens de scheidingsmuren zijn van naastgelegen woningen;
1.86
uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt;
23.2.2
Bijgebouwen
Ten aanzien van de in lid 23.1.1 bedoelde gronden geldt dat:
a. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag per woning niet meer bedragen dan 40 % van de bestemming Wonen buiten het bouwvlak, tot maximaal het oppervlak dat op de verbeelding is aangegeven;
(…)
d. de goothoogte van aan- en uitbouwen van eind-, vrijstaande en twee-aaneengesloten woningen mag niet meer bedragen dan 3 m of de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning;
(…)
f. de diepte van aan- en uitbouwen mag bij twee-aaneengesloten en vrijstaande woningen niet meer bedragen dan 4 m;
(…)
i. de diepte van aan- en uitbouwen mag bij tussen- en eindwoningen niet meer bedragen dan 2,5 m;
(…)
41.1.1
Een bouwwerk dat ....
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning of omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
41.1.2
Het bevoegd gezag ....
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 41.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 41.1.1 met maximaal 10 %.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2896.
2.Verweerder verwijst naar de uitspraak van rechtbank Midden-Nederland, 2 september 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:4615.
3.Verweerder verwijst naar Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 9 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2833, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 29 november 2023 ECLI:NL:RVS:2023:4400 en, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 1 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1764.