ECLI:NL:RBNHO:2025:8296

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
15-137057-24 en 15-135725-21 (ttz. gev.)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor voorbereidingshandelingen en vervaardiging van harddrugs met procesafspraken

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 juni 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de productie van verschillende soorten harddrugs, waaronder cocaïne, MDMA en methamfetamine. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 55 maanden, met aftrek van voorarrest, conform gemaakte procesafspraken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich gedurende een periode van meer dan een jaar heeft ingelaten met de productie van harddrugs en dat hij daarbij betrokken was bij het faciliteren van drugsproducenten. De rechtbank heeft de procesafspraken besproken en vastgesteld dat de verdachte deze vrijwillig en met voldoende informatie is aangegaan. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en de verdachte vrijgesproken van enkele feiten, terwijl andere feiten als bewezen zijn verklaard. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de samenleving in aanmerking genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte heeft bijgedragen aan een keten van criminele activiteiten en de rechtbank heeft de oplegging van een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend geacht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15-137057-24 en 15-135725-21 (ttz. gev.)
Uitspraakdatum: 10 juni 2025
Tegenspraak
verkort strafvonnis(art. 138b Wetboek van Strafvordering)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 mei 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd ter terechtzitting. De in die zaken ten laste gelegde feiten zijn hierna voor de leesbaarheid doorgenummerd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie, mr. H.P. Klaver, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. M.G. Eckhardt, advocaat te Den Haag, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 Sv, ten laste gelegd dat hij zich, kort en zakelijk weergegeven, heeft schuldig gemaakt aan de volgende strafbare feiten:
feit 1: medeplegen van voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen van het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten Nederland brengen van cocaïne en/of 4-MMC in de periode van 26 maart 2020 tot en met 11 juni 2020;
feit 2: het voorhanden hebben van een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie op of omstreeks 30 maart 2020;
feit 3: medeplegen van het opzettelijk vervaardigen in elk geval aanwezig hebben van MDMA en/of metamfetamine in de periode van 15 december 2020 tot en met 4 februari 2021;
feit 4: medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van 11.520 gram MDMA op of omstreeks 4 februari 2021;
feit 5: medeplegen van het opzettelijk vervaardigen in elk geval aanwezig hebben van methamfetamine en/of amfetamine(olie) in de periode van 18 april 2021 tot en met 2 mei 2021
feit 6: medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van 630 gram methamfetamine en/of 100 liter amfetamine(olie) op of omstreeks 3 mei 2021;
feit 7: medeplegen van voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen van het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen Nederland brengen van MDMA en/of amfetamine in de periode van 6 april 2021 tot en met 2 mei 2021;
feit 8: medeplegen van voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen van het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen Nederland brengen van methamfetamine en/of amfetamine en/of cocaïne en/of MDMA op of omstreeks 20 april 2024.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Procesafspraken

Op 29 juli 2024 heeft de raadsman laten weten in gesprek te gaan met het Openbaar Ministerie om te onderzoeken of procesafspraken zouden kunnen worden gemaakt. Op 8 mei 2025 heeft de rechtbank de door de officier van justitie, de verdachte en de raadsman ondertekende raamovereenkomst ontvangen.
De raamovereenkomst bevat, samengevat, de volgende afspraken:
- de verdediging zal geen schorsingsverzoeken doen op tussentijdse zittingen;
- het Openbaar Ministerie zal rekwireren tot een bewezenverklaring van de onder 1, 3, 7 en 8 ten laste gelegde feiten en kwalificatie van de feiten zoals in de overeenkomst is weergegeven;
- het Openbaar Ministerie zal rekwireren tot een strafoplegging zoals hierna onder 5.1 weergegeven;
- de verdachte zal aanwezig zijn bij iedere behandeling van de strafzaak;
- de verdachte hoeft geen nadere verklaring af te leggen;
- de verdachte en de verdediging zien af van het indienen van onderzoekswensen;
- de verdediging zal geen bewijsverweren voeren;
- de verdachte doet afstand van alle onder hem in beslag genomen goederen en geldbedragen;
- de verdediging en het Openbaar Ministerie zullen geen hoger beroep instellen indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en strafoplegging conform de tussen de verdachte/verdediging en het Openbaar Ministerie gemaakte afspraken;
- de verdachte onttrekt zich niet aan de tenuitvoerlegging van zijn straf.
Op de zitting van 27 mei 2025 heeft de rechtbank de procesafspraken en het afdoeningsvoorstel, zoals deze zijn weergegeven in de raamovereenkomst, met de partijen besproken. Op enkele punten heeft de rechtbank een nadere toelichting gevraagd en gekregen. De rechtbank heeft de gevolgen van de procesafspraken besproken en de rechtspositie van de verdachte aan de orde gesteld. De verdachte heeft aangegeven goed te hebben begrepen wat de gemaakte afspraken inhouden en wat de gevolgen daarvan zijn. Hij heeft aangegeven volledig achter de afspraken te staan en de overeenkomst vrijwillig te zijn aangegaan. Daarbij is hij van voldoende informatie voorzien. De rechtbank heeft begrepen dat de verdachte zich vrij voelde om zelf te beslissen en zich niet onder druk gezet heeft gevoeld om de procesafspraken met het Openbaar Ministerie te maken. Ook is duidelijk geworden dat de verdachte bij het hele proces om tot deze overeenkomst te komen, voorzien is geweest van rechtskundige bijstand.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte aldus vrijwillig en op basis van voor hem voldoende en duidelijke informatie is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing om mee te werken aan wat in het afdoeningsvoorstel is overeengekomen. De rechtbank stelt daarnaast vast dat de verdachte zich bewust is van de rechtsgevolgen van de in de overeenkomst neergelegde procesafspraken en de daarmee gepaard gaande afstand van zijn verdedigingsrechten. Daarmee is tevens voldaan aan de eisen die artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden stelt. In het licht van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat zij bij de beoordeling van de strafzaak tegen de verdachte acht kan slaan op de tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging gemaakte procesafspraken.

3.Beantwoording van de vragen van artikel 348 en 350 Sv

De rechtbank stelt bij de beoordeling van deze strafzaak voorop, ook gelet op het arrest van de Hoge Raad van 27 september 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1252), dat de rechtbank geen partij is bij de tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging gemaakte procesafspraken en daaraan dus ook niet is gebonden. De rechtbank heeft, los van wat tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging is overeengekomen, een eigen verantwoordelijkheid om te waarborgen dat de behandeling en de beoordeling van de strafzaak plaatsvinden overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke regeling, in het bijzonder de artikelen 348 en 350 Sv, en de eisen van een eerlijk proces. Dat betekent dat de rechtbank de vragen zoals beschreven in de artikelen 348 en 350 Sv in dit vonnis zelfstandig zal beantwoorden.

4.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

5.Beoordeling van het bewijs

5.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar de raamovereenkomst, gerekwireerd tot vrijspraak van de onder 2, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten en tot bewezenverklaring van de onder 1, 3, 7 en 8 ten laste gelegde feiten.
5.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, onder verwijzing naar de procesafspraken, geen bewijsverweren gevoerd en verzocht de zaak af te doen zoals in de procesafspraken is overeengekomen.
5.3
Oordeel van de rechtbank
5.3.1
Vrijspraak feiten 2, 4, 5 en 6
De rechtbank is, zoals door de officier van justitie gerekwireerd en door de verdediging bepleit, van oordeel dat de onder 2, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend zijn bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
5.3.2
Bewezenverklaring van de feiten 1, 3, 7 en 8
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn weergegeven. Deze bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet een aanvulling van dit verkort vonnis vereist. De bewijsmiddelen zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
5.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
feit 1
hij op meer tijdstippen in de periode van 26 maart 2020 tot en met 11 juni 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of 4-MMC voor te bereiden en te bevorderen, door zich en anderen gelegenheid en inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen:
- door met meerdere personen bekend als gebruikers van Encrochat-accounts (te weten [account 1] en [account 2] ) berichten uit te wisselen en afspraken te maken over het inrichten van een productielocatie voor 4-MMC en/of andere middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en
- door met een persoon bekend als de gebruiker van Encrochat-accounts (te weten
[account 1] en [account 2] ) berichten uit te wisselen en afspraken te maken over het
produceren van 4-MMC en het verkrijgen van grondstoffen daarvoor en bijstand door
verdachte bij vervaardigen van 4-MMC en grondstoffen voor 4-MMC
voorwerpen en stoffen voorhanden hebben gehad, waarvan hij, verdachte en zijn
mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van die delicten, immers, hebben
verdachte en zijn mededaders voorhanden gehad:
- ( delen van) een productieruimte en laboratorium/productie-opstelling voor de
vervaardiging/productie van 4-MMC, althans een middel genoemd op lijst I van de
Opiumwet en
- diverse hoeveelheden grondstoffen en chemicaliën;
feit 3
hij in de periode van 15 december 2020 tot en met 4 februari 2021 te Oostzaan tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft vervaardigd een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3,4-Methyleendioxymethamfetamine (MDMA) en methamfetamine;
feit 7
hij in de periode van 6 april 2021 tot en met 2 mei 2021 te Halfweg, gemeente Haarlemmermeer, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, van een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine voor te bereiden en te bevorderen een aantal goederen/middelen voorhanden heeft gehad, (waaronder onder meer)
• een plastic emmer, wit (inhoudende 2 schenkbekers en 2 blauwe Multi scheppen en
2 houten stokken met witte uitslag en een staafmixer en
• een jerrycan methanol (helder) en
• een zak actieve kool en
• een emmer met hexamethylenetetramine en
• een groene krat, merk Evers (met diverse chemicaliën bestaande uit 4 flessen isopropanol en een fles merkloos tekst IRA en 2 flessen tetrahydrofuran en een zak Sodium iodide 99% en natriumthiosulfat pentahydrat en/of lithium aluminium hydride) en
• diverse erlenmeyers (laboratorium glaswerk, waaronder erlenmeyer groot en erlenmeyer middelgroot 3000 ml en erlenmeyer klein 500 ml en erlenmeyer klein 1000ml),
waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit;
feit 8
hij op 20 april 2024 te Halfweg, tezamen en in vereniging met een ander, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken van een hoeveelheid materiaal bevattende MDMA (3,4-
methyleendioxymethamfetamine) voor te bereiden 2.000 liter aceton (400 jerrycans a 5 liter) voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en zijn mededader wisten of ernstige redenen hadden te vermoeden dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

6.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1:
- medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10, voor te bereiden en te bevorderen, door zich en een ander gelegenheid en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, en door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
Feit 3:
- medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder D van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Feit 7:
- om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10, voor te bereiden en te bevorderen, door voorwerpen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
Feit 8:
- medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10, voor te bereiden, door stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering van de sanctie

8.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar de gemaakte procesafspraken, gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 55 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
8.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, onder verwijzing naar de procesafspraken, verzocht de zaak af te doen zoals in de procesafspraken is overeengekomen.
8.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de strafoplegging heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met anderen gedurende een periode van ruim één jaar schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de productie van verschillende soorten harddrugs. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het vervaardigen van diverse harddrugs. Gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 15-135725-21, heeft de verdachte zich wederom schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs door op 20 april 2024 2.000 liter aceton voorhanden te hebben. De verdachte heeft met zijn handelen drugsproducenten gefaciliteerd en daarmee de productie van synthetische drugs in stand gehouden. De (chemische processen bij de) productie van synthetische drugs, de ongecontroleerde opslag van chemicaliën voor deze productie, maar ook de dumpingen van drugsafval brengen grote veiligheids- en gezondheidsrisico’s met zich. Verder bevatten de harddrugs voor de gezondheid van de gebruikers daarvan zeer schadelijke stoffen. De verspreiding ervan en de handel in harddrugs zijn bezwarend en ontwrichtend voor de samenleving en hebben bovendien veel gerelateerde vermogens- en andere criminaliteit tot gevolg, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan drugs. Daarnaast is de productie van en handel in harddrugs veelal in handen van grote, georganiseerde criminele verbanden die daarmee grote winsten maken en hun belangen in deze handel en productie beschermen met geweld en bedreiging met geweld. De productie van harddrugs wordt daarom krachtig bestreden.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij zich heeft ingelaten met deze strafbare feiten en heeft bijgedragen aan een keten van criminele activiteiten. De verdachte heeft met zijn handelen een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het (inter)nationale harddrugscircuit. Daarbij heeft hij zich kennelijk laten leiden door geldelijk gewin en zich geen rekenschap gegeven van de gevolgen van zijn handelen.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte van 9 april 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank zal het strafblad van de verdachte daarom niet in zijn nadeel laten meewegen.
De redelijke termijn
De rechtbank stelt vast dat door de verdediging geen verweer is gevoerd met betrekking tot een mogelijke overschrijding van de redelijke termijn. Ter terechtzitting is door zowel de verdediging als het Openbaar Ministerie verklaard dat tijdens de gesprekken die tot de raamovereenkomst hebben geleid, het onderwerp met betrekking tot de redelijke termijn ter sprake is gekomen en dat daarmee bij de totstandkoming van de raamovereenkomst uitdrukkelijk rekening is gehouden. De rechtbank stelt vast dat de verdachte op 25 mei 2021 in verzekering is gesteld. De rechtbank doet op 10 juni 2025 uitspraak. Gelet op deze omstandigheden stelt de rechtbank vast dat de redelijke termijn is overschreden. De rechtbank volstaat met de constatering daarvan.
De op te leggen straf
De aard en ernst van de feiten maken dat de rechtbank de oplegging van een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende straf vindt. Daarbij heeft de rechtbank gelet op straffen die rechtbanken en gerechtshoven in vergelijkbare zaken opleggen. De rechtbank heeft verder acht geslagen op wat de raamovereenkomst inhoudt met betrekking tot de schikking op grond van artikel 511c Sv in het kader van de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, en de voordelen die gepaard gaan met afdoening conform de raamovereenkomst. In de raamovereenkomst is verwoord dat het ten laste gelegde feit zonder procesafspraken tot een strafeis van 74 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou hebben geleid.
Het in de raamovereenkomst opgenomen afdoeningsvoorstel dient een efficiënte en voortvarende behandeling en een effectieve afdoening van de zaak. Omdat de rechtbank in overeenstemming met het afdoeningsvoorstel oordeelt, wordt een mogelijk lang proces in eerste aanleg voorkomen en vloeit daaruit in beginsel ook voort dat het belang bij een behandeling van de zaak in hoger beroep ontbreekt. De op te leggen straf kan onmiddellijk ten uitvoer worden gelegd. Het afdoeningsvoorstel doet daarmee ook recht aan de belangen van de maatschappij.
Alles afwegende komt de rechtbank tot een strafoplegging die in overeenstemming is met het afdoeningsvoorstel en zoals ter terechtzitting door de officier van justitie is gevorderd.
Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
artikel 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 2, 4, 5 en 6 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 3, 7 en 8 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 5.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 6. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
55 (vijfenvijftig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.D. Kleijne, voorzitter,
mr. M. Ramondt en mr. G. Elst, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. S.D.C. Schoenmaker,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 juni 2025.
Bijlage
De tenlastelegging
Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 Sv, ten laste gelegd dat hij zich, kort en zakelijk weergegeven heeft schuldig gemaakt aan de volgende strafbare feiten
feit 1
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 maart 2020 tot en met 11 juni 2020 te Zwanenburg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of 4- MMC, zijnde cocaïne en/of 4-MMC een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I (telkens) voor te bereiden en/of te bevorderen, door zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s):
- door met een of meerdere personen bekend als gebruiker(s) van Encrochat-account(s) (te weten [account 1] en/of [account 2] ) berichten uit te wisselen en/of afspraken te maken over het inrichten van een productielocatie voor 4-MMC en/of andere middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of
- door met een persoon bekend als de gebruiker van Encrochat-accounts (te weten [account 1] en/of [account 2] ) berichten uit te wisselen en/of afspraken te maken over het
produceren van 4-MMC en/of het verkrijgen van grondstoffen daarvoor en/of bijstand door verdachte bij vervaardigen van 4-MMC en/of grondstoffen voor 4-MMC
voorwerpen en/of stoffen voorhanden hebben gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van die delicten, immers, hebben verdachte en/of zijn mededaders voorhanden gehad:
- ( delen van) een productieruimte en/of laboratorium/productie-opstelling voor de vervaardiging/productie van 4-MMC, althans een middel genoemd op lijst I van de
Opiumwet,en/of
- diverse hoeveelheden grondstoffen en/of chemicaliën;
feit 2hij op of omstreeks 30 maart 2020 te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, (gelijkend op) van het merk FN, type NNX, kaliber .45 ACP zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
feit 3
hij in of omstreeks de periode van 15 december 2020 tot en met 4 februari 2021 te Oostzaan tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervaardigd in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3,4-Methyleendioxymethamfetamine (MDMA) en/of metamfetamine, zijnde 3,4-Methyleendioxymethamfetamine (MDMA) en/of metamfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 4
hij op of omstreeks 4 februari 2021 te Oostzaan, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 11520 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 5
hij in of omstreeks de periode van 18 april 2021 tot en met 2 mei 2021 te Wormer, gemeente Wormerland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervaardigd in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende methamfetamine en/of amfetamine(olie), zijnde methamfetamine en/of amfetamine(olie) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 6
hij op of omstreeks 3 mei 2021 te Wormer, gemeente Wormerland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 630 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende methamfetamine en/of ongeveer 100 liter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine(olie), zijnde methamfetamine en/of amfetamine(olie) (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 7
hij in of omstreeks de periode van 6 april 2021 tot en met 2 mei 2021 te Halfweg, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine, zijnde MDMA en/of amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen een aantal goederen/middelen voorhanden heeft gehad, (waaronder onder meer)
• een plastic emmer, wit(inhoudende 2 schenkbekers en/of 2 blauwe Multi scheppen en/of 2 houten stokken met witte uitslag en/of een staafmixer en/of
• een jerrycan methanol (helder) en/of
• een zak actieve kool en/of
• een emmer met hexamethylenetetramine en/of
• een groene krat, merk Evers (met diverse chemicaliën bestaande uit 4 flessen isopropanol en/of een fles merkloos tekst IRA en/of 2 flessen tetrahydrofuran en/of een zak Sodium iodide 99% en/of natriumthiosulfat pentahydrat en/of lithium aluminium hydride) en/of
• diverse erlenmeyers (laboratorium glaswerk, waaronder erlenmeyer groot en/of erlenmeyer middelgroot 3000 ml en/of erlenmeyer klein 500 ml en/of erlenmeyer klein 1000ml),
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
feit 8
hij op of omstreeks 20 april 2024 te Halfweg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid materiaal bevattende methamfetamine en/of amfetamine en/of cocaïne en/of MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine), zijnde methamfetamine en/of amfetamine en/of cocaïne, en/of MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens art. 3a, vijfde lid van de Opiumwet voor te bereiden en/of te bevorderen 2000 liter, althans een grote hoeveelheid aceton (400 jerrycans a 5 liter) voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en).