ECLI:NL:RBNHO:2025:7412

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
C/15/365053 / KG ZA 25-272
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot procedeerverbod tegen Stichting Flora & Faunabescherming in kort geding over omgevingsvergunning Bloemendalerpolder

In dit kort geding vorderen GEM Bloemendalerpolder c.s. dat aan de Stichting Flora & Faunabescherming een procedeerverbod wordt opgelegd. De eisers stellen dat de Stichting misbruik van recht maakt door hoger beroep in te stellen tegen een eerdere uitspraak van de bestuursrechter, waarin alle bezwaren tegen de omgevingsvergunning voor de ontwikkeling van de Bloemendalerpolder ongegrond zijn verklaard. De Stichting verdedigt zich door te stellen dat zij op goede gronden hoger beroep heeft ingesteld. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van GEM Bloemendalerpolder c.s. af, omdat niet kan worden vastgesteld dat het hoger beroep van de Stichting evident kansloos is. De rechter oordeelt dat de belangen van de eisers niet onevenredig worden geschaad door de vertraging die het hoger beroep met zich meebrengt. De voorzieningenrechter benadrukt dat de toegang tot de rechter gewaarborgd moet blijven en dat er terughoudendheid moet worden betracht bij het aannemen van misbruik van procesrecht. De vorderingen worden afgewezen en GEM Bloemendalerpolder c.s. worden veroordeeld in de proceskosten van de Stichting.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/365053 / KG ZA 25-272
Vonnis in kort geding van 26 juni 2025
in de zaak van
1. de commanditaire vennootschap
GEM BLOEMENDALERPOLDER C.V.,
statutair gevestigd en kantoor houdende te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GEM BLOEMENDALERPOLDER BEHEER B.V.,
statutair gevestigd en kantoor houdende te Amsterdam,
3. de vennootschap onder firma
V.O.F. [eiseres 3],
statutair gevestigd en kantoor houdende te Amsterdam,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 4] B.V.,
statutair gevestigd en kantoor houdende te Bergambacht,
eiseressen,
advocaten mr. R.H. Bekker en mr. P.E.J.M. Loeffen te Amsterdam,
tegen
de stichting
STICHTING FLORA & FAUNABESCHERMING,
statutair gevestigd te Amsterdam en kantoor houdende te Weesp,
gedaagde,
advocaat mr. M.N. Mense te Haarlem.
Partijen zullen hierna ook genoemd worden:
- eiseressen gezamenlijk GEM Bloemendalerpolder c.s. en
GEM Bloemendalerpolder en GEM Bloemendalerpolder Beheer gezamenlijk GEM
- gedaagde de Stichting.
De zaak in het kort
In dit kort geding ligt de vraag voor of aan de Stichting een procedeerverbod moet worden opgelegd. GEM Bloemendalerpolder c.s. stellen dat de Stichting misbruik van recht maakt door het instellen van hoger beroep tegen de uitspraak van de bestuursrechter in deze rechtbank waarin alle bezwaren tegen de omgevingsvergunning ongegrond zijn verklaard. De Stichting voert aan dat zij op goede gronden hoger beroep heeft ingesteld.
De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af, omdat niet op voorhand duidelijk is dat het hoger beroep evident kansloos is en evenmin voorshands geoordeeld moet worden dat de belangen van GEM Bloemendalerpolder c.s. onevenredig worden geschaad door de verdere vertraging ten gevolge van het hoger beroep.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 12
  • het verweerschrift van de zijde van de Stichting met producties 1 tot en met 14
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van GEM Bloemendalerpolder c.s.
1.2. Voor de mondelinge behandeling op 12 juni 2025 zijn verschenen namens GEM Bloemendalerpolder c.s. de heer [betrokkene 1] (directeur GEM Bloemendalerpolder en vennoot van de VOF [eiseres 3]), de heer [betrokkene 2] (projectdirecteur en gemachtigde van GEM Bloemendalerpolder Beheer), de heer [betrokkene 3] (bedrijfsjurist namens vergunninghouder [eiseres 4] B.V.), bijgestaan door mr. Bekker en mr. Loeffen voornoemd alsmede door mr. J.C. Ellerman en mr. M. Klijnstra, bestuursrecht advocaten, en namens de Stichting de heer [betrokkene 4] (voorzitter) en mevrouw [betrokkene 5] (penningmeester/secretaris), bijgestaan door mr. Mense voornoemd en mr. J.E. Dijk, bestuursrecht advocaat.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
GEM Bloemendalerpolder Beheer B.V. is de beherend vennoot van GEM Bloemendalerpolder C.V.
2.2.
De Stichting wordt bestuurd door het echtpaar [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en heeft volgens haar statuten ten doel:
"Het behouden en verbeteren van de natuur, de leefomgeving, het milieu en de landschappelijke cultuurhistorische waarden in onder meer en met name Amsterdam
Amstelland, gemeente Wijdemeren, gemeente Gooimeren, gemeente Weesp en omstreken in het algemeen en de bescherming van flora en fauna in vermelde gebieden en haar omgeving in het bijzonder en het verrichten van al hetgeen met het vorenstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn."
2.3.
De Staat, de provincie Noord-Holland, de gemeente Weesp (thans gemeente Amsterdam), de gemeente Muiden (thans gemeente Gooise Meren) en het Hoogheemraadschap Amstel Gooi en Vecht hebben in 2012 een samenwerkings- en uitvoeringsovereenkomst (SUOK) getekend voor de realisatie van de nieuwe woonwijk "Weespersluis" in de Bloemendalerpolder (hierna ook: het project). Het project bestaat uit circa 2.750 woningen verdeeld over circa 200 hectare woongebied, inclusief parken en waterpartijen en 100 hectare natuurgebied.
GEM heeft de voor het project benodigde onroerende zaken in eigendom verkregen. De activiteiten van GEM bestaan uit de inrichting van het
natuurcompensatiegebied, het ophogen van bouwvelden, de aanleg van infrastructuur,
het realiseren van een waterplas en groenvoorzieningen en het bouwrijp maken van
bouwkavels en bijbehorend openbaar gebied ten behoeve van woningbouw en
(centrum)voorzieningen. GEM verkoopt en levert bouwrijpe kavels aan de
opstalontwikkelaars ten behoeve van de ontwikkeling, verkoop en realisatie van de
woningen en de (centrum)voorzieningen. Inmiddels zijn ruim 2.000 woningen gerealiseerd.
2.4.
De voor het project relevante bestemmingsplannen "Bloemendalerpolder
voormalig grondgebied Muiden" en "Bloemendalerpolder Weesp" zijn in 2017
onherroepelijk geworden. Dit geldt ook voor het toepasselijke exploitatieplan ‘1e herziening exploitatieplan Bloemendalerpolder’ (verder: het exploitatieplan). De Stichting is hier niet tegen opgekomen.
2.5.
In het exploitatieplan staat, voor zover van belang:
4.3
Om te voldoen aan de afspraken in de SUOK dient de ontwikkeling van groengebieden parallel plaats te vinden aan de ontwikkeling van woongebieden.
4.4.
De vergunning voor het bouwen van de 1500e woning in het exploitatiegebied kan niet worden verleend voordat 50% van het te realiseren structureel groen en blauw in ontwikkeling is gebracht. Onder ‘in ontwikkeling is gebracht’ wordt verstaan: gronden waarvoor ten minste werken en werkzaamheden zijn gemeld (…)
In de toelichting op artikel 4.4. staat:
Om te borgen dat de realisering van het structureel groen en water parallel loopt met de realisering van de woongebieden zijn in het exploitatieplan regels opgenomen ten aanzien van de realisering van structureel groen en water in relatie tot de realisering van woningen. De koppeling houdt in dat omgevingsvergunningen voor bouwen niet worden verleend als er onvoldoende structureel groen en water is gerealiseerd.
2.6.
VOF [eiseres 3] heeft in overleg met GEM zorggedragen voor de ontwikkeling van deelfase 2B3, bestaande uit 37 grondgebonden woningen. De planvorming is afgerond. [eiseres 4] B.V. is de beoogd bouwer van deze woningen en heeft daarvoor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aangevraagd. Deze vergunning is verkregen. De Stichting heeft bezwaar en beroep aangetekend tegen deze omgevingsvergunning.
2.7.
In verband met de door de Stichting ingediende bezwaren (en eerdere ervaringen) heeft VOF [eiseres 3] ervoor gekozen het verkoopproces voor deze deelfase ‘on hold’ te zetten in afwachting van de uitkomst van de diverse in verband hiermee gevoerde kortgedingprocedures.
GEM heeft de bouwkavels inmiddels opgehoogd en de bouwkavels worden bouwrijp gemaakt.
2.8.
De Stichting heeft tegen verleende omgevingsvergunningen voor de bouw van 326 woningen in opvolgende fasen bezwaar en/of beroep ingesteld. Naast deelfase 2B3 waar het in deze procedure om gaat en die betrekking heeft op de bouw van 37 woningen, had de omgevingsvergunning betrekking op de bouw van woningen in deelfase 5B1-A en 5B1-B. In die fasen waren al wel woningen verkocht. De kopers van die woningen hebben met de Stichting een vaststellingsovereenkomst gesloten op grond waarvan de Stichting, na ontvangst van een totaalbedrag van € 55.000,- van de kopers, haar bezwaren voor zover gericht tegen de bouw in die deelfasen heeft ingetrokken.
2.9.
In maart 2025 hebben GEM Bloemendalerpolder c.s. in een civielrechtelijke kortgedingprocedure gevorderd dat aan de Stichting een verbod zou worden opgelegd om verder beroep of bezwaar in te stellen, een zogenoemd procedeerverbod. Ook in dat kort geding ging het om deelfase 2B3. De voorzieningenrechter heeft in het vonnis van 2 april 2025 de vorderingen van GEM Bloemendalerpolder c.s. afgewezen.
2.10.
Op 18 april 2025 heeft de bestuursrechter alle door de Stichting aangevoerde bezwaren ongegrond verklaard. De Stichting heeft hoger beroep ingesteld tegen die uitspraak.

3.Het geschil

3.1.
GEM Bloemendalerpolder c.s. vorderen – kort samengevat – dat de voorzieningenrechter primair de Stichting een verbod oplegt om hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen de uitspraak van de bestuursrechter van 18 april 2025 en bepaalt dat als de Stichting daartoe toch overgaat, het vonnis dezelfde kracht heeft als een door de Stichting in wettige vorm opgemaakte akte tot intrekking van vorenbedoeld hoger beroep, en subsidiair, voor zover de Stichting vóórdat in deze procedure vonnis wordt gewezen, overgaat tot het aantekenen van hoger beroep tegen die uitspraak, de Stichting een gebod oplegt om binnen 1 dag na betekening van dit vonnis, voornoemd hoger beroep in te trekken en niet opnieuw hoger beroep aan te tekenen, een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de Stichting in de kosten van dit geding, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
GEM Bloemendalerpolder c.s. stellen dat de Stichting misbruik maakt van (bestuurs)procesrecht. Zij wijzen er op dat de bestuursrechter op 18 april 2025 alle beroepsgronden die de Stichting heeft aangevoerd tegen fase 2B3 ongegrond heeft verklaard. Ook wijzen zij er op dat de Stichting haar ingestelde beroep met betrekking tot de fase 5B1-A en 5B1-B heeft ingetrokken na het sluiten van een vaststellingsovereenkomst met de kopers van de daar (inmiddels) gerealiseerde woningen waarbij door de kopers aan de Stichting in totaal een bedrag van € 55.000,- is betaald. Hieruit blijkt volgens GEM Bloemendalerpolder c.s. dat sprake is van misbruik van recht door de Stichting: kennelijk ligt het allemaal niet zo principieel, want als er maar voldoende geld wordt geboden, blijkt de Stichting bereid haar beroep in te trekken.
GEM Bloemendalerpolder c.s. stellen dat zij belang hebben bij het door hen gevorderde. In dat verband wijzen zij er op dat hun projectfinanciering afloopt op 3 september a.s. en dat zij dan in beginsel de financiering moeten aflossen en dat de bank alleen wil praten over een eventuele verlenging van de financiering als er voldoende zicht op is dat GEM Bloemendalerpolder c.s. op korte termijn kunnen doorgaan met de verdere ontwikkeling van het project. Dit belang wordt onevenredig geschaad door verdere vertraging die gepaard gaat met het hoger beroep van de Stichting.
3.3.
De Stichting voert verweer. Nu GEM Bloemendalerpolder c.s. niet onderbouwen waarom het hoger beroep op voorhand kansloos moet worden geacht, dient die grondslag volgens haar te worden gepasseerd. Zij wijst erop dat in de gemeenteraad kritische vragen worden gesteld over de achterblijvende ontwikkeling van groen en voorzieningen in het projectgebied en dat ook de nieuwe bewoners zich daarover zorgen maken. De Stichting voert verder aan dat zij niet uit is op geldelijk gewin; de vaststellingsovereenkomst met de kopers van fase 5B1-A en 5B1-B heeft zij uitsluitend gesloten met het oog op de belangen van die kopers. Ten slotte voert zij aan dat uit het bericht van de banken niet blijkt dat snelle voortgang van fase 2B3 cruciaal is voor de verlenging van de financiering.

4.De beoordeling

Burgerlijke rechter bevoegd

4.1.
De voorzieningenrechter is bevoegd kennis te nemen van de ingestelde
vorderingen, omdat sprake is van een geschil over burgerlijke rechten en de burgerlijke
rechter door de wet is aangewezen voor de berechting van deze geschillen.
Spoedeisend belang
4.2.
Hetgeen GEM Bloemendalerpolder c.s. hebben gesteld over de afloop van het huidige financieringsarrangement, is voldoende om een spoedeisend belang aan te nemen.
Toetsingsmaatstaf
4.3.
Evenals zijn collega in het vonnis van 2 april 2025, volgt de voorzieningenrechter voor de beschrijving van het toetsingskader de conclusie van advocaat-generaal Snijders in zaak 24/00491 tussen partijen over de omgevingsvergunningen voor fase 4B1 en 5A1west in hetzelfde project [1] .
4.4.
Op grond van misbruik van procesrecht kan in kort geding een procedeerverbod worden gevorderd. Van misbruik van procesrecht in de zin van artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan onder meer sprake zijn als de bevoegdheid wordt uitgeoefend “
met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen”. Bij de eis dat men in redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen gaat het niet om een subjectieve waardering van de belangen, maar om de wijze waarop een redelijk persoon deze zou waarderen. Alleen als een weldenkend mens in de gegeven omstandigheden in redelijkheid niet tot de uitoefening van de bevoegdheid zou zijn gekomen, is sprake van misbruik van bevoegdheid. Met andere woorden: de uitoefening van de bevoegdheid moet onaanvaardbaar zijn. Het is ook mogelijk dat het aanspannen van een procedure tegenover derden misbruik van bevoegdheid oplevert.
4.5.
Op grond van de schakelbepaling van artikel 3:15 BW kan artikel 3:13 BW ook worden toegepast in het bestuursprocesrecht. Voor het niet-ontvankelijk verklaren van een bij een rechter ingesteld rechtsmiddel wegens misbruik van recht zijn zwaarwichtige gronden vereist, aangezien met de niet-ontvankelijkverklaring de betrokkene in feite het recht op toegang tot de rechter wordt ontzegd. Dit geldt temeer wanneer het gaat om een door een burger tegen de overheid ingesteld rechtsmiddel, gelet op de – soms zeer verstrekkende – bevoegdheden waarover de overheid beschikt en welke een burger in de regel niet pleegt te hebben. In geval van een dergelijk rechtsmiddel zijn zwaarwichtige gronden onder meer aanwezig indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij gegeven zijn, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.
4.6.
Bij het aannemen van misbruik van procesrecht past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede wordt gewaarborgd door artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4.7.
De voorzieningenrechter zal hierna beoordelen of het instellen van hoger beroep tegen de uitspraak van de bestuursrechter misbruik van recht door de Stichting oplevert.
Geen misbruik van recht
4.8.
In deze zaak wordt (primair) een verbod gevorderd tot het instellen van hoger beroep en (subsidiair) een gebod tot intrekking van een ingesteld beroep. Dit komt in feite (opnieuw) neer op een procedeerverbod, omdat bij toewijzing van het verbod dan wel gebod de bestuursrechtelijke procedure tegen de omgevingsvergunning wordt beëindigd.
4.9.
De primaire vordering had GEM Bloemendalerpolder c.s. ingesteld om te voorkomen dat de Stichting hoger beroep zou instellen. De Stichting heeft inmiddels hoger beroep ingesteld, zodat de primaire vordering niet langer aan de orde is. De subsidiaire vordering, het gebod om het hoger beroep in te trekken, zal worden afgewezen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter maakt de Stichting geen misbruik van recht met het instellen van hoger beroep tegen de uitspraak in de bodemprocedure van 18 april 2025, omdat voorshands niet geoordeeld kan worden dat het hoger beroep volstrekt kansloos is en evenmin dat de belangen van GEM Bloemendalerpolder c.s. onevenredig worden geschaad door de verdere vertraging ten gevolge van het hoger beroep. Dit zal hierna worden toegelicht.
4.10.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat ook dit kort geding zich beperkt tot het geschil tussen partijen over de afgifte van de omgevingsvergunning voor deelfase 2B3, bestaande uit de bouw van 37 woningen.
In tegenstelling tot de eerder tussen partijen gevoerde (kortgeding)procedures zijn in dit geschil geen kopers betrokken, omdat VOF [eiseres 3] de woningen van deelfase 2B3 nog niet in de verkoop heeft gezet. Dit betekent dat belangen van kopers van deze woningen in deze zaak geen rol spelen. Weliswaar hebben GEM Bloemendalerpolder c.s. gesteld dat de belangen van tienduizenden woningzoekenden op de woningmarkt door een (eventueel) hoger beroep worden geschaad, maar die belangen zijn te algemeen en te ver verwijderd van de omgevingsvergunning waar het in dit geschil over gaat om nu een rol te spelen.
4.11.
Niet in geschil is dat de omgevingsvergunning waar het in de bestuursrechtelijke procedure over gaat moet worden geweigerd als de aanvraag niet voldoet aan het exploitatieplan. GEM Bloemendalerpolder c.s. stellen dat de bestuursrechter in zijn uitspraak van 18 april jl. duidelijk heeft geoordeeld over hoe artikel 4.3 en 4.4 van het exploitatieplan moeten worden uitgelegd. Nu het bestuursrechtelijke oordeel is geveld en geen van de door de Stichting aangevoerde gronden is gehonoreerd, moet volgens hen worden geconcludeerd dat sprake is van misbruik van procesrecht, mede gelet op de onevenredige benadeling van de belangen van GEM Bloemendalerpolder c.s.
4.12.
De Stichting heeft betoogd dat het besluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning niet is getoetst aan artikel 4.4 van het exploitatieplan en dat haar is gebleken dat er ten tijde van het verlenen van deze omgevingsvergunning bij lange na niet is voldaan aan de eis van de in ontwikkeling gebrachte 50% van het te realiseren structureel groen en water, terwijl dit al bij de 1.500e woning het geval had moeten zijn. Het oordeel van de bestuursrechter dat dit bij het verlenen van de bestreden vergunning niet meer getoetst hoeft te worden, miskent het doel van het exploitatieplan en komt niet overeen met het besluit van de gemeente die die toets wel noodzakelijk acht, aldus de Stichting.
4.13.
De Stichting komt blijkens haar doelstelling onder meer op voor het behouden en verbeteren van de natuur en de leefomgeving in het gebied. Het feit dat de Stichting er nadien voor heeft gekozen met kopers van deelprojecten een vaststellingsovereenkomst te sluiten, betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat zij er zodoende blijk van heeft gegeven dat het haar alleen om het (afkoop)geld te doen is en haar statutaire doel dus een dode letter is waar zij geen beroep meer op mag doen. Waarom zij in dat specifieke geval die overeenkomst is aangegaan, heeft zij verklaard (zie 3.3) en het stond haar vrij dat te doen. Zij heeft daarmee geen verdere afstand van rechten gedaan.
4.14.
Op het moment van het uitbrengen van de dagvaarding in het onderhavige kort geding was er nog geen hoger beroep ingesteld zodat GEM Bloemendalerpolder c.s. niet wisten op welke gronden de Stichting zich in het hoger beroep zou instellen. Met het vonnis van de bestuursrechter staat volgens hen vast dat sprake is van een evident kansloze rechtsgang, omdat alle beroepsgronden zijn verworpen. Uit die stelling zou volgen dat, wanneer een lagere rechter eenmaal over een geschil heeft geoordeeld en daarbij alle gronden heeft afgewezen, een in te stellen hoger beroep in alle gevallen bij voorbaat kansloos zou zijn. Het behoeft geen toelichting dat die stelling onhoudbaar is. Inmiddels heeft de Stichting hoger beroep aangetekend en was de inhoud van het hoger beroepschrift, ruim voor de zitting in kort geding, bekend. Ook in de eerste termijn van de mondelinge behandeling zijn GEM Bloemendalerpolder c.s. inhoudelijk in het geheel niet ingegaan op de inmiddels bekende beroepsgronden en hebben zij niet betoogd waarom het beroep evident kansloos is. Daartoe ter zitting uitgenodigd hebben zij die stelling ter zitting enigszins genuanceerd en toegelicht. Zij hebben aangevoerd dat de Stichting iedere keer op dezelfde gronden bezwaar maakt, zodat GEM Bloemendalerpolder c.s. er ook vanuit gegaan zijn dat de Stichting ook dit keer op dezelfde gronden (eventueel) beroep zou instellen, terwijl de bestuursrechter die bezwaren allemaal ongegrond heeft verklaard.
4.15.
De inhoudelijke beoordeling van de juistheid van de door de Stichting in hoger beroep aangevoerde gronden ligt hier vanzelfsprekend niet voor, maar van GEM Bloemendalerpolder c.s. had wel een nadere toelichting verwacht mogen worden waarom de beroepsgronden van de Stichting volgens hen niet kunnen slagen.
4.16.
Immers, uit de uitspraken die zijn gedaan in eerder tussen partijen gevoerde procedures blijkt dat de lagere rechters over de uitleg van artikelen 4.3 en 4.4 uit het exploitatieplan van oordeel verschillen.
  • De (civiele) voorzieningenrechter heeft in het reeds genoemde vonnis van 2 april 2025 overwogen dat de toelichting op artikel 4.4 helder is en dat
  • De bestuursrechter heeft in een uitspraak in een voorlopige voorziening van 12 juni 2024 overwogen dat ‘
  • Tenslotte heeft de bestuursrechter in de bodemprocedure in de uitspraak van 18 april 2025 overwogen dat ‘d
4.17.
De Stichting heeft in haar hoger beroepschrift aangevoerd dat de bestuursrechter in de uitspraak van 18 april 2025 weliswaar overweegt dat artikel 4.3 geen eisen stelt aan de omvang van de ontwikkeling en dat het voldoende is dat een aanvang is gemaakt met de werkzaamheden, maar dat dit oordeel niet strookt met de eis van parallelle ontwikkeling van ‘rood’ en ‘groen’ en dat zij daarbij gemotiveerd heeft aangevoerd dat de aanleg van groen en rood zodanig uit de pas loopt dat er geen sprake is van parallelle ontwikkeling en dat aan de gestelde eis in de Bloemendalerpolder niet is voldaan.
Verder heeft de Stichting aangevoerd dat zij in het hoger beroepschrift erop heeft gewezen dat uit de uitspraak van de Afdeling van 15 december 2020 waaraan de bestuursrechter in zijn uitspraak van 18 april 2025 grote betekenis heeft gehecht, niet volgt dat bij de verlening van de omgevingsvergunning van de bouw van deelfase 2B3 is voldaan aan het vereiste van parallelle ontwikkeling zoals opgenomen in artikel 4.3 van het exploitatieplan. Daarnaast heeft de Stichting benadrukt dat het voor de uitleg van artikel 4.4. van het exploitatieplan nog maar de vraag is of de uitspraak van de bestuursrechter in hoger beroep stand zal houden, omdat het bij de vergunning van de woningen na de 1.500e woning eens te meer van belang is dat aan de norm van 50% voor het in ontwikkeling brengen van structureel groen en blauw is voldaan, welke opvatting ook gehuldigd wordt in het besluit op bezwaar door de Commissie Bezwaarschriften en door het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam.
Tenslotte heeft de Stichting aangevoerd dat zij behalve gronden met betrekking tot artikel 4.3 en 4.4. van het exploitatieplan nog veel meer gronden heeft aangevoerd.
4.18.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat niet gezegd kan worden dat deze gronden op voorhand evident kansloos zijn. GEM Bloemendalerpolder c.s. hebben daartoe onvoldoende gesteld. Juist uit de omstandigheid dat uit de verschillende uitspraken blijkt dat lagere rechters verschillend oordelen over de uitleg van de artikel 4.3 en 4.4 van het exploitatieplan, blijkt dat niet zonder meer kan worden geoordeeld dat het hoger beroep van de Stichting tegen de uitspraak van 18 april 2025 bij voorbaat kansloos geacht moet worden. Het tegenover het belang van de Stichting bij het uitoefenen van haar recht van toegang tot de rechter in een beroepsprocedure voor de bestuursrechter staande belang van GEM Bloemendalerpolder c.s. bij geen verdere vertraging van de ontwikkeling is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet zo nijpend, dat dat zwaarder moet wegen. Het overgelegde bericht van de banken van 30 april 2025 noemt namelijk weliswaar dat een verhoging van de kredietfaciliteit vooruitlopend op een definitieve uitkomst van de bestuursrechtelijke procedure door de onzekerheid van de voortgang niet haalbaar is, maar vervolgt met: “
Wij denken dan overigens aan een verlenging van 2 jaar onder nagenoeg dezelfde modaliteiten als de lopende financiering.”
4.19.
Dit betekent dat de vorderingen van GEM Bloemendalerpolder c.s. (zowel primair als subsidiair) worden afgewezen. GEM Bloemendalerpolder c.s. zullen (hoofdelijk) worden veroordeeld in de kosten van dit geding tot op heden aan de zijde van de Stichting begroot op:
griffierecht € 714,00
salaris advocaat € 1.107,00
nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.999,00
4.20.
De gevorderde wettelijke rente over deze kosten is ook toewijsbaar, op de wijze als hierna onder de beslissing te vermelden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt GEM Bloemendalerpolder c.s. hoofdelijk, in die zin dat de een betalende de ander voor dat bedrag zal zijn bevrijd, aan de Stichting de proceskosten van € 1.999,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als GEM Bloemendalerpolder c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over deze kosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Wolfs en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 26 juni 2025. [2]

Voetnoten

1.ECLI:NL:PHR:2024:1406, onder 3.3-3.8.
2.type: 1155