Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
[verweerder] vordert nu terugbetaling van het voor de tickets betaalde bedrag van Garuda.
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 4 augustus 2022, waarmee Garuda in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 18 mei 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:4790);
- de memorie van grieven van Garuda, met bijlagen;
- de memorie van antwoord van [verweerder].
3.Feitelijke achtergrond
Op enig moment heeft D-reizen dit bedrag van Airtrade ontvangen. D-reizen heeft het bedrag niet overgemaakt aan [verweerder].
4.Procedure bij de rechtbank
5.Beoordeling in hoger beroep
bevoegdheid
geensprake is. Het hof passeert dit verweer.
Dat het Unierecht in beginsel voorrang heeft betekent dat in gevallen waarin een rechtstreeks werkende regel van Unierecht onverenigbaar is met een regel van nationaal recht, laatstgenoemde op het tweede plan komt, omdat het hof dergelijke regels op grond van het Unierecht terzijde moet schuiven.
In geval van annulering van een vlucht:a) wordt de betrokken passagiers door de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert bijstand geboden als bedoeld in artikel 8;(…)
Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, krijgen de passagiers de keuze tussen:a) volledige terugbetaling van het ticket binnen zeven dagen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 7, lid 3, tegen de- prijs waarvoor het gekocht was, voor het gedeelte of de gedeelten van de reis die niet zijn gemaakt (…);b) een alternatief reisplan onder vergelijkbare vervoersvoorwaarden naar hun eindbestemming bij de eerste gelegenheid ofc) een alternatief reisplan onder vergelijkbare vervoersvoorwaarden naar hun eindbestemming, op een latere datum naar keuze van de passagier, indien er plaats beschikbaar is.
Een luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert en overgaat tot (…) annulering van een vlucht bezorgt iedere daardoor getroffen passagier een schriftelijke mededeling waarin de regels voor compensatie en bijstand overeenkomstig deze verordening zijn uiteengezet. (…)”.
Garuda heeft er voorts op gewezen dat zij heeft gerestitueerd aan de zogenaamde “same form of payment” of “original form of payment” hetgeen betekent dat zij terugstort via het betaalmiddel waarmee het originele ticket is betaald. Dit is een gebruikelijke wijze van afwikkeling bij terugbetaling wegens annulering. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft Garuda gewezen op IATA resolutie 824r en bij wijze van voorbeeld op de algemene voorwaarden van D-reizen (art. 9 betreffende het indienen van een restitutieverzoek). Voorts heeft zij erop gewezen dat deze vorm van terugbetaling ook in de relatie tussen een onderneming/handelaar en een consument veilig is, waarbij zij ter illustratie art. 13, lid 1 van Richtlijn 2011/83/EU heeft aangehaald. In de visie van Garuda hebben, ongeacht de contractuele verhoudingen, alle partijen ingestemd met deze vorm van terugbetaling en is sprake van een contractueel overeengekomen betalingsmethode. Partijen hebben ook uitvoering gegeven aan de gemaakte afspraken omdat Garuda Airtrade heeft betaald en Airtrade heeft doorbetaald aan D-reizen. Als Garuda deze weg niet zou hebben genomen, zou Airtrade op grond van de overeenkomst ook aanspraak hebben op betaling. Dat zou betekenen dat Garuda twee maal moet betalen.
Zo er al sprake is van een overeenkomst tussen [verweerder] en Garuda heeft Garuda bevrijdend betaald aan Airtrade omdat [verweerder] ervoor heeft gekozen zich door D-reizen te laten vertegenwoordigen, aldus Garuda. [verweerder] heeft zich op geen enkel moment tot Garuda gewend. Zij beroept zich in dit kader subsidiair op art. 6:34, lid 1 BW.
Ten slotte heeft Garuda een beroep gedaan op het evenredigheidsbeginsel en artikel 29 van het Verdrag van Montreal.
De interpretatieve richtsnoeren betreffende de EU-verordeningen inzake passagiersrechten in de context van de ontwikkeling van COVID-19 (Mededeling van de Commissie van 18 maart 2020 (2020/C 89 I/01) gaan er ook vanuit dat wanneer een luchtvaartmaatschappij een vlucht annuleert (ongeacht de reden) zij volgens artikel 5 van de Verordening de keuze moet bieden aan de passagiers tussen (kort gezegd) terugbetaling of een andere vlucht.
Het hof leidt uit deze uitspraak af, dat uit het feit dat een passagier een reisbureau of reisagent heeft ingeschakeld, niet te snel mag worden aangenomen dat sprake is van vertegenwoordiging van de passagier door het reisbureau of de reisagent.
Daarnaast dient dit algemene bewijsaanbod als te vaag – nu het onvoldoende duidelijk is betrokken op voldoende geconcretiseerde stellingen – dan wel niet ter zake dienende - nu geen feiten zijn gesteld die, indien bewezen, tot andere oordelen aanleiding geven - te worden gepasseerd.
6.Beslissing
- bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 18 mei 2022;
- veroordeelt Garuda in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [verweerder] begroot op € 343,-- aan verschotten en € 2.508,-- voor salaris advocaat,
- verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.