Geschil8. In geschil is of verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
9. Eiseres stelt dat het bezwaar onterecht niet-ontvankelijk is verklaard. Eiseres stelt primair dat sprake is geweest van een prematuur bezwaar door middel van een e-mailbericht van 25 april 2022. Subsidiair stelt eiseres dat zij binnen de termijn wel mondeling bezwaar heeft gemaakt tijdens een gesprek met verweerder op 5 juli 2022. Meer subsidiair neemt eiseres het standpunt in dat de rechtsmiddelverwijzing onduidelijk is, waardoor de termijnoverschrijding verschoonbaar is geweest.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de informatiebeschikking. Daarnaast verzoekt eiseres om een proceskostenvergoeding.
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Verweerder stelt dat het e-mailbericht van 25 april 2022 geen prematuur bezwaar kan zijn omdat eiseres op dat moment niet redelijkerwijs kon menen dat er al een informatiebeschikking was vastgesteld. Daarbij staat er in dit e-mailbericht van eiseres dat het om een reactie gaat op de eerdere verzoeken om informatie van verweerder. Verder stelt verweerder dat mondeling bezwaar maken niet mogelijk is en bovendien tijdens dit mondelinge gesprek van 5 juli 2022 ook geen bezwaar is gemaakt. Daarbij is de rechtsmiddelverwijzing volgens verweerder wel duidelijk. Ten slotte stelt verweerder dat wanneer de rechtbank oordeelt dat het bezwaar wel ontvankelijk is, de informatiebeschikking vervalt op grond van artikel 52a, derde lid van de AWR.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid bezwaar
11. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Artikel 22j, onderdeel a, van de AWR bepaalt dat deze termijn aanvangt met ingang van de dag na die van dagtekening van het afschrift van de beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van bekendmaking. Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb, is het bezwaarschrift tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Artikel 6:9, tweede lid, van de Awb bepaalt dat bij verzending per post het bezwaarschrift tijdig is ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en het bovendien niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond van een te late indiening achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (verschoonbare termijnoverschrijding).
12. De rechtbank stelt vast dat de informatiebeschikking is gedagtekend 31 mei 2022, zodat de bezwaartermijn op 1 juni 2022 is begonnen te lopen en eindigde op 12 juli 2022. Het geschrift van 9 november 2023 (zie onder 7) is buiten de termijn ontvangen.
13. Eiseres neemt het standpunt in dat de informatiebeschikking niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt en dat de informatiebeschikking pas bekend is gemaakt toen deze op 20 oktober 2023 als bijlage is opgenomen bij een concept controlerapport. Hierdoor zou het bezwaarschrift van 9 november 2023 nog wel binnen de wettelijke termijn zijn ingediend. De rechtbank verwerpt dit standpunt van eiseres, nu reeds uit het gespreksverslag van 5 juli 2022 (zie onder 6) blijkt dat dit gesprek plaatsvond naar aanleiding van de informatiebeschikking.
Is er sprake van een prematuur bezwaar?
14. Eiseres stelt zich op het standpunt dat haar e-mailbericht van 25 april 2022 is aan te merken als een prematuur bezwaar. Eiseres voert aan dat zij, gelet op het e-mailbericht van 12 april 2022 waarin werd aangegeven dat het nemen van een informatiebeschikking enkel afhankelijk was van het al dan niet aanleveren van informatie door haar, er op 25 april 2022 redelijkerwijs van uit mocht gaan dat de informatiebeschikking reeds was genomen.
15. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb blijft niet-ontvankelijkheidverklaring van een prematuur ingediend bezwaarschrift achterwege als het besluit ten tijde van de indiening nog niet tot stand is gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit reeds het geval was. Deze situatie doet zich hier naar het oordeel van de rechtbank echter niet voor. Verweerder had op 25 april 2022 nog geen informatiebeschikking gegeven voor het jaar 2018 en naar het oordeel van de rechtbank kon eiseres op dat moment ook niet redelijkerwijs menen dat dit wel het geval was. Het bericht met het voornemen om mogelijk een informatiebeschikking vast te stellen kon niet leiden tot een gerechtvaardigd vermoeden dat de informatiebeschikking reeds vastgesteld was. Bovendien richt het hiervoor genoemde e-mailbericht zich nadrukkelijk tegen de brieven van 17 maart 2022 en 5 april 2022 waarin verweerder enkel vragen stelt aan eiseres.
Is er sprake van een mondeling bezwaar?
16. Eiseres neemt voorts het standpunt in dat tijdens het gesprek van 5 juli 2022 mondeling bezwaar is gemaakt. Eiseres stelt dat uit dit gesprek blijkt dat eiseres het niet eens was met de informatiebeschikking, hetgeen blijkt uit de reden voor de bespreking en datgene wat eiseres naar voren heeft gebracht. Eiseres stelt daarbij dat het gespreksverslag door verweerder onvolledig is weergegeven. Voor zover verweerder van mening is dat het bezwaar schriftelijk had moeten zijn gedaan, stelt eiseres zich op het standpunt dat het op de weg van verweerder had gelegen om eiseres daarop te wijzen. Eiseres wijst hiervoor ook op een uitspraak van 21 augustus 2008 van Gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2008:BD9201). 17. De rechtbank overweegt dat de situatie in onderhavige zaak verschilt van de situatie waarover Gerechtshof Amsterdam uitspraak heeft gedaan. In die zaak ging het om een belanghebbende waarvan vaststond dat hij niet kon lezen of schrijven en tijdens een bespreking kenbaar had gemaakt het niet eens te zijn met hetgeen door de inspecteur werd gesteld. In het thans voorliggende geval is eiseres vertegenwoordigd door een adviseur en uit het verslag van het gesprek blijkt niet dat eiseres bezwaar maakte of dat eiseres de bedoeling had om bezwaar te maken. Uit het verslag kan niet worden opgemaakt dat eiseres de informatiebeschikking mondeling heeft betwist.
18. Daarnaast blijkt uit het gespreksverslag dat de gemachtigde een voorstel tot compromis heeft gedaan, hetgeen juist niet duidt op een intentie om bezwaar te maken. Dat eiseres het gespreksverslag onvolledig vindt, kan aan het voorgaande niet afdoen. Het had op de weg gelegen van eiseres dit (al eerder) kenbaar te maken aan verweerder of nader te onderbouwen.
19. Nu niet mondeling bezwaar is gemaakt was verweerder niet gehouden eiseres de gelegenheid tot verzuimherstel te bieden en haar erop te wijzen dat een bezwaar schriftelijk dient te worden gemaakt.
Is er sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding?
20. Eiseres stelt dat voor zover het bezwaar te laat zou zijn ingediend, deze termijnoverschrijding verschoonbaar is wegens een onduidelijke rechtsmiddelverwijzing. Eiseres verwijst hiervoor ook naar een arrest van de Hoge Raad van 18 oktober 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1595). De casus in het door eiseres genoemde arrest verschilt echter van de casus in het onderhavige geval. In de zaak waarover de Hoge Raad arrest heeft gewezen stond vast dat de rechtsmiddelverwijzing ontbrak, terwijl in het onderhavige geval wel sprake is van een rechtsmiddelverwijzing (zie onder 5). De rechtsmiddelverwijzing is naar het oordeel van de rechtbank ook voldoende duidelijk. 21. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.
22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.