ECLI:NL:RBNHO:2025:7817

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
11442258 \ CV EXPL 24-8647
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve toetsing van precontractuele informatieplichten en oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 9 juli 2025, is een tussenvonnis uitgesproken in een civiele procedure tussen de eisende partij, [eiser] Vastgoed B.V., en de gedaagde partij, die niet is verschenen. De eisende partij vordert ontbinding van een huurovereenkomst en ontruiming van een opslagunit, alsook betaling van huurachterstand en bijkomende kosten. De kantonrechter heeft ambtshalve de precontractuele informatieplichten van de eisende partij getoetst, zoals vastgelegd in artikel 6:230l van het Burgerlijk Wetboek. De eisende partij heeft niet voldoende aangetoond dat zij aan deze informatieverplichtingen heeft voldaan, wat de kantonrechter aanleiding geeft om de eisende partij in de gelegenheid te stellen om aanvullende informatie te verstrekken.

Daarnaast heeft de kantonrechter de algemene voorwaarden van de eisende partij beoordeeld, waarbij enkele bedingen als oneerlijk zijn aangemerkt, waaronder een huurprijswijzigingsbeding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat dit beding niet voldoet aan de transparantievereisten en is voornemens om het te vernietigen. De eisende partij wordt ook in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de oneerlijkheid van dit beding en de gevolgen daarvan voor de vordering. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling op 6 augustus 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 11442258 \ CV EXPL 24-8647
Uitspraakdatum: 9 juli 2025
Tussenvonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser] Vastgoed B.V.tevens handelende onder de namens
[bedrijf 1]en
[bedrijf 2]
te [plaats 1]
de eisende partij
gemachtigde: mr. C.A.M.H. Vink
tegen
[gedaagde]
te [plaats 2]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.De procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- de dagvaarding;
- het mondelinge antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
De eisende partij vordert – samengevat – ontbinding van de huurovereenkomst met betrekking tot de opslagunit (genaamd ‘Ruimte 8 box hal 0’) aan de [adres] te [plaats 2] (hierna: het gehuurde), ontruiming van het gehuurde en veroordeling van de gedaagde partij tot betaling van de huurachterstand, vermeerderd met een gebruiksvergoeding voor iedere maand dat het gehuurde in gebruik blijft, de wettelijke rente, de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.
2.2.
De eisende partij legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat de gedaagde partij tekortschiet in de nakoming van de huurovereenkomst, welke tekortkoming ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt.
2.3.
De gedaagde partij heeft de vordering erkend.
Ambtshalve toetsing van de precontractuele informatieplichten
2.4.
De vordering is gebaseerd op een overeenkomst tussen een handelaar en een consument, anders dan een overeenkomst op afstand of buiten de verkoopruimte gesloten. Bij het sluiten van dergelijke overeenkomsten moet de handelaar voldoen aan de wettelijke precontractuele informatieplichten van artikel 6:230l van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dat aan deze plichten is voldaan, moet gemotiveerd worden gesteld en onderbouwd. De kantonrechter moet er ambtshalve op toezien dat die voorschriften worden nageleefd, dus ook als er geen verweer is gevoerd. [1]
2.5.
De eisende partij heeft niet voldoende gesteld en onderbouwd dat zij heeft voldaan aan de op haar rustende (pre)contractuele informatieplichten. De eisende partij heeft namelijk nagelaten een toelichting te geven over de wijze waarop zij heeft voldaan aan de op haar rustende precontractuele informatieplichten van artikel 6:230l BW.
2.6.
Bij wijze van uitzondering wordt de eisende partij in de gelegenheid gesteld om de hiervoor bedoelde informatie alsnog bij akte te verstrekken. De eisende partij moet expliciet en op een duidelijke manier stellen en onderbouwen hoe zij ten aanzien van de gedaagde partij heeft voldaan aan de op haar rustende informatieplichten. De kantonrechter wijst de eisende partij erop dat het ontbreken van een dergelijke onderbouwing in eventuele vervolgzaken [2] kan leiden tot afwijzing van de vordering.
Ambtshalve toetsing van de algemene voorwaarden
2.7.
De kantonrechter is, gelet op het Dexia-arrest [3] , gehouden om onderzoek te doen naar (mogelijk) oneerlijke bedingen in de toepasselijke algemene voorwaarden. Volgens Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten is een beding oneerlijk wanneer dit het evenwicht tussen de wederzijdse rechten en verplichtingen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. De kantonrechter moet in iedere procedure over ieder onderdeel van de vordering beoordelen of daarover in de algemene voorwaarden afspraken zijn gemaakt en of die afspraken al dan niet oneerlijk zijn ten opzichte van de consument. Als de kantonrechter oordeelt dat een contractuele afspraak oneerlijk is, moet het beding worden vernietigd en moet de vordering op dat onderdeel worden afgewezen (ook als de eisende partij in de procedure een beroep doet op wettelijke bepalingen in plaats van op die contractuele afspraak).
2.8.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat op de overeenkomst(en) de volgende algemene voorwaarden van de eisende partij van toepassing zijn verklaard:
‘Algemene Voorwaarden van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiser] Vastgoed B.V., handelend onder de naam [bedrijf 1] (…)’(hierna: de algemene voorwaarden).
Rentebedingen
2.9.
In artikel 6.1 van de overeenkomst en artikel 10.8 van de algemene voorwaarden zijn rentebedingen opgenomen. Deze bedingen zijn door de kantonrechter getoetst en niet oneerlijk bevonden.
2.10.
In een eerdere zaak van de eisende partij heeft de kantonrechter de artikelen 10.2, 11.2, 11.3 en 11.4 van de algemene voorwaarden oneerlijk bevonden en vernietigd en de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten daarom afgewezen. [4] De kantonrechter ziet geen reden om daar nu anders over te denken en vernietigt daarom deze bedingen. De buitengerechtelijke incassokosten zullen daarom worden afgewezen.
Proceskostenbeding
2.11.
De artikelen 10.12, 11.2 en 11.3 van de algemene voorwaarden zien ook op de proceskosten. Voor zover de eisende partij op grond van dit beding aanspraak kan maken op gerechtelijke kosten die boven het liquidatietarief uitkomen, is dit beding oneerlijk. Dit heeft echter geen gevolg voor de proceskostenveroordeling in deze procedure, omdat de (kanton)rechter op grond van de artikelen 237 en 242 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ertoe gehouden is om de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te veroordelen en deze proceskosten niet lager mogen worden vastgesteld dan het liquidatietarief.
Huurprijswijzigingsbeding
2.12.
In artikel 14 van de algemene voorwaarden is een huurprijswijzigingsbeding opgenomen. Dat luidt – voor zover relevant – als volgt:
’14.3 [bedrijf 1] is gerechtigd om het per vier weken door de wederpartij te betalen huurbedrag periodiek eenzijdig aan te passen. Een wijziging van de overeengekomen huurprijs zal ten hoogste eenmaal per kalenderjaar plaatsvinden en bovendien niet eerder dan na ommekomst van twee maanden na aanvang van de huurovereenkomst. Het aldus herziene bedrag is niet eerder van toepassing dan na twee maanden nadat [bedrijf 1] deze herziening schriftelijk aan de wederpartij heeft medegedeeld.’
2.13.
Dit beding valt onder punt 1 onder j en l en punt 2 sub b en d van de bijlage bij Richtlijn 93/13/EEG. Deze bijlage bevat een indicatieve en niet uitputtende lijst van bedingen die als oneerlijk kunnen worden aangemerkt. [5] Op grond van deze punten in samenhang met vaste jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie [6] is een prijswijzigingsbeding slechts aanvaardbaar wanneer de gronden voor de prijswijziging in de overeenkomst of algemene voorwaarden worden genoemd en deze een geldige reden voor wijziging vormen. Het beding moet ook voldoen aan het transparantievereiste. Dit transparantievereiste moet ruim worden uitgelegd, en impliceert dat een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument bij het sluiten van de overeenkomst in staat moet worden gesteld om de concrete werking van het beding te begrijpen, en op basis van duidelijke en begrijpelijke criteria de – mogelijk aanzienlijke – economische gevolgen van het beding voor zijn financiële verplichtingen te beoordelen. De bedingen dienen duidelijk en begrijpelijk te zijn opgesteld. [7] Het betrokken beding moet voor de consument niet alleen grammaticaal duidelijk en begrijpelijk zijn, maar de economische redenen voor de toepassing van het contractuele beding en het verband van dat beding met andere bedingen van de overeenkomst moeten voor die consument eveneens duidelijk en begrijpelijk zijn. De consument dient verder een reële mogelijkheid te hebben om de overeenkomst op te zeggen in het geval van een eenzijdige wijziging.
2.14.
Aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet het hiervoor geciteerde prijswijzigingsbeding niet. Het bevat namelijk geen gronden voor de prijswijziging. Ook is er geen maximale hoogte van de prijswijziging in het beding opgenomen. Dit beding is daarom oneerlijk. Om die reden is de kantonrechter voornemens om dit beding te vernietigen vanwege het oneerlijke karakter. Alvorens daartoe over te gaan, wordt de eisende partij in de gelegenheid gesteld om zich bij akte over dat voornemen en de eventuele gevolgen voor de vordering uit te laten.
Conclusie
2.15.
De eisende partij wordt in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de wijze waarop zij heeft voldaan aan de op haar rustende (pre)contractuele informatieplichten en over het voorshands uitgesproken oordeel omtrent de oneerlijkheid van het in 2.13 genoemde beding.
2.16.
Als aan de hierboven bedoelde opdracht niet of niet volledig wordt voldaan, zal de kantonrechter daaraan op grond van de artikelen 22 en 139 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de gevolgen verbinden die zij geraden acht.
2.17.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
verwijst de zaak naar de rol van 6 augustus 2025 om de eisende partij in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten over de wijze waarop zij heeft voldaan aan de op haar rustende precontractuele informatieplichten en over het voorshands uitgesproken oordeel omtrent de oneerlijkheid van het in 2.13 genoemde beding;
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Woerdman en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie, onder meer, het arrest van de Hoge Raad van 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677.
2.Ingeleid met een dagvaarding vanaf 1 augustus 2025.
3.HvJ EU 27 januari 2021, C‑229/19 en C‑289/19, ECLI:NL:EU:C:68 (Dexia).
4.ECLI:NL:RBNHO:2025:4501 (tussenvonnis) en ECLI:NL:RBNHO:2025:4503 (eindvonnis).
5.Artikel 3 lid 3 Richtlijn 93/13/EEG.
6.HvJ EU 26 april 2012, C-472/10, ECLI:EU:C:2012:242 en HvJ EU 21 maart 2013 (RWE Vertrieb), C-92/11, ECLI:C:EU:2013:180; zie ook het Rapport Ambtshalve Toetsing III pag. 35 en 36.
7.Artikel 5 Richtlijn 93/13/EEG.