ECLI:NL:RBNHO:2025:8621

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
AWB - 24 _ 8213
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring beroep inzake informatiebeschikking en termijnoverschrijding bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank oordeelt dat eiseres te laat bezwaar heeft gemaakt tegen een informatiebeschikking die op 31 mei 2022 was vastgesteld. Eiseres had bezwaar gemaakt op 9 november 2023, wat buiten de wettelijke termijn viel. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een prematuur of mondeling bezwaar, en dat de rechtsmiddelverwijzing in de informatiebeschikking voldoende duidelijk was. Eiseres had de mogelijkheid om binnen zes weken na de dagtekening van de beschikking bezwaar te maken, maar heeft dit niet tijdig gedaan. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en kent geen proceskostenvergoeding toe. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/8213

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R. Jeronimus),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 31 mei 2022 ten aanzien van eiseres een informatiebeschikking in de zin van artikel 52a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) vastgesteld met betrekking tot de aan eiseres op te leggen naheffingsaanslagen omzetbelasting en loonheffingen voor de tijdvakken in de periode 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018, de aan eiseres op te leggen navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2018 en de aan eiseres op te leggen naheffingsaanslag dividendbelasting 2018.
Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 8 november 2024 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en daarnaast het bezwaar ambtshalve beoordeeld.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2025 te Haarlem.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en zijn kantoorgenoot, [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. [naam 2] en mr. [naam 3] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres exploiteert een groothandel die zich bezighoudt met de in- en verkoop van voedings- en genotsmiddelen met een algemeen assortiment.
2. Op 22 juni 2021 heeft verweerder een boekenonderzoek aangekondigd bij eiseres met het verzoek om de gevraagde gegevens aan te leveren. Omdat eiseres niet alle vragen heeft beantwoord, heeft verweerder op 17 maart 2022 opnieuw een vragenbrief naar eiseres verzonden en op 5 april 2022 een herinnering hiervoor.
3. Hierna is door verweerder op 12 april 2022 nog een e-mailbericht aan eiseres gestuurd. Hierin staat onder meer het volgende:
“De aankomende twee weken ga ik bezig met het opstellen en laten goedkeuren van de
informatiebeschikking. U heeft de mogelijkheid om binnen deze twee weken de gevraagde gegevens alsnog aan te leveren. Krijg ik geen gegevens, dan zal ik de informatiebeschikking uitsturen en geldt uiteindelijk de omkering van de bewijslast.
lk wil u met klem verzoeken om de gevraagde gegevens zo spoedig mogelijk aan te leveren.”
4. Op 25 april 2022 heeft verweerder een reactie van eiseres ontvangen in de vorm van een e-mailbericht. Voor zover hier relevant staat in dit bericht het volgende:
“Geachte heer [naam 4] ,
Hierbij reageren wij op uw brief van 17.03.2022 en 05.04.2022 en houden dezelfde volgerde aan bij de beantwoording van uw vragen.
U geeft aan dat wij niet meewerken aan de informatieverplichting, echter hebben wij naar onze mening altijd volledig meegewerkt en volledige inzage verschaft in de administratie en
boekhouding. Wij hebben de auditfiles tijdig bij u aangeleverd, wellicht voldoet [boekhoudprogramma] niet aan u verwachtingen en informatievoorziening.
Door drukte en personeelstekort kan het zo zijn geweest dat wij niet altijd tijdig hebben kunnen reageren, echter hebben wij altijd naar de Belastingdienst toe naar behoren gereageerd.
U bent er ook van op de hoogte dat onze adviseur/boekhouder [X] , de heer [naam 5] , soms ook lastig te bereiken was en dat wij bij de beantwoording van uw vragen van hem afhankelijk waren.”
5. Naar aanleiding van de reactie van eiseres is op 3 mei 2022 een aangepaste vragenbrief verstuurd naar eiseres omdat verweerder aanvullende informatie wilde hebben. Omdat deze verzoeken onbeantwoord zijn gebleven, is door verweerder op 31 mei 2022 een informatiebeschikking gegeven omdat niet voldaan is aan de administratieplicht van de artikelen 47 en 52 van de AWR. In deze informatiebeschikking is ook een rechtsmiddelverwijzing opgenomen. Deze luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Als u vindt dat u wel aan uw informatieplicht voldoet, dus meewerkt aan het boekenonderzoek, kunt u bezwaar maken tegen deze informatiebeschikking. Ook als u vindt dat u wel heeft voldaan aan de administratie-en bewaarplicht, kunt u bezwaar maken tegen de informatiebeschikking. In uw bezwaarschrift moet u motiveren waarom u vindt dat u deze beschikking ten onrechte hebt gekregen. Uw bezwaarschrift is tijdig als ik het binnen zes weken na dagtekening van deze beschikking heb ontvangen.”
6. Eiseres heeft vervolgens een adviseur ingeschakeld, de heer [naam 6] van “ [Y B.V.] ” in [plaats] . Deze adviseur heeft verweerder verzocht om een overleg in de hoop tot een “informele en amicale oplossing” te kunnen komen. Op 5 juli 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden, waarin de adviseur een compromisaanbod heeft gedaan, maar dit werd door verweerder afgewezen. Voor zover hier relevant, staat in het verslag van dit gesprek het volgende weergegeven:
“Bespreekpunten
N.a.v. de informatiebeschikking.
(…)
De heer [naam 6] heeft een voorstel voor ons. Hij geeft aan dat vele onderdelen uit de controle niet gecontroleerd kunnen worden omdat [naam 7] in die periode niet de aandeelhouder was en dus logischerwijs daar niets van afweet. Hij wilt een compromis sluiten door een voorstel te doen voor aanpassing van het saldo fiscale winst. Wij geven aan dat we het voorstel afwachten en daar naar zullen kijken.”
7. Met dagtekening 9 november 2023 heeft de toenmalige adviseur van eiseres een brief gestuurd naar verweerder, welke door verweerder is aangemerkt als bezwaar tegen de informatiebeschikking. In deze brief staat onder meer het volgende:
“Geachte heer [naam 4] ,
Cliente, [eiseres] B.V., verstrekte mij zeer recent een concept controlerapport
gedateerd 20 oktober 2023 waarbij als bijlage was opgenomen een informatiebeschikking
gedateerd 31 mei 2022.
Aangezien mij thans onduidelijk is dat deze informatiebeschikking daadwerkelijk is toegezonden en/of is ontvangen door cliënte teken ik zekerheidshalve namens cliënte bezwaar aan tegen de informatiebeschikking. Aan het bezwaar legt belanghebbende ten gronde dat de gevaagde informatie is verstrekt en dat de administratie voldoet aan de vereisten die de Algemene wet inzake Rijksbelastingen stelt.
(…)”
Dit bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet-tijdig indienen van het bezwaarschrift. Het bezwaar is door verweerder tevens opgevat als een verzoek om ambtshalve vermindering, welke door verweerder is afgewezen.

Geschil8. In geschil is of verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.

9. Eiseres stelt dat het bezwaar onterecht niet-ontvankelijk is verklaard. Eiseres stelt primair dat sprake is geweest van een prematuur bezwaar door middel van een e-mailbericht van 25 april 2022. Subsidiair stelt eiseres dat zij binnen de termijn wel mondeling bezwaar heeft gemaakt tijdens een gesprek met verweerder op 5 juli 2022. Meer subsidiair neemt eiseres het standpunt in dat de rechtsmiddelverwijzing onduidelijk is, waardoor de termijnoverschrijding verschoonbaar is geweest.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de informatiebeschikking. Daarnaast verzoekt eiseres om een proceskostenvergoeding.
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Verweerder stelt dat het e-mailbericht van 25 april 2022 geen prematuur bezwaar kan zijn omdat eiseres op dat moment niet redelijkerwijs kon menen dat er al een informatiebeschikking was vastgesteld. Daarbij staat er in dit e-mailbericht van eiseres dat het om een reactie gaat op de eerdere verzoeken om informatie van verweerder. Verder stelt verweerder dat mondeling bezwaar maken niet mogelijk is en bovendien tijdens dit mondelinge gesprek van 5 juli 2022 ook geen bezwaar is gemaakt. Daarbij is de rechtsmiddelverwijzing volgens verweerder wel duidelijk. Ten slotte stelt verweerder dat wanneer de rechtbank oordeelt dat het bezwaar wel ontvankelijk is, de informatiebeschikking vervalt op grond van artikel 52a, derde lid van de AWR.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid bezwaar
11. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Artikel 22j, onderdeel a, van de AWR bepaalt dat deze termijn aanvangt met ingang van de dag na die van dagtekening van het afschrift van de beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van bekendmaking. Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb, is het bezwaarschrift tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Artikel 6:9, tweede lid, van de Awb bepaalt dat bij verzending per post het bezwaarschrift tijdig is ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en het bovendien niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond van een te late indiening achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (verschoonbare termijnoverschrijding).
12. De rechtbank stelt vast dat de informatiebeschikking is gedagtekend 31 mei 2022, zodat de bezwaartermijn op 1 juni 2022 is begonnen te lopen en eindigde op 12 juli 2022. Het geschrift van 9 november 2023 (zie onder 7) is buiten de termijn ontvangen.
13. Eiseres neemt het standpunt in dat de informatiebeschikking niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt en dat de informatiebeschikking pas bekend is gemaakt toen deze op 20 oktober 2023 als bijlage is opgenomen bij een concept controlerapport. Hierdoor zou het bezwaarschrift van 9 november 2023 nog wel binnen de wettelijke termijn zijn ingediend. De rechtbank verwerpt dit standpunt van eiseres, nu reeds uit het gespreksverslag van 5 juli 2022 (zie onder 6) blijkt dat dit gesprek plaatsvond naar aanleiding van de informatiebeschikking.
Is er sprake van een prematuur bezwaar?
14. Eiseres stelt zich op het standpunt dat haar e-mailbericht van 25 april 2022 is aan te merken als een prematuur bezwaar. Eiseres voert aan dat zij, gelet op het e-mailbericht van 12 april 2022 waarin werd aangegeven dat het nemen van een informatiebeschikking enkel afhankelijk was van het al dan niet aanleveren van informatie door haar, er op 25 april 2022 redelijkerwijs van uit mocht gaan dat de informatiebeschikking reeds was genomen.
15. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb blijft niet-ontvankelijkheidverklaring van een prematuur ingediend bezwaarschrift achterwege als het besluit ten tijde van de indiening nog niet tot stand is gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit reeds het geval was. Deze situatie doet zich hier naar het oordeel van de rechtbank echter niet voor. Verweerder had op 25 april 2022 nog geen informatiebeschikking gegeven voor het jaar 2018 en naar het oordeel van de rechtbank kon eiseres op dat moment ook niet redelijkerwijs menen dat dit wel het geval was. Het bericht met het voornemen om mogelijk een informatiebeschikking vast te stellen kon niet leiden tot een gerechtvaardigd vermoeden dat de informatiebeschikking reeds vastgesteld was. Bovendien richt het hiervoor genoemde e-mailbericht zich nadrukkelijk tegen de brieven van 17 maart 2022 en 5 april 2022 waarin verweerder enkel vragen stelt aan eiseres.
Is er sprake van een mondeling bezwaar?
16. Eiseres neemt voorts het standpunt in dat tijdens het gesprek van 5 juli 2022 mondeling bezwaar is gemaakt. Eiseres stelt dat uit dit gesprek blijkt dat eiseres het niet eens was met de informatiebeschikking, hetgeen blijkt uit de reden voor de bespreking en datgene wat eiseres naar voren heeft gebracht. Eiseres stelt daarbij dat het gespreksverslag door verweerder onvolledig is weergegeven. Voor zover verweerder van mening is dat het bezwaar schriftelijk had moeten zijn gedaan, stelt eiseres zich op het standpunt dat het op de weg van verweerder had gelegen om eiseres daarop te wijzen. Eiseres wijst hiervoor ook op een uitspraak van 21 augustus 2008 van Gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2008:BD9201).
17. De rechtbank overweegt dat de situatie in onderhavige zaak verschilt van de situatie waarover Gerechtshof Amsterdam uitspraak heeft gedaan. In die zaak ging het om een belanghebbende waarvan vaststond dat hij niet kon lezen of schrijven en tijdens een bespreking kenbaar had gemaakt het niet eens te zijn met hetgeen door de inspecteur werd gesteld. In het thans voorliggende geval is eiseres vertegenwoordigd door een adviseur en uit het verslag van het gesprek blijkt niet dat eiseres bezwaar maakte of dat eiseres de bedoeling had om bezwaar te maken. Uit het verslag kan niet worden opgemaakt dat eiseres de informatiebeschikking mondeling heeft betwist.
18. Daarnaast blijkt uit het gespreksverslag dat de gemachtigde een voorstel tot compromis heeft gedaan, hetgeen juist niet duidt op een intentie om bezwaar te maken. Dat eiseres het gespreksverslag onvolledig vindt, kan aan het voorgaande niet afdoen. Het had op de weg gelegen van eiseres dit (al eerder) kenbaar te maken aan verweerder of nader te onderbouwen.
19. Nu niet mondeling bezwaar is gemaakt was verweerder niet gehouden eiseres de gelegenheid tot verzuimherstel te bieden en haar erop te wijzen dat een bezwaar schriftelijk dient te worden gemaakt.
Is er sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding?
20. Eiseres stelt dat voor zover het bezwaar te laat zou zijn ingediend, deze termijnoverschrijding verschoonbaar is wegens een onduidelijke rechtsmiddelverwijzing. Eiseres verwijst hiervoor ook naar een arrest van de Hoge Raad van 18 oktober 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1595). De casus in het door eiseres genoemde arrest verschilt echter van de casus in het onderhavige geval. In de zaak waarover de Hoge Raad arrest heeft gewezen stond vast dat de rechtsmiddelverwijzing ontbrak, terwijl in het onderhavige geval wel sprake is van een rechtsmiddelverwijzing (zie onder 5). De rechtsmiddelverwijzing is naar het oordeel van de rechtbank ook voldoende duidelijk.
Slotsom
21. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.
Proceskosten
22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A. Fase, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Wijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2025.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift per post verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).