ECLI:NL:RBNHO:2025:7816

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
10341036 \ CV EXPL 23-988
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling van ticketprijzen voor geannuleerde vluchten van en naar Thailand op basis van Europese regelgeving en Burgerlijk Wetboek

In deze zaak heeft ARAG SE, vertegenwoordigd door mr. L.E. Stam, namens een aantal passagiers een vordering ingesteld tegen Singapore Airlines, vertegenwoordigd door mr. J.J. Croon, voor de terugbetaling van ticketprijzen van geannuleerde vluchten van en naar Thailand. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst met de vervoerder voor zowel de heenvlucht als de terugvlucht, maar alle vluchten zijn geannuleerd. De vervoerder stelde dat hij niet verplicht was tot terugbetaling omdat hij al had terugbetaald aan D-Reizen, het reisbureau waar de tickets waren geboekt. De kantonrechter oordeelde dat de Verordening (EG) nr. 261/2004 niet van toepassing was op de terugvlucht, omdat de vervoerder niet gevestigd was in de EU. De vordering van ARAG werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de kantonrechter oordeelde dat de vervoerder wel degelijk verplicht was om de ticketprijs voor de heenvlucht terug te betalen. De kantonrechter stelde vast dat de passagiers geen terugbetaling van D-Reizen hadden ontvangen en dat de vervoerder niet aan zijn verplichtingen had voldaan. De kantonrechter wees de vordering toe voor de helft van het gevorderde bedrag, met wettelijke rente vanaf een bepaalde datum, en compenseerde de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10341036 \ CV EXPL 23-988
Uitspraakdatum: 9 juli 2025
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de Europese vennootschap
ARAG SE
gevestigd te Düsseldorf, Duitsland
eiseres
hierna te noemen: ARAG
gemachtigde: mr L.E. Stam
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Singapore Airlines
gevestigd te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. J.J. Croon (Croon Aviation Lawyers)
De zaak in het kort
ARAG heeft namens een aantal passagiers terugbetaling van de vervoerder gevorderd van de ticketprijzen van een aantal geannuleerde vluchten van en naar Thailand, op grond van de Verordening (EG) nr. 261/2004 dan wel het Burgerlijk Wetboek. De vervoerder stelt dat hij niet gehouden is om terug te betalen omdat hij al heeft terugbetaald aan D-Reizen. Het betoog van de vervoerder slaagt niet. De Verordening is echter niet van toepassing op de terugvlucht van de passagiers. Ook heeft ARAG de vordering op grond van het Burgerlijk Wetboek onvoldoende onderbouwd. Daarom wordt de vordering van ARAG gedeeltelijk toegewezen.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 juni 2023 waarin de bij dagvaarding ingeleide procedure is gesplitst in 22 afzonderlijke zaken, waarvan de procedure in kwestie er een is;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek;
- de akte eiseres.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) heeft een vervoersovereenkomst gesloten. Op grond daarvan moest de vervoerder haar en [betrokkene 2] (hierna gezamenlijk: de passagiers) op 27 september 2020 vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport, via Singapore, naar Bangkok, Thailand, met vluchtcombinatie SQ323 en SQ0970 (hierna gezamenlijk: de heenvlucht).
2.2.
Op grond van de vervoersovereenkomst moest de vervoerder de passagiers op 15 oktober 2020 vervoeren van Phuket, Thailand, via Singapore, naar Amsterdam-Schiphol Airport (hierna gezamenlijk: de terugvlucht).
2.3.
Alle bovenstaande vluchten zijn geannuleerd.
2.4.
De vervoerder heeft de ticketprijzen terugbetaald aan Airtrade. Airtrade heeft de ticketprijzen op 9 oktober 2020 doorbetaald aan D-Reizen, via welk reisbureau [betrokkene 1] de vluchten had geboekt. De passagiers hebben geen terugbetaling van de ticketprijzen van D-Reizen ontvangen.
2.5.
D-Reizen is op 6 april 2021 failliet verklaard.
2.6.
ARAG heeft last en opdracht van de passagiers ontvangen om namens hen een vordering in te stellen.
2.7.
ARAG heeft daarom namens de passagiers terugbetaling van de ticketprijzen van de vervoerder gevorderd.
2.8.
De vervoerder niet uitbetaald aan ARAG.

3.Het geschil

3.1.
ARAG vordert dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.197,26, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente over dit bedrag vanaf 5 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 328,71 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke (handels)rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
ARAG baseert vordering op de Verordening (EG) nr. 261/2004 (hierna: de Verordening) en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) dan wel op de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek (BW). ARAG stelt dat de vervoerder haar vanwege de annulering van de vluchten de ticketprijzen moet terugbetalen. [1]
3.3.
De vervoerder voert verweer. Op zijn verweer wordt ingegaan bij de beoordeling van het geschil.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat hij bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
Toepasselijkheid van de Verordening
4.2.
De kantonrechter moet ambtshalve onderzoeken of de Verordening op onder 2.1. en 2.2. genoemde vluchten van toepassing is. Het Hof heeft geoordeeld dat heen- en terugvluchten afzonderlijk van elkaar moeten worden gezien, ook als deze deel uitmaken van één boeking. [2] Voor de heen- en terugvlucht moet dus afzonderlijk worden beoordeeld of de Verordening daarop van toepassing is.
4.3.
De Verordening is van toepassing op vluchten die vertrekken vanaf een luchthaven gelegen in een lidstaat. [3] Dit geldt voor de heenvlucht. De Verordening is echter alleen van toepassing op vluchten die vertrekken vanaf een luchthaven buiten de Europese Unie naar een luchthaven op het grondgebied van een lidstaat, als de vervoerder een communautaire luchtvaartmaatschappij is. [4] De terugvlucht voldoet niet aan dit vereiste. Weliswaar vertrok de terugvlucht vanaf een luchthaven buiten de Europese Unie (Pkuket, Thailand) naar een luchthaven op het grondgebied van een lidstaat (Amsterdam-Schiphol Airport), maar de vervoerder is gevestigd in Singapore en dus niet in een EU-lidstaat. De vervoerder kan daarom niet over de vereiste exploitatievergunning beschikken en is daarom geen communautaire luchtvaartmaatschappij. [5] De conclusie is dan ook dat de Verordening niet van toepassing is op de terugvlucht. Met betrekking tot de heenvlucht overweegt de kantonrechter als volgt.
Verweer vervoerder
4.4.
De vervoerder heeft eerst bij conclusie van dupliek betwist dat de passagiers over een bevestigde boeking voor de heenvlucht beschikten. Hij voert aan dat de heenvlucht weliswaar is geannuleerd, maar dat de passagiers al voor die tijd hun boeking voor de vlucht op eigen initiatief hadden geannuleerd. Daarom hadden zij op het moment van annuleren van de vlucht geen bevestigde boeking meer. Dit blijkt volgens de vervoerder uit de door ARAG bij repliek overgelegde correspondentie met D-Reizen. Ter onderbouwing heeft hij daarnaast een interne e-mail met boekingsgegevens overgelegd.
4.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de vervoerder echter onvoldoende onderbouwd dat hij dit verweer niet al bij conclusie van antwoord naar voren had kunnen brengen. Dit had vanwege het vereiste van concentratie van verweer wel gemoeten. [6] De omstandigheid dat ARAG de correspondentie met D-Reizen pas bij conclusie van repliek heeft overgelegd, maakt dit niet anders. Uit de door de vervoerder overgelegde interne e-mail blijkt immers dat hij deze conclusie ook al uit zijn eigen interne gegevens had kunnen trekken. Hoewel ARAG bij akte heeft kunnen reageren, is het niet de bedoeling om bij akte het in de eerdere schriftelijke rondes gevoerde debat voort te zetten. Daarom heeft ARAG niet afdoende op dit verweer kunnen reageren en zal de kantonrechter daaraan voorbijgaan.
4.6.
De vervoerder heeft daarnaast aangevoerd dat hij al aan zijn verplichtingen uit hoofde van de Verordening heeft voldaan door de prijs van de vliegtickets aan D-Reizen terug te betalen. Deze betaling moet volgens de vervoerder als bevrijdend worden gezien. Volgens de vervoerder is hiervoor bepalend dat (i) de passagiers in eerste instantie D-Reizen hebben ingeschakeld om de terugbetaling van de ticketprijs voor hen te bewerkstelligen en (ii) D-Reizen rechtsverhouding heeft gehad met de vervoerder. ARAG heeft dit gemotiveerd weersproken.
Verplichting tot terugbetaling conform de Verordening
4.7.
De vordering van ARAG is gebaseerd op de Verordening. Deze maakt deel uit van het recht van de Europese Unie (het Unierecht), dat in beginsel voorrang op nationaal recht heeft en rechtstreekse werking kan bezitten. Bij de uitlegging van een bepaling van Unierecht moet niet alleen rekening worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en de doelstelling van de regeling waarvan zij deel uitmaakt. De Verordening is bindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk. Daar waar een rechtstreeks werkende regel van Unierecht onverenigbaar is met een regel van nationaal recht, moeten laatstgenoemde regels op grond van het Unierecht terzijde geschoven worden.
4.8.
Op grond van artikel 5 van de Verordening moet de luchtvaartmaatschappij bij annulering de passagier bijstand bieden als bedoeld in artikel 8 van de Verordening. In dat laatste artikel wordt aan de passagier de keuze voor volledige terugbetaling van de ticketprijs gegeven. Blijkens de considerans bij de Verordening wordt met de Verordening een hoog niveau van bescherming van passagiers beoogd. Om een effectieve toepassing van de Verordening te waarborgen, rusten alle verplichtingen uit de Verordening op de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert (of laat uitvoeren). Ook in de jurisprudentie van het Hof staat een hoog niveau van bescherming van passagiers voorop, terwijl daaruit ook volgt dat alle verplichtingen uit de Verordening op de luchtvaartmaatschappij rusten. [7]
4.9.
In het licht van het voorgaande moeten de artikelen 5 en 8 van de Verordening zo worden begrepen dat de verplichting om de ticketprijs bij annulering terug te betalen, rust op de luchtvaartmaatschappij. Het is daarmee ook de verantwoordelijkheid van de luchtvaartmaatschappij om te bewerkstelligen dat de restitutie bij de passagier terecht komt. De luchtvaartmaatschappij moet op grond van artikel 5 van de Verordening immers bijstand verlenen aan de passagier (en niet aan enig ander). Dat betekent dat wanneer een passagier op grond van artikel 8 van de Verordening kiest voor terugbetaling van de originele ticketprijs, die terugbetaling moet plaatsvinden aan de passagier in kwestie. Dat dit anders zou (kunnen) zijn als een passagier zijn ticket heeft geboekt via een reisbureau zoals D-Reizen, volgt niet uit de Verordening of de jurisprudentie daarover. Evenmin volgt daaruit dat de omstandigheid dat D-Reizen, anders dan Airtrade, geen erkende agent van de vervoerder is en dat D-Reizen bij het boeken van de reis handelt in opdracht van de passagiers, tot een ander oordeel zou moeten leiden.
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat ARAG namens de passagiers op grond van de Verordening van de vervoerder kan verlangen dat deze aan haar de ticketprijs terugbetaalt, ook nu de passagiers de tickets via D-Reizen hadden geboekt. Daaruit volgt ook dat de vervoerder niet aan zijn verplichtingen jegens ARAG dan wel de passagiers heeft voldaan in de situatie waarin hij via Airtrade de ticketprijs heeft terugbetaald aan D-Reizen en D-Reizen die ticketprijzen vervolgens niet heeft doorbetaald aan de passagiers. Anders dan de vervoerder betoogt, komt op grond van voormelde uitleg van de Verordening niet zozeer het risico van het faillissement van D-Reizen voor zijn rekening, maar het risico van de keuze van de vervoerder om altijd terug te betalen aan het reisbureau.
Bevrijdend betaald?
4.11.
De vervoerder heeft daarnaast aangevoerd dat hij al bevrijdend heeft betaald omdat er sprake is van vertegenwoordiging van de passagiers door D-Reizen. De kantonrechter overweegt dat een luchtvaartmaatschappij slechts bevrijdend betalen aan een derde, zoals een reisagent, als de passagier heeft beoogd deze als vertegenwoordiger aan te wijzen en sprake is van een ‘uitdrukkelijke machtiging’ aan deze derde om de restitutie namens de passagier(s) te innen. Daarbij moet voor de luchtvaartmaatschappij ook kenbaar zijn dat de passagier een derde heeft gemachtigd om restitutie namens hen te innen. [8] Vast staat dat de passagiers D-Reizen hebben ingeschakeld als vertegenwoordiger om de vluchten voor hen te boeken. Daar kan echter niet zonder meer uit worden afgeleid dat de passagiers D-Reizen óók hebben gemachtigd om op te treden als vertegenwoordiger om bij annulering van de vluchten de ticketprijzen voor hen terugbetaald te krijgen. Daarvoor zullen aanvullende feiten en omstandigheden vast moeten komen te staan.
4.12.
Vast staat dat de vervoerder, zoals te doen gebruikelijk, zonder eerst bij de passagiers te informeren, heeft terugbetaald via “the original form of payment”. De vervoerder kan dus niet van de passagiers zelf hebben vernomen dat zij D-Reizen als vertegenwoordiger hebben aangewezen. De vervoerder kan evenmin betogen dat hij uit de verdere contacten tussen de passagiers en D-Reizen mocht afleiden dat D-Reizen gemachtigd was om de restitutie te innen omdat de vervoerder daarvan immers niet op de hoogte was of kon zijn. Uit de omstandigheid dat de passagiers D-Reizen hebben ingeschakeld om vluchten voor hen te boeken kan verder niet worden afgeleid dat de passagiers D-Reizen óók hebben gemachtigd om bij annulering van de vluchten de restitutie te verzorgen, althans om de terugbetaling aan D-Reizen te laten plaatsvinden. Hieruit kan slechts een impliciete machtiging worden afgeleid, hetgeen onvoldoende is. Er moet immers sprake zijn van een voor de luchtvaartmaatschappij kenbare uitdrukkelijke machtiging van D-Reizen door de passagiers. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat D-Reizen (via Airtrade) en niet de passagiers zelf (aanvankelijk) het verzoek tot terugbetaling heeft gedaan.
Ontbinding op grond van artikel 6:265 BW
4.13.
ARAG voert subsidiair aan dat de vervoerder is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verbintenis uit hoofde van een vervoersovereenkomst tussen de passagiers en de vervoerder, hetgeen de ontbinding van die overeenkomst rechtvaardigt. Als gevolg van de ontbinding dient de vervoerder de gehele reissom (waaronder dus ook de ticketprijzen van de terugvlucht) terug te betalen als ongedaanmaking van de door de passagiers verrichte prestatie, aldus ARAG.
4.14.
De kantonrechter begrijpt het betoog van de vervoerder zo dat hij dit betwist en heeft aangevoerd dat D-Reizen de contractuele wederpartij van de passagiers is.
4.15.
De kantonrechter overweegt dat ARAG geen rechterlijke uitspraak heeft gevorderd waarbij de ontbinding van de gestelde overeenkomst van de passagiers met de vervoerder wordt uitgesproken. Evenmin heeft zij gesteld of is anderszins gebleken dat zij of de passagiers de overeenkomst met een tot de vervoerder gerichte schriftelijke verklaring buitengerechtelijk heeft ontbonden. Dit betekent dat de ongedaanmakingsverplichting als rechtsgevolg van de ontbinding in de vorm van terugbetaling van de ticketprijzen niet aan de orde is. Bij gebreke aan een duidelijke grondslag dient deze vordering om deze redenen afgewezen te worden.
Conclusie
4.16.
De conclusie van het voorgaande is dat de vordering toewijsbaar is, voor zover deze de heenvlucht betreft. Daarmee rest de vraag welk deel van het gevorderde bedrag voor vergoeding in aanmerking komt. De partijen hebben niet aangevoerd welk bedrag voor welke vlucht is betaald. Dit volgt ook niet uit de door ARAG overgelegde boekingsbevestiging. De vordering van ARAG is daarom voor de helft toewijsbaar (€ 598,63), nu niet is gebleken dat voor de heenvlucht een ander bedrag is betaald dan de helft van de gevorderde hoofdsom.
4.17.
De vordering tot vergoeding van wettelijke handelsrente is niet toewijsbaar nu het geen handelsovereenkomst betreft. Op grond van artikel 8 van de Verordening krijgen passagiers bij annulering van een vlucht de keuze tussen terugbetaling van de vliegtickets indien verder reizen in het licht van het oorspronkelijke reisplan geen zin meer heeft of een nieuwe vlucht. Uit het artikel volgt niet op welk moment de termijn van zeven dagen begint te lopen. In geval van annulering op initiatief van de luchtvaartmaatschappij zal dit vaak dezelfde dag zijn, de dag van de vlucht.
4.18.
Omdat de passagiers een keuze krijgen, zal de termijn echter niet eerder kunnen aanvangen dan vanaf de dag waarop de passagiers hun keuze kenbaar hebben gemaakt bij de vervoerder. De wettelijke rente is dan ook niet toewijsbaar vanaf 5 oktober 2020. ARAG heeft niet gesteld op welk moment de passagiers dan wel ARAG voor het eerst expliciet hebben verzocht om restitutie van de vliegtickets.
4.19.
Uit de door ARAG verstuurde sommatie van 21 mei 2021 volgt dat ARAG restitutie van de ticketprijzen verzocht, zodat naar het oordeel van de kantonrechter in ieder geval vanaf dat moment voor de vervoerder duidelijk was dat de passagiers restitutie van de ticketprijzen verlangden. De wettelijke rente over het toewijsbare bedrag zal dan ook worden toegewezen vanaf 5 juni 2021. Dat is de dag nadat de termijn van veertien dagen in de sommatie van ARAG was verstreken.
4.20.
ARAG heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom moet de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn, toetsen aan het rapport Voorwerk II. ARAG heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven uit het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II. De tarieven uit het Besluit worden redelijk geacht. Het gevorderde bedrag is hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. De kantonrechter zal de vordering daarom toewijzen tot het wettelijke tarief, namelijk € 108,65 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten is eveneens toewijsbaar.
4.21.
Nu beide partijen op een aantal punten in het ongelijk worden gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan ARAG van € 707,28, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 598,63 vanaf 5 juni 2021, en over € 108,65 vanaf heden, tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder partij de eigen kosten draagt;
5.3.
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. Koenis, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8 van de Verordening dan wel de artikelen 6:265 en 6:271 BW,
2.HvJEU 10 juli 2008, C-173/07, ECLI:EU:C:2008:400.
3.Artikel 3 lid 1 sub a van de Verordening.
4.Artikel 3 lid 1 sub b van de Verordening.
5.Zie Verordening (EEG) nr. 2407/92.
6.Zoals geformuleerd in artikel 128 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
7.Zie HvJEU 10 juli 2019, C163/18, ECLI:EU:C:2019:585 en HvJEU 11 mei 2017, C302/16, ECLI:EU:C:2017:359.
8.Zie HvJ EU 11 mei 2017, C 302/16, ECLI:EU:C:2017:359 en Hof Den Haag19 december 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2464.