6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim twaalf jaar schuldig gemaakt aan het seksueel misbruiken van zijn dochter [voornaam slachtoffer]. Zij was in die periode minderjarig (tussen de 4 en 15 jaar oud). Het seksueel misbruik bestond uit het binnendringen van de vagina van [voornaam slachtoffer] met zijn vinger(s) en tong, het betasten van haar schaamlippen en schaamstreek, en het aanraken van haar borsten en billen. Daarnaast heeft de verdachte wel eens haar handen op zijn geslachtsdeel gelegd om zich samen af te trekken. De verdachte heeft met deze gedragingen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [voornaam slachtoffer], die vanwege haar leeftijd en haar relatie tot de verdachte in een zeer afhankelijke positie verkeerde. [voornaam slachtoffer] heeft tijdens de zitting op aangrijpende wijze toegelicht welke gevolgen het handelen van de verdachte voor haar heeft gehad en tot op heden heeft. De verdachte is in zeer ernstige mate tekortgeschoten in zijn rol als vader en heeft het vertrouwen dat [voornaam slachtoffer] in hem had moeten kunnen stellen ernstig beschadigd. Het seksueel misbruik heeft voornamelijk plaatsgevonden in de woningen waar zowel [voornaam slachtoffer] als de verdachte woonden. Dit was een plek waar zij zich veilig had moeten voelen en beschermd had moeten kunnen opgroeien. De rechtbank neemt het de verdachte bijzonder kwalijk dat hij geen rekening heeft gehouden met het welzijn van [voornaam slachtoffer] en voorrang heeft gegeven aan de bevrediging van zijn eigen (lust)gevoelens.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank onder meer gelet op het strafblad van de verdachte (van 1 mei 2025). Hieruit blijkt dat de verdachte twee keer eerder onherroepelijk is veroordeeld voor schennis van de eerbaarheid en daarvoor voorwaardelijke taakstraffen heeft opgelegd gekregen, waardoor hij zich ten tijde van de bewezenverklaarde feiten in twee proeftijden bevond. Dit heeft hem er niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de hiervoor genoemde psychiatrische en psychologische onderzoeksrapporten. Uit deze onderzoeksrapporten blijkt dat het recidiverisico op seksueel grensoverschrijdend gedrag wordt ingeschat als matig tot hoog. De deskundigen beschrijven dat een langdurige ambulante behandeling noodzakelijk is om dit risico te beperken. De behandeling moet enerzijds gericht zijn op de persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte en anderzijds op zijn seksuele problematiek, specifiek ter voorkoming van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Vanwege de complexiteit van de problematiek en het recidiverisico is stevig risicomanagement noodzakelijk. Gelet op het voorgaande adviseren de deskundigen om aan de verdachte een tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen. Daarnaast adviseren zij om een GVM op te leggen, zodat de reclassering ook na afloop van de tbs-maatregel nog gedurende langere tijd toezicht kan houden.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapporten, van 19 mei 2025 en 30 juni 2025, van Reclassering Nederland. Uit het rapport van 30 juni 2025 blijkt dat het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld.
De reclassering adviseert positief over een tbs-maatregel met voorwaarden en heeft in haar rapport voorwaarden geformuleerd waaronder deze maatregel kan worden opgelegd. Naar het oordeel van de reclassering dient een klinisch forensisch behandeltraject onderdeel te zijn van deze voorwaarden omdat dit noodzakelijk is om het recidiverisico te verminderen. Daarnaast adviseert de reclassering om de tbs-maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren, de voorlopige hechtenis te schorsen en aan de verdachte een GVM op te leggen.
Op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur rechtvaardigen. De rechtbank is gelet op de conclusies van de deskundigen van oordeel dat de bewezen verklaarde feiten de verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend en zal hiermee – in strafverlagende zin – rekening houden bij de strafoplegging. Daarnaast heeft de rechtbank ten voordele van de verdachte meegewogen dat de verdachte direct openheid van zaken heeft gegeven en heeft meegewerkt aan het opstellen van de deskundigenrapporten. Tot slot heeft de rechtbank meegewogen dat de verdachte na afloop van de detentie nog een langdurig en intensief behandeltraject zal moeten doorlopen. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
TBS met voorwaarden
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de terbeschikkingstelling van de verdachte moet worden gelast en voorwaarden betreffende zijn gedrag moeten worden gesteld. De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke eisen van oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden is voldaan. Bij de verdachte bestond ten tijde van het plegen van de feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, en de door de verdachte begane feiten betreffen misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, de oplegging van de maatregel.
De rechtbank kan, op vordering van het Openbaar Ministerie, bevelen dat de ter beschikking gestelde alsnog van overheidswege zal worden verpleegd indien de voorwaarden niet worden nageleefd. De bewezen verklaarde feiten zijn misdrijven die gericht zijn tegen, dan wel gevaar veroorzaken voor, de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. De duur van een eventuele tbs-maatregel met dwangverpleging kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Aan de tbs-maatregel zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden, met uitzondering van de voorwaarde tot opname in een zorginstelling en het locatiegebod. De verdachte heeft zich bereid verklaard deze voorwaarden na te leven.
Geen opname in een zorginstelling
Uit de deskundigenrapportages van de psychiater en de psycholoog blijkt dat zij een stevig risicomanagement noodzakelijk achten Zij adviseren de tbs-maatregel met voorwaarden, waarbij naar hun oordeel een langdurige ambulante behandeling noodzakelijk is om het recidiverisico te beperken.
De reclassering heeft geadviseerd om de verdachte op te laten nemen in een zorginstelling en dus, anders dan de psychiater en de psycholoog hebben geadviseerd, de behandeling niet louter ambulant te laten plaatsen vinden. De reclassering heeft de volgende redenen opgesomd voor haar advies op dit punt: de complexe problematiek, het beperkte resultaat van een eerdere ambulante behandeling, het beperkte ziektebesef en ziekte-inzicht, betere controlemogelijkheden in geval van heimelijk handelen en het risico van schijnaanpassingen. Uit de rapporten van de psycholoog en de psychiater blijkt echter dat deze redenen ook daarin expliciet zijn meegewogen en zij niettemin tot het advies zijn gekomen voor een langdurige ambulante behandeling. De rechtbank zal daarom het advies van de psycholoog en de psychiater overnemen en de voorwaarde tot opname in een zorginstelling, zoals door de reclassering is geadviseerd, niet overnemen.
Geen locatiegebod
De reclassering heeft in haar advies, in verband met een mogelijk vluchtgevaar, als optionele voorwaarde opgenomen dat aan de verdachte een locatiegebod wordt opgelegd, inhoudende dat de verdachte op vastgestelde tijdstippen op een vastgesteld verblijfsadres verblijft. De rechtbank neemt deze optie niet over omdat van een vluchtgevaar onvoldoende is gebleken.
Dadelijke uitvoerbaarheid TBS met voorwaarden
Omdat de rechtbank het van belang acht dat de behandeling van de verdachte direct aansluitend aan de detentie zal aanvangen, zal de rechtbank bepalen dat de tbs-maatregel met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zal zijn.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregelDe rechtbank acht het ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen noodzakelijk dat aansluitend aan de tbs-maatregel een GVM als bedoeld in artikel 38z Sr aan de verdachte wordt opgelegd. Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van deze maatregel is voldaan.
De rechtbank leidt uit de deskundigenrapportages af dat de psychische problematiek van de verdachte hardnekkig is en dat het, met die problematiek verband houdende, recidiverisico op nieuwe zedendelicten matig tot hoog is. Gelet daarop dient naar het oordeel van de rechtbank er rekening mee te worden gehouden dat ook na beëindiging van de tbs-maatregel met voorwaarden, die naar huidig recht in duur is beperkt tot negen jaar, langdurig toezicht noodzakelijk is om het recidiverisico terug te dringen naar een aanvaardbaar risico of op een aanvaardbaar niveau te houden.
De rechtbank acht het daarom aangewezen dat de verdachte langdurig onder toezicht wordt gesteld. Hierdoor kan de rechtbank, nadat de tbs-maatregel is beëindigd, op vordering van de officier van justitie en na beoordeling van de op dat moment actuele situatie, de tenuitvoerlegging van de GVM bevelen en de inhoud en de duur daarvan bepalen
(artikel 6:6:23b Sv).
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal bevelen dat de voorlopige hechtenis wordt geschorst met ingang van het tijdstip waarop de vrijheidsbeneming van de verdachte in verband met de aan hem opgelegde gevangenisstraf in deze zaak eindigt. Aan de schorsing van de voorlopige hechtenis zullen dezelfde voorwaarden worden verbonden als die aan de terbeschikkingstelling zijn verbonden.
De schorsing houdt verband met de tevens op te leggen dadelijk uitvoerbare terbeschikkingstelling. Zou de verdachte de in dat kader te stellen voorwaarden niet naleven, terwijl dit vonnis nog niet onherroepelijk is, dan bestaat de mogelijkheid om de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis te bevelen. Op die manier worden de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen gewaarborgd. De rechtbank verwijst hiertoe naar het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2024 (ECLI:NL:HR:2024:1729, r.o. 6.5).