ECLI:NL:GHDHA:2023:2464

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
200.316.812/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Europees civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling van ticketprijs na annulering van vlucht door luchtvaartmaatschappij en de rol van tussenpersonen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugbetaling van ticketprijzen na annulering van vluchten door de luchtvaartmaatschappij Garuda Indonesia. De zaak betreft een geschil tussen PT Garuda Indonesia (Persero) TBK, de luchtvaartmaatschappij, en een passagier, aangeduid als [verweerder], die in januari 2020 tickets had geboekt voor vluchten die door Garuda zouden worden uitgevoerd. Door de coronapandemie werden de vluchten geannuleerd. Garuda heeft de ticketprijs terugbetaald aan de ticketagent Airtrade Holland B.V., die het bedrag vervolgens aan D-reizen heeft doorbetaald. [verweerder] heeft D-reizen verzocht om restitutie, maar na het faillissement van D-reizen in april 2021 heeft hij Garuda aangeklaagd voor terugbetaling van de ticketprijs.

De kantonrechter heeft de vordering van [verweerder] toegewezen, maar Garuda heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en geoordeeld dat Garuda niet bevrijdend heeft betaald aan Airtrade, omdat zij geen contact heeft opgenomen met [verweerder] om zijn keuze voor restitutie te verifiëren. Het hof heeft vastgesteld dat de verplichtingen van Garuda voortvloeien uit de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die passagiersrechten bij annulering van vluchten regelt. Het hof concludeert dat Garuda verplicht is om de ticketprijs aan [verweerder] terug te betalen, inclusief de betaalde provisie, en dat het beroep van Garuda op de 'same form of payment' niet opgaat, omdat dit niet in overeenstemming is met de verplichtingen die voortvloeien uit de Verordening.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.316.812/01
Zaaknummer rechtbank : 9503973 \ CV EXPL 21-3346
Arrest van 19 december 2023
in de zaak van
PT Garuda Indonesia (Persero) TBK,
gevestigd in Jakarta Pusat, Indonesië,
appellante,
advocaat: mr. M. Lustenhouwer, kantoorhoudend in Rotterdam,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
advocaat: mr. E.A.M. Heijdra, kantoorhoudend in Rotterdam.
Het hof zal partijen hierna noemen Garuda en [verweerder].

1.De zaak in het kort

1.1.
[verweerder] heeft in januari 2020 bij D-reizen tickets geboekt voor vluchten die Garuda zou uitvoeren. De tickets zijn geboekt via ticketagent Airtrade Holland B.V. Ten gevolge van de coronapandemie heeft Garuda de vluchten geannuleerd. Garuda heeft de ticketprijs terugbetaald maar daarbij geen rechtstreeks contact gehad met [verweerder]; Garuda heeft de betaling verricht aan Airtrade Holland B.V., die het bedrag heeft doorbetaald aan D-reizen. [verweerder] heeft D-reizen gevraagd om restitutie van de ticketprijs, maar D-reizen heeft het bedrag niet doorbetaald aan [verweerder]. In april 2021 is het faillissement van D-reizen uitgesproken.
[verweerder] vordert nu terugbetaling van het voor de tickets betaalde bedrag van Garuda.
1.2.
De kantonrechter heeft de vordering van [verweerder] toegewezen. Garuda heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. In hoger beroep bekrachtigt het hof dit vonnis.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 4 augustus 2022, waarmee Garuda in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 18 mei 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:4790);
  • de memorie van grieven van Garuda, met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van [verweerder].
2.2
Het hof heeft bij arrest van 1 november 2022 een mondelinge behandeling na aanbrengen gelast. Deze mondelinge behandeling heeft geen doorgang gevonden. Op 2 oktober 2023 heeft een mondelinge behandeling na memoriewisseling plaatsgevonden. De advocaten hebben de standpunten van hun cliënten toegelicht, mr. Lustenhouwer aan de hand van pleitaantekeningen die zij heeft overgelegd. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.

3.Feitelijke achtergrond

Het gaat in deze zaak om het volgende, waarbij het hof uitgaat van de feiten die de kantonrechter in het bestreden vonnis heeft vastgesteld en waartegen geen grieven zijn gericht en van hetgeen overigens als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd is komen vast te staan:
3.1
[verweerder] heeft op 8 januari 2020 bij D-reizen voor zichzelf en vijf anderen (verder: de medereizigers) vliegtickets geboekt voor vluchten van en naar Indonesië, die door Garuda in juli 2020 (heen) en augustus 2020 (terug) zouden worden uitgevoerd. Het betreft een vlucht Amsterdam – Medan – Medan – Jakarta en een vlucht Denpasar – Amsterdam. D-reizen heeft de tickets geboekt via de ticketagent Airtrade Holland B.V. (hierna: Airtrade). [verweerder] heeft D-reizen € 8.607,30 voldaan.
3.2
Airtrade heeft de tickets geboekt bij Garuda. Airtrade heeft een overeenkomst met IATA om gebruik te mogen maken van het boekingssysteem Amadeus. Airtrade heeft de door Garuda in rekening gebrachte ticketkosten van in totaal € 8.337,30 voldaan via het IATA Billing and Settlement Plan.
3.3
Ten gevolge van de coronapandemie heeft Garuda de vluchten geannuleerd. Garuda heeft hierover niet rechtstreeks contact opgenomen met [verweerder] of zijn medereizigers, maar gecommuniceerd met Airtrade.
3.4
[verweerder] heeft D-reizen gevraagd om restitutie van het door hem aan D-reizen betaalde bedrag van € 8.607,30.
3.5
Op 2 september 2020 heeft Airtrade aan Garuda verzocht om terugbetaling van een bedrag van € 1.390,15 per passagier, zijnde in totaal € 8.340,90. Op 4 september 2020 is de betaling door Garuda geautoriseerd en aan Airtrade overgemaakt. Garuda heeft ook over de betaling geen rechtstreeks contact gehad met [verweerder] of zijn medereizigers.
Op enig moment heeft D-reizen dit bedrag van Airtrade ontvangen. D-reizen heeft het bedrag niet overgemaakt aan [verweerder].
3.6
Op 6 april 2021 is het faillissement van D-reizen uitgesproken.
3.7
Bij akte van cessie van 18 februari 2022 hebben de vijf medereizigers van [verweerder] hun vordering op Garuda aan [verweerder] gecedeerd (hierna: de cessie).

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[verweerder] heeft Garuda gedagvaard en gevorderd dat, samengevat, de kantonrechter Garuda veroordeelt tot betaling van € 8.607,30 aan hoofdsom en een bedrag van € 974,30 aan buitengerechtelijke incassokosten, met rente en kosten.
4.2
De rechtbank heeft de vorderingen toegewezen en Garuda in de kosten veroordeeld.

5.Beoordeling in hoger beroep

bevoegdheid

5.1
Garuda is op de dagvaarding in eerste aanleg verschenen zonder de bevoegdheid van het gerecht te betwisten. Omdat Garuda de bevoegdheid van de Nederlandse rechter niet heeft betwist, is de Nederlandse rechter bevoegd.
Toepasselijk recht
5.2
[verweerder] heeft zijn vordering gebaseerd op Nederlands recht. Garuda heeft haar verweer eveneens gestoeld op Nederlands recht. Hiermee is tijdens het geding een stilzwijgende rechtskeuze voor Nederlands recht gemaakt.
Het geschil
5.3
Ook in hoger beroep is de kern van het geschil aan wie Garuda diende te betalen (grieven 1 en 3) en of zij bevrijdend heeft betaald door de betaling aan Airtrade (grief 2). Daarnaast is in geschil wat de omvang is van de terugbetaling (grief 4). De grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
5.4
In beginsel is niet in geschil dat van toepassing is Verordening (EG) nr. 261/2004 [1] (hierna: de Verordening). Voor zover in het verweer van Garuda, dat niet duidelijk is of sprake is van een pakketreis, een betwisting van de toepasselijkheid van de Verordening ligt besloten, overweegt het hof dat [verweerder] heeft betoogd dat hij alleen tickets heeft geboekt, hetgeen wordt ondersteund door de factuur van D-reizen en de e-tickets (producties 5 en 6 bij dagvaarding). Garuda heeft hiertegenover geen enkel feit gesteld waaruit zou kunnen blijken dat de boeking van [verweerder] meer heeft omvat. De opmerking van Garuda onder 2.7 van de memorie van grieven dat in eerste aanleg is komen vast te staan dat de verkochte producten niet beperkt zijn tot vliegtickets is feitelijk onjuist, aangezien de kantonrechter heeft overwogen in rechtsoverweging 4.4 van het bestreden vonnis, dat niet in geschil is dat van een pakketreis of een reisarrangement in casu
geensprake is. Het hof passeert dit verweer.
5.5
In eerste aanleg hebben de medereizigers hun vorderingen op Garuda aan [verweerder] gecedeerd. Tegen die achtergrond is er geen ruimte meer voor discussie of [verweerder] gerechtigd is de met dat deel van de vorderingen gemoeide bedragen in rechte geldend te maken.
5.6
Bij de beoordeling van de grieven stelt het hof voorop dat de Europese Unie (EU) een autonome rechtsorde kent. Het Unierecht heeft in beginsel voorrang op het nationaal recht en kan rechtstreekse werking bezitten. Artikel 19 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (hierna: VEU), dat het in artikel 2 VEU verankerde rechtsstaatbeginsel concretiseert, vertrouwt het rechterlijk toezicht op de eerbiediging van de rechtsorde van de Unie niet alleen toe aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) maar ook aan de rechters van de EU-lidstaten. Het hof vervult aldus een taak, samen met het HvJ EU, om de eerbiediging van het recht bij de uitlegging en de toepassing van het Unierecht te waarborgen en daadwerkelijke rechtsbescherming te bieden die rechtszoekenden aan het Unierecht ontlenen. [2] Volgens vaste rechtspraak van het HvJ EU dient bij de uitlegging van een bepaling van Unierecht niet alleen rekening te worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt. [3] De Verordening is verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk (artikel 288 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie). Het is de EU-lidstaten niet toegestaan de bepalingen ervan onvolledig toe te passen of daaruit een keuze te maken om op die manier bepalingen buiten werking te stellen. Ook kan een lidstaat zich niet onttrekken aan het verbindend karakter van de bepalingen van de Verordening door zich te beroepen op regelingen en gebruiken van het nationale recht.
Dat het Unierecht in beginsel voorrang heeft betekent dat in gevallen waarin een rechtstreeks werkende regel van Unierecht onverenigbaar is met een regel van nationaal recht, laatstgenoemde op het tweede plan komt, omdat het hof dergelijke regels op grond van het Unierecht terzijde moet schuiven.
5.7
De Verordening bepaalt – voor zover van belang – in de considerans:
(1) Het optreden van de Gemeenschap moet onder meer gericht zijn op de waarborging van een hoog niveau van bescherming van de passagiers, met volledige inachtneming van de eisen op het gebied van consumentenbescherming in het algemeen.
(7) Om de effectieve toepassing van deze verordening te waarborgen, dienen de bij de verordening gecreëerde verplichtingen te rusten op de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert of voornemens is de vlucht uit te voeren (…)
(8) Deze verordening mag geen beperking inhouden van het recht van de luchtvaartmaatschappij die een de vlucht uitvoert om volgens het toepasselijke recht compensatie te verlangen van enig persoon, inclusief derden.
(13) Passagiers van wie de vlucht geannuleerd wordt, moeten hun tickets terugbetaald kunnen krijgen of onder bevredigende voorwaarden een andere vlucht naar hun bestemming krijgen (…)
(20) Passagiers moeten bij (…) annulering (…) volledig over hun rechten worden geïnformeerd, zodat zij op een doeltreffende wijze hun rechten kunnen uitoefenen.
5.8
De Verordening bepaalt – voor zover van belang – :
Art. 5 Annulering
1.
In geval van annulering van een vlucht:a) wordt de betrokken passagiers door de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert bijstand geboden als bedoeld in artikel 8;(…)
Art. 7 Recht op compensatie
1. Wanneer naar dit artikel wordt verwezen krijgen de passagiers compensatie (…)
3. De in lid 1 bedoelde compensatie wordt in contant geld uitbetaald, middels een elektronische overmaking aan de bank, per bankoverschrijving, bankcheque of, met schriftelijke toestemming van de passagier, in de vorm van reisbonnen en/of andere diensten.
Art. 8 Recht op terugbetaling of een alternatief reisplan
1.
Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, krijgen de passagiers de keuze tussen:a) volledige terugbetaling van het ticket binnen zeven dagen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 7, lid 3, tegen de- prijs waarvoor het gekocht was, voor het gedeelte of de gedeelten van de reis die niet zijn gemaakt (…);b) een alternatief reisplan onder vergelijkbare vervoersvoorwaarden naar hun eindbestemming bij de eerste gelegenheid ofc) een alternatief reisplan onder vergelijkbare vervoersvoorwaarden naar hun eindbestemming, op een latere datum naar keuze van de passagier, indien er plaats beschikbaar is.
Art. 13 Recht op schadevergoeding
In gevallen waarin een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert compensatie betaalt of aan de overige plichten voldoet die krachtens deze verordening op haar rusten, mag geen enkele bepaling van deze verordening worden uitgelegd als een beperking van het recht om volgens het geldend recht compensatie te verlangen van enige persoon, inclusief derden. Deze verordening beperkt met name geenszins het recht van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert om terugbetaling te eisen van een touroperator of enige andere persoon waarmee de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert een overeenkomst heeft. Ook mag geen enkele bepaling van deze verordening worden uitgelegd als een beperking van het recht van een touroperator of een andere derde partij dan een passagier met wie een luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert een overeenkomst heeft, om volgens de relevante regels, terugbetaling of compensatie te verlangen van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.
Art. 14 Verplichting om de passagiers over hun rechten te informeren
(…)
2.
Een luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert en overgaat tot (…) annulering van een vlucht bezorgt iedere daardoor getroffen passagier een schriftelijke mededeling waarin de regels voor compensatie en bijstand overeenkomstig deze verordening zijn uiteengezet. (…)”.
5.9
Het HvJ EU heeft geoordeeld dat bepalingen die rechten verlenen aan luchtreizigers overeenkomstig de doelstelling van de Verordening (overweging 1) ruim moeten worden uitgelegd. [4]
5.1
Garuda erkent dat de rechten en verplichtingen uit de Verordening rusten op de feitelijke vervoerder en dat zij dat is. Voorts erkent Garuda dat zij gehouden was de aan haar betaalde ticketkosten te restitueren. Garuda betwist niet dat [verweerder] passagier is in de zin van de Verordening. Ook erkent Garuda dat als [verweerder] rechtstreeks bij haar had geboekt, hij de ticketkosten rechtstreeks van Garuda zou hebben teruggekregen.
5.11
Garuda stelt zich echter op het standpunt dat zij niet aan [verweerder] hoeft terug te betalen omdat geen sprake is van een overeenkomst tussen haar en [verweerder]. Zij heeft een contractuele relatie met Airtrade en via Airtrade met D-reizen.
Garuda heeft er voorts op gewezen dat zij heeft gerestitueerd aan de zogenaamde “same form of payment” of “original form of payment” hetgeen betekent dat zij terugstort via het betaalmiddel waarmee het originele ticket is betaald. Dit is een gebruikelijke wijze van afwikkeling bij terugbetaling wegens annulering. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft Garuda gewezen op IATA resolutie 824r en bij wijze van voorbeeld op de algemene voorwaarden van D-reizen (art. 9 betreffende het indienen van een restitutieverzoek). Voorts heeft zij erop gewezen dat deze vorm van terugbetaling ook in de relatie tussen een onderneming/handelaar en een consument veilig is, waarbij zij ter illustratie art. 13, lid 1 van Richtlijn 2011/83/EU heeft aangehaald. In de visie van Garuda hebben, ongeacht de contractuele verhoudingen, alle partijen ingestemd met deze vorm van terugbetaling en is sprake van een contractueel overeengekomen betalingsmethode. Partijen hebben ook uitvoering gegeven aan de gemaakte afspraken omdat Garuda Airtrade heeft betaald en Airtrade heeft doorbetaald aan D-reizen. Als Garuda deze weg niet zou hebben genomen, zou Airtrade op grond van de overeenkomst ook aanspraak hebben op betaling. Dat zou betekenen dat Garuda twee maal moet betalen.
Zo er al sprake is van een overeenkomst tussen [verweerder] en Garuda heeft Garuda bevrijdend betaald aan Airtrade omdat [verweerder] ervoor heeft gekozen zich door D-reizen te laten vertegenwoordigen, aldus Garuda. [verweerder] heeft zich op geen enkel moment tot Garuda gewend. Zij beroept zich in dit kader subsidiair op art. 6:34, lid 1 BW.
Ten slotte heeft Garuda een beroep gedaan op het evenredigheidsbeginsel en artikel 29 van het Verdrag van Montreal.
5.12
[verweerder] stelt dat hij door bemiddeling van D-reizen en Airtrade vervoersovereenkomsten heeft gesloten met Garuda. Deze partijen dienen te worden aangemerkt als hulppersoon van Garuda. De afspraken die Garuda met deze partijen heeft gemaakt staan los van de verplichtingen die Garuda heeft jegens haar passagiers. Hij beroept zich rechtstreeks op de Verordening en heeft de grieven betwist.
5.13
Uit de Verordening volgt ondubbelzinnig dat op de luchtvaartmaatschappij die de vlucht zou uitvoeren in het geval van annulering van een vlucht, de verplichtingen rusten die voortvloeien uit de artikelen 5, 7, 8 en 14 jegens de passagier. Voor artikel 8 is dit bevestigd in HvJ EU 29 juli 2019, Rusu, ECLI:EU:C:2019:637, punt 58. Het is in het systeem van de Verordening dus de passagier die een recht heeft jegens deze luchtvaartmaatschappij. Artikel 8, lid 1 aanhef en sub a van de Verordening verwijst voor de terugbetaling naar artikel 7, lid 3. Dit artikellid bevat een bepaling voor de betaling van compensatie. Deze compensatie is een aanspraak van de passagier en moet worden betaald aan de passagier via één van de in dat artikellid genoemde betaalmethodes.
De interpretatieve richtsnoeren betreffende de EU-verordeningen inzake passagiersrechten in de context van de ontwikkeling van COVID-19 (Mededeling van de Commissie van 18 maart 2020 (2020/C 89 I/01) gaan er ook vanuit dat wanneer een luchtvaartmaatschappij een vlucht annuleert (ongeacht de reden) zij volgens artikel 5 van de Verordening de keuze moet bieden aan de passagiers tussen (kort gezegd) terugbetaling of een andere vlucht.
5.14
Gelet op het systeem van de Verordening in het licht van de uitspraken van het HvJ EU met betrekking tot deze verordening, laat artikel 8, in samenhang gelezen met artikel 7, lid 3 en artikel 14 van de Verordening bezwaarlijk een andere uitleg toe dan dat de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, in deze zaak Garuda, in geval van annulering contact moet opnemen met de passagier, deze moet informeren over zijn rechten en de alternatieven moet aanbieden die in artikel 8, lid 1 van de Verordening worden genoemd en dat vervolgens de passagier de keuze wordt gelaten. De Verordening laat zich ook bezwaarlijk anders uitleggen dan dat, als deze weg wordt gevolgd en de passagier kiest voor terugbetaling van het ticket, de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert de gegevens die nodig zijn om de terugbetaling te effectueren kan verkrijgen (voor zover zij deze nog niet heeft) van de passagier en de terugbetaling kan doen aan de passagier. Hieruit zou voortvloeien dat in het systeem van de Verordening de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert na die betaling is gekweten van haar verplichtingen uit hoofde van de annulering onder de Verordening. Tegenover een derde die op grond van overeenkomst nogmaals betaling vordert kan de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert een beroep doen op de betaling aan de passagier conform de Verordening. Van een noodzaak om tweemaal te betalen is in deze systematiek geen sprake. Bepalingen naar Nederlands recht die hieraan in de weg staan, dienen buiten toepassing te worden gelaten omdat ze de effectieve werking van de Verordening belemmeren. Ten overvloede merkt het hof op dat zodra de betaling via AirTrade en D-reizen [verweerder] zou hebben bereikt, [verweerder] uiteraard geen aanspraak meer zou hebben jegens Garuda om dit bedrag nogmaals te ontvangen, nu rechtstreeks.
5.15
Bij deze uitleg van de Verordening is niet van belang of een passagier een ticket rechtstreeks bij de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert heeft gekocht, of via een reisbureau of ticketagent (of met tussenkomst van beide). Evenmin is van belang of er bij het kopen van een ticket via een reisbureau en/of ticketagent via bemiddeling een overeenkomst tot stand komt tussen de passagier en de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert of dat een overeenkomst tot stand komt tussen het reisbureau of de ticketagent en de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert. De vraag of een overeenkomst tot stand is gekomen tussen [verweerder] en Garuda behoeft derhalve geen bespreking.
5.16
Subsidiair heeft Garuda zich op verschillende gronden op het standpunt gesteld dat zij bevrijdend heeft betaald aan Airtrade.
5.17
Het hof overweegt dat de Verordening niet uitsluit dat een passagier zich door een derde laat vertegenwoordigen bij het geldend maken van zijn rechten. Er is dus geen belemmering voor [verweerder] om na de cessie de rechten van zijn medepassagiers geldend te maken en Garuda is jegens die medepassagiers gekweten indien zij de bedragen die hen toekomen aan [verweerder] betaalt. In het arrest Krijgsman/Surinam Airways [5] heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, verplicht is de compensatie te betalen als (samengevat) de passagier over wijzigingen in het reisschema niet tijdig is geïnformeerd door de luchtvaartmaatschappij, ook wanneer de reisagent via wie de vervoerovereenkomst met de betrokken passagier is aangegaan wel tijdig is geïnformeerd over de annulering, maar de reisagent de passagier hierover niet tijdig heeft geïnformeerd.
Het hof leidt uit deze uitspraak af, dat uit het feit dat een passagier een reisbureau of reisagent heeft ingeschakeld, niet te snel mag worden aangenomen dat sprake is van vertegenwoordiging van de passagier door het reisbureau of de reisagent.
5.18
De stelplicht en de bewijslast dat Garuda aan een ander dan de passagier bevrijdend mocht betalen rusten op Garuda.
5.19
Vast staat dat Garuda, alvorens zij het bedrag aan Airtrade heeft overgemaakt, geen contact heeft gezocht met [verweerder] en zijn medereizigers om te verifiëren welke keuze zij wilden maken, zoals bedoeld in artikel 8, lid 1 van de Verordening en hoe zij hun restitutie van de tickets wilden ontvangen. Dat Garuda dat om haar moverende redenen niet heeft gedaan dient voor haar risico te worden gelaten. Garuda heeft geen (specifieke) feiten gesteld waaruit blijkt dat [verweerder] bij het kopen van de tickets heeft beoogd D-reizen als vertegenwoordiger voor het ontvangen van een eventueel restitutiebedrag aan te wijzen. Garuda heeft slechts gewezen op de gebruikelijke gang van zaken in de vorm van een “same form of payment” of “original form of payment”. Naar het oordeel van het hof betreft dit aldus hooguit een impliciete machtiging.
5.2
Het hof realiseert zich dat de door Garuda gehanteerde manier van betalen gebruikelijk is in de reiswereld en in beginsel gemakkelijk praktisch uitvoerbaar. Gelet op het in rov 5.17 genoemde arrest van 11 mei 2017 is naar het oordeel van het hof een dergelijke impliciete machtiging echter onvoldoende om aan te nemen dat Airtrade en D-reizen gerechtigd waren restitutiebetalingen ten behoeve van [verweerder] aan te nemen en inbreuk te maken op het recht van [verweerder] uit hoofde van de Verordening rechtstreeks contact te hebben met de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert en rechtstreeks van deze betaling te ontvangen. Dat D-Reizen volledig op de hoogte was van de toepasselijke regels doet in dit verband niet ter zake. Garuda heeft geen beroep gedaan op de algemene voorwaarden die D-reizen hanteert in haar verhouding met [verweerder], zij heeft de daarin opgenomen “same form of payment” clausule slechts als voorbeeld aangehaald. Wel heeft Garuda zich erop beroepen dat D-reizen akkoord is gegaan met deze voorwaarde in haar verhouding met Airtrade en dat Airtrade ook akkoord is gegaan met deze betaalwijze, die is neergelegd in de toepasselijke resoluties van IATA. Hiermee miskent Garuda dat een voorwaarde in een keten alleen doorwerkt als alle overeenkomsten in de keten de voorwaarde bevatten. Nu Garuda geen beroep doet op de algemene voorwaarden van D-reizen moet het ervoor gehouden worden dat de overeenkomst tussen [verweerder] en D-reizen een dergelijke voorwaarde niet bevat en de voorwaarde dus niet kan worden ingeroepen ten nadele van [verweerder]. Dat D-Reizen en Airtrade met de voorwaarde akkoord zijn gegaan is daarom niet van belang. Ten overvloede overweegt het hof, dat zou Garuda een beroep doen op de algemene voorwaarden van D-reizen, het hof zou hebben te onderzoeken of sprake is van een oneerlijk beding ([verweerder] is immers een natuurlijke persoon die niet heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf) dan wel of sprake is van doorkruising van de effectieve werking van de Verordening en het beding daarom buiten toepassing moet worden gelaten. Deze vraag hoeft hier evenwel niet te worden beantwoord.
5.21
De omstandigheid dat vaststaat dat [verweerder] nadat de vluchten waren geannuleerd met D-reizen in discussie is gegaan en aan D-reizen heeft gevraagd de ticketkosten te restitueren maakt dat niet anders. Weliswaar kan het verzoek van [verweerder] aan D-reizen mogelijk worden aangemerkt als een (impliciet) verzoek om hem richting Garuda te vertegenwoordigen, dat neemt niet weg dat Garuda op het moment dat zij betaalde niet van dat feit op de hoogte was, terwijl eveneens vaststaat dat de betaling [verweerder] en de medepassagiers niet heeft bereikt. Het zou afbreuk doen aan de effectiviteit van de Verordening, als Garuda onder deze omstandigheden wel van deze omstandigheid zou kunnen profiteren. Om deze reden faalt ook het beroep van Garuda op artikel 6:34 lid 1 BW.
5.22
Voor zover in het verweer van Garuda besloten ligt dat de medepassagiers ongerechtvaardigd verrijkt worden als aan hen de ticketprijs wordt vergoed, terwijl de tickets door [verweerder] zijn betaald overweegt het hof dat zodra Garuda iedere passagier/medereiziger heeft betaald, zij op grond van de Verordening is gekweten jegens ieder ander die aanspraak maakt op vergoeding. Als door de betaling aan een passagier een derde is benadeeld (in deze zaak zou dat [verweerder] zijn, die de tickets heeft betaald), is het aan die derde om dit met de desbetreffende passagier af te stemmen. De uiterste consequentie van het standpunt van Garuda zou zijn dat de medepassagiers geen recht hebben op restitutie omdat ze niet zelf hebben betaald en dat [verweerder] slechts één ticket vergoed krijgt, namelijk het ticket dat hij zelf zou gaan gebruiken (en dat hem tot passagier maakt). Deze uitkomst zou ernstig afbreuk doen aan de effectiviteit van de werking van de Verordening. Voor zover artikel 6:34, lid 1 BW tot een andere uitkomst zou leiden moet dit buiten toepassing worden gelaten omdat ook dit afbreuk doet aan de effectieve werking van de Verordening.
5.23
Het beroep van Garuda op het evenredigheidsbeginsel komt erop neer dat zij het niet eens is met de afweging van belangen in de Verordening.
5.24
Het is vaste rechtspraak van het HvJ EU dat volgens het evenredigheidsbeginsel handelingen van gemeenschapsinstellingen niet buiten de grenzen mogen treden van hetgeen geschikt en noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de legitieme doelstellingen die met de betrokken regeling worden nagestreefd, met dien verstande dat wanneer een keuze mogelijk is tussen meerdere geschikte maatregelen, de minst belastende maatregel moet worden gekozen en de veroorzaakte nadelen niet onevenredig mogen zijn aan het nagestreefde doel. Het is ook vaste rechtspraak dat de Uniewetgever op het gebied van het gemeenschappelijk vervoerbeleid over een ruime normatieve bevoegdheid beschikt om passende gemeenschappelijke regels vast te stellen en dat bij de controle op die bevoegdheid, de rechter zijn beoordeling niet in de plaats mag stellen van die van de Uniewetgever. De rechter dient enkel na te gaan of er geen sprake is van kennelijke dwaling of misbruik van bevoegdheid dan wel of het betrokken gezagsorgaan de grenzen van zijn beoordelingsvrijheid niet klaarblijkelijk heeft overschreden [6] .
5.25
Garuda heeft onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat sprake is van een situatie zoals bedoeld aan het slot van rov. 5.24 Het beroep op het evenredigheidsbeginsel kan Garuda bij deze stand van zaken niet baten.
5.26
Het beroep op artikel 29 van het Verdrag van Montreal kan Garuda evenmin baten. Deze bepaling luidt – voor zover van belang –:
“Bij het vervoer van passagiers, bagage en goederen kan elke vordering tot schadevergoeding, op welke grond dan ook, (…) slechts worden ingesteld onder de voorwaarden en binnen de aansprakelijkheidsgrenzen bedoeld in dit verdrag (…). Bij een dergelijke vordering kan men geen schadevergoeding verkrijgen bij wijze van straf of voorbeeld noch uit anderen hoofde dan tot herstel van geleden schade.”
5.27
In de memorie van grieven onder 4.13 stelt Garuda ter toelichting ten onrechte dat de te vervoeren passagier die geen contractuele wederpartij is van de luchtvervoerder geen ticketkosten betaalt, waardoor een betaling aan die passagier als schadevergoeding uit anderen hoofde dan tot herstel van geleden schade moet worden gekwalificeerd. Het is niet onmogelijk dat een ticket wordt betaald door een derde (zoals [verweerder] heeft gedaan voor zijn medereizigers), maar [verweerder] heeft betaald aan D-reizen en die betaling is vervolgens doorbetaald via Airtrade naar Garuda. De prijs van de tickets komt daarmee uiteindelijk ten laste van het vermogen van [verweerder] en als hij dat bedrag niet terugontvangt lijdt hij schade, die kan worden hersteld door terugbetaling van het ticket. Er is geen sprake van schadevergoeding uit anderen hoofde. Dat sprake is van vergoeding bij wijze van straf of voorbeeld heeft Garuda onvoldoende onderbouwd. Voor zover zij beoogt dat te doen met een beroep op de omstandigheid dat zij mogelijk twee maal de tickets moet vergoeden, verwijst het hof naar hetgeen hiervoor onder 5.14 is overwogen. Dat Garuda – in dit specifieke geval – toch voor de tweede maal zal moeten betalen, heeft zij aan zichzelf te wijten: dat is het gevolg van het feit dat zij niet conform de Verordening heeft gehandeld.
5.28
Dit betekent dat Garuda niet bevrijdend heeft betaald en alsnog de tickets aan [verweerder] dient te vergoeden. De kantonrechter heeft overwogen dat [verweerder] op grond van het arrest Harms [7] recht heeft op terugbetaling van de ticketprijs inclusief de betaalde provisie.
5.29
Garuda heeft erop gewezen dat Airtrade Garuda voor de diensten € 8.337,30 heeft betaald, hetgeen minder is dan het door [verweerder] aan D-Reizen betaalde bedrag. Garuda stelt zich op het standpunt dat zij niet meer dan dit bedrag aan [verweerder] hoeft terug te betalen omdat D-reizen geen agent van Garuda is en Garuda geen weet heeft van de kosten.
5.3
Het HvJ EU heeft in het arrest Harms geoordeeld dat in het licht van de doelstellingen van de Verordening moet worden aangenomen dat een provisie die een tussenpersoon bij de koop van een ticket van een passagier ontvangt in beginsel moet worden geacht deel uit te maken van de aan de passagier terug te betalen prijs in geval van annulering van de betrokken vlucht, tenzij deze provisie is vastgesteld buiten medeweten van de luchtvaartmaatschappij, hetgeen door de nationale rechter dient te worden vastgesteld.
5.31
Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat het, gelet op de formulering van het HvJ EU in het arrest Harms, op de weg van Garuda ligt om aan te tonen dat het bedrag van provisie van € 266,40 dat is gehanteerd, buiten haar medeweten is vastgesteld.
5.32
Het hof stelt vast dat de factuur van D-Reizen vermeldt (en dit blijkt ook uit rov 4.7 van het bestreden vonnis):
PrijsspecificatieVervoer, IndonesiëAirtradeSubtotaal vervoer: € 8607,30Overigbemiddelingskosten (8804) 1x€ 41,95 = 41,95korting Family & Friends (4768) 1x€ -41,95 = -41,95Subtotaal overig € 0,00
5.33
Uit deze factuur blijkt dat niet D-reizen, maar Airtrade provisiekosten in rekening heeft gebracht. Airtrade is een agent die gemachtigd is tickets aan te maken. Aangenomen mag worden dat Garuda op de hoogte is dat Airtrade provisie in rekening brengt als zij tickets uitgeeft van Garuda. In haar verweer gaat Garuda slechts in op D-Reizen, maar niet op het feit dat Airtrade de in geding zijnde provisie in rekening heeft gebracht. Daarmee heeft Garuda niet voldaan aan haar stelplicht en gaat het hof aan haar verweer voorbij.
5.34
De grieven 1 tot en met 4 falen. Grief 5 richt zich tegen toewijzing van de buitengerechtelijke incassokosten, wettelijke rente en proceskosten. Deze grief heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft geen zelfstandige bespreking.
Conclusie en proceskosten
5.35
De conclusie is dat het hoger beroep van Garuda niet slaagt. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen. Het hof zal Garuda als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. Vanwege het principiële karakter zal het hof twee punten toekennen voor de mondelinge behandeling. Het bewijsaanbod van Garuda wordt gepasseerd omdat het niet voldoet aan de in hoger beroep aan een bewijsaanbod te stellen eisen.
Daarnaast dient dit algemene bewijsaanbod als te vaag – nu het onvoldoende duidelijk is betrokken op voldoende geconcretiseerde stellingen – dan wel niet ter zake dienende - nu geen feiten zijn gesteld die, indien bewezen, tot andere oordelen aanleiding geven - te worden gepasseerd.

6.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 18 mei 2022;
  • veroordeelt Garuda in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [verweerder] begroot op € 343,-- aan verschotten en € 2.508,-- voor salaris advocaat,
  • verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.C.M. van Dijk, M.J. van der Ven en B.R. ter Haar en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2023 december 2023 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004, L 46, blz. 1, met rectificatie in PB 2021, L 420, blz. 134).
2.HvJ EU, arrest van 27 februari 2018, Associação Sindical dos Juízes Portugueses (C64/16, EU:C:2018:117, punten 32-35.
3.HvJ EU, arrest van 19 november 2009, Sturgeon e.a., ECLI:EU:C:2009:716 punt 41 en de daar genoemde jurisprudentie.
4.HvJ EU 22 april 2021, Austrian Airlines, ECLI: EU:C:2021:318, punt 18
5.HvJ EU 11 mei 2017 ECLI:EU:C:2017:359.
6.HvJ EU 12 maart 2002, Omega Air, ECLI:EU:C:2002:161, 62-64 en de daar genoemde jurisprudentie.
7.HvJ EU 12 september 2018, ECLI:EU:C:2018:702