ECLI:NL:RBNHO:2025:6882

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
HAA 23/7480
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontheffing voor het vangen en doden van kauwen en zwarte kraaien ter bescherming van weidevogels op Wieringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 17 juni 2025, wordt de ontheffing beoordeeld die door de Gedeputeerde Staten van Noord-Holland is verleend aan de Agrarische Natuurvereniging Hollands Noorden voor het vangen en doden van kauwen en zwarte kraaien op het voormalig eiland Wieringen, gemeente Hollands Kroon. De stichtingen Fauna4Life en Animal Rights hebben bezwaar gemaakt tegen deze ontheffing, omdat zij van mening zijn dat er alternatieve methoden zijn om weidevogels te beschermen zonder deze vogels te doden. De rechtbank oordeelt echter dat de ontheffing in stand kan blijven, omdat er geen andere bevredigende oplossing is gebleken die effectief zou zijn in de bescherming van de weidevogels tegen predatie door de kauw en de zwarte kraai. De rechtbank stelt vast dat de ontheffing noodzakelijk is voor de bescherming van de weidevogels en dat de ontheffing niet leidt tot een verslechtering van de staat van instandhouding van de kauw en de zwarte kraai. De beroepen van de eisers worden ongegrond verklaard, en de rechtbank legt uit dat de ontheffinghouder voldoende maatregelen heeft getroffen om de weidevogels te beschermen, maar dat het doden van de kauwen en zwarte kraaien noodzakelijk blijft. De rechtbank concludeert dat de wettelijke voorwaarden voor het verlenen van de ontheffing zijn voldaan en dat de eisers geen gelijk krijgen in hun beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/7480

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 juni 2025 in de zaak tussen

de stichting Fauna4Life, gevestigd in Amstelveen,

en
de stichting
Animal Rights, gevestigd in Den Haag,
eisers
(gemachtigde: mr. C.M. van de Ven),
en

gedeputeerde staten van Noord-Holland, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Sassen, werkzaam bij de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: de Agrarische Natuurvereniging Hollands Noorden uit Benningbroek, ontheffinghouder
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Samenvatting

1. Verweerder heeft aan de ontheffinghouder een ontheffing verleend voor het vangen en doden van de kauw en de zwarte kraai met gebruikmaking van de vangkooi, de kastval en het (luchtdruk)geweer op het voormalige eiland Wieringen, gemeente Hollands Kroon (hierna: Wieringen). Eisers zijn het niet eens met de verleende ontheffing.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de gewijzigde ontheffing in stand kan blijven. De beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 zijn daarom ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 3. Daarbij gaat de rechtbank, onder andere, in op de volgende vragen. Is er een andere bevredigende oplossing om de weidevogels te beschermen tegen de kauw en de zwarte kraai dan het vangen en doden van de kauw en de zwarte kraai? Is de ontheffing nodig ter bescherming van de weidevogels? En leidt de ontheffing niet tot verslechtering van de staat van instandhouding van de kauw en de zwarte kraai? Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Op 21 maart 2018 heeft verweerder aan de ontheffinghouder een ontheffing verleend voor het vangen en doden van de kauw en de zwarte kraai met gebruikmaking van de vangkooi, de kastval en het (luchtdruk)geweer op Wieringen voor de periode 15 maart 2018 tot en met 15 maart 2023.
2.1.
De ontheffinghouder heeft op 23 februari 2023 een aanvraag ingediend voor verlenging van deze ontheffing. Bij deze aanvraag heeft de ontheffinghouder een onderbouwing overgelegd, waarin tevens wordt verwezen naar het ‘Predatiebeheerplan ANV Hollands Noorden’ van 2 maart 2017 (hierna: het predatiebeheerplan). Ook heeft de ontheffinghouder een kaart van het jachtveld overgelegd.
2.2.
Met het besluit van 17 mei 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de gevraagde ontheffing aan de ontheffinghouder verleend voor de periode 15 maart 2023 tot en met 15 maart 2028. Van deze ontheffing kan jaarrond gebruik worden gemaakt. Eisers hebben tegen de verlening van deze ontheffing bezwaar gemaakt.
2.3.
Met het besluit van 6 november 2023 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en de ontheffing in stand gelaten, met aanvulling van de motivering.
2.4.
Op 17 december 2023 hebben eisers beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 1. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
2.5.
Op 24 januari 2024 hebben eisers een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend bij deze rechtbank. Zij hebben de voorzieningenrechter gevraagd om de ontheffing te schorsen hangende de beroepsprocedure. Met de uitspraak van 6 maart 2024 [1] heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek van eisers afgewezen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter wordt voldaan aan de voorwaarden voor verlening van de ontheffing en kon verweerder de ontheffing dus verlenen. Wel heeft verweerder, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, vooralsnog onvoldoende gemotiveerd waarom de ontheffing ook zou moeten gelden in de herfst en de winterperiode (tot januari).
2.6.
Op verzoek van de ontheffinghouder heeft het Bureau Aandacht Natuur onderzoek verricht naar de zwarte kraai en de kauw in Wieringen. Deze bevindingen zijn neergelegd in de ‘Analyse en motivatie t.b.v. populatiebeheer van zwarte kraai en kauw in en rond weidevogelleefgebied Wieringen’ van 16 december 2024 (hierna: de analyse). Deze analyse heeft aanleiding gegeven om tot beperking van de ontheffing over te gaan. Daarom heeft verweerder, met het besluit van 20 februari 2025 (het bestreden besluit 2), aan de bij het primaire besluit verleende ontheffing twee voorschriften toegevoegd, namelijk:

9. Er mogen in het uitvoeringsgebied, welke bestaat uit de jachtvelden van Vereniging Jagerscombinatie Wieringen, in de periode van 1 januari tot 1 oktober maximaal 1.000 kauwen en maximaal 210 zwarte kraaien gedood worden.
10. Van de ontheffing mag alleen in de periode van 1 januari tot 1 oktober gebruik gemaakt worden.”
Ook heeft verweerder in het bestreden besluit 2 de motivering voor de verlening van de ontheffing geactualiseerd. Verder heeft verweerder een aanvullend verweerschrift ingediend.
2.7.
Eisers hebben op 16 maart 2025 met aanvullende gronden gereageerd op het bestreden besluit 2. Eisers zijn het (nog steeds) niet eens met de aan ontheffinghouder verleende ontheffing.
2.8.
De rechtbank heeft het beroep op 27 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verweerder, vergezeld door [naam 1] , ecologisch adviseur. Verder heeft deelgenomen de gemachtigde van de ontheffinghouder, vergezeld door [naam 2] , deskundige en [naam 3] . De gemachtigde van eisers heeft deelgenomen aan de zitting via een videoverbinding.

Beoordeling door de rechtbank

Afbakening en samenvatting oordeel
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het bestreden besluit 2 een besluit heeft genomen in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep van eisers wordt daarom geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit 2.
3.1.
Met het bestreden besluit 2 wordt bestreden besluit 1 gewijzigd en de bij het primaire besluit verleende ontheffing gewijzigd/beperkt en deels herroepen. Daarmee wordt slechts deels tegemoetgekomen aan het beroep van eisers. Eisers hebben daarom belang bij de beoordeling van zowel het bestreden besluit 1 als het bestreden besluit 2.
3.2.
De rechtbank verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond. Dit betekent dat de (gewijzigde) ontheffing in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Aanvullingswet natuur Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een natuurvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 2.9, eerste lid, aanhef en onder a van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
De aanvraag om een natuurvergunning is ingediend op 23 februari 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wet natuurbescherming, zoals die gold vóór 1 januari 2024, op de beoordeling van het bestreden besluit 2 van toepassing blijft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Is er een andere bevredigende oplossing?
5. Eisers voeren aan dat er een andere bevredigende oplossing is om de weidevogels te beschermen dan het doden van de kauw en de zwarte kraai, zodat dat doden niet nodig is. Volgens eisers dient namelijk eerst het leefklimaat voor weidevogels op Wieringen te worden verbeterd. Wieringen voldoet bijvoorbeeld niet aan de voorwaarden uit het ‘Aanvalsplan Grutto’ van de Vogelbescherming.
Ook zijn er volgens eisers onvoldoende andere maatregelen genomen om de weidevogels effectief te beschermen tegen de kauw en de zwarte kraai. Zo kan verweerder gebruik maken van een BirdAlert of van een laser om de kauw en de zwarte kraai uit de omgeving van de weidevogels te weren.
Eisers verwijzen ter onderbouwing van hun standpunt naar de ‘Richtsnoeren inzake strikte bescherming van diersoorten van communautair belang uit hoofde van de habitatrichtlijn’ [2] (hierna: richtsnoeren). Volgens eisers hebben deze richtsnoeren eveneens betrekking op de Europese Vogelrichtlijn.
5.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de ontheffinghouder reeds alle beheer- en inrichtingsmaatregelen heeft getroffen die mogelijk zijn, maar dat nog steeds sprake is van predatie door de kauw en de zwarte kraai. Welke beheer- en inrichtingsmaatregelen zijn getroffen door ontheffinghouder blijkt onder andere uit het predatiebeheerplan en de analyse, aldus verweerder.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat uit de analyse blijkt welke beheer- en inrichtingsmaatregelen de ontheffinghouder heeft getroffen om de weidevogels te beschermen. Zo blijkt uit paragraaf 2.3 ‘Huidige stand van zaken weidevogels t.o.v. beheermaatregelen’ dat in Wieringen een uitgebreid mozaïek is gerealiseerd van verschillende beheervormen, namelijk kruidenrijke graslanden, hooiland, percelen met verschillende maaidata, voorweiden, extensief weiden en plasdras situaties.
Uit het predatiebeheerplan blijken de preventieve maatregelen die de ontheffinghouder heeft genomen om predatie door de kauw en de zwarte kraai tegen te gaan. Zo blijkt uit paragraaf 6 ‘Preventieve methoden’ dat de volgende maatregelen worden toegepast: het verwijderen van potentiële nestbomen (en uitzichtpunten) van roofvogels en kraaien, het maaien van rietzones en houtstapels, het opruimen van takkenbossen en houtstapels, het aanleggen van alternatieve voedselbronnen tijdens de broedtijd, het plaatsen van predatie-werende apparatuur zoals rasters onder stroom rondom dichtbezette weidevogelgebieden, het niet laat in de middag of ’s avonds nesten zoeken en markeren, eenmaal gevonden nesten slechts in zeer beperkte mate opnieuw bezoeken en het verbeteren van maaibeheer en aanbrengen van gevarieerde graspercelen.
Voor zover eisers hebben aangevoerd dat de ontheffinghouder het landschap in Wieringen, naast de hierboven genoemde maatregelen die zijn gericht op voorkomen van predatie door de kauw en de zwarte kraai, met andersoortige maatregelen meer geschikt moet maken als leefgebied voor de weidevogels, treft dit geen doel. Deze oplossing is namelijk niet gericht op bescherming van de weidevogels tegen de predatie door de kauw en de zwarte kraai en kan dus niet als bevredigende oplossing worden aangemerkt waardoor kauw en kraai niet hoeven te worden gedood. [3]
Voor zover eisers hebben aangevoerd dat ontheffinghouder eerst nog andere preventieve methodes moet toepassen, voordat kan worden overgegaan tot het doden van de kauw en de zwarte kraai, overweegt de rechtbank als volgt. Reeds maakt de ontheffinghouder gebruik van vele preventieve methodes om predatie door de kauw en de zwarte kraai tegen te gaan. Op de zitting hebben verweerder en de ontheffinghouder toegelicht waarom de preventieve maatregelen die zijn aangedragen door eisers, zoals een BirdAlert of laser, niet haalbaar zijn, namelijk omdat de BirdAlert en de laser alle aanwezige vogels verstoren, ook de weidevogels, en dus niet alleen de kauw en de zwarte kraai. Dit is onwenselijk. Daar komt bij dat de kauw en de zwarte kraai slimme vogels zijn die zullen wennen aan het geluid van de BirdAlert, zodat deze maatregel uiteindelijk geen effect meer heeft.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder, met verwijzing naar het predatiebeheerplan, de analyse en hetgeen op zitting is gezegd, voldoende aannemelijk gemaakt dat er geen andere bevredigende oplossing is dan het vangen en doden van de kauw en de zwarte kraai.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is de ontheffing nodig ter bescherming van de weidevogels?
6. Eisers voeren aan dat niet dan wel onvoldoende is
aangetoonddat weidevogels gepredeerd worden door de kauw en de zwarte kraai. Volgens eisers is de
aannemelijkheidhiervan onvoldoende om de noodzakelijkheid van het doden van de kauw en de zwarte kraai ter bescherming van de weidevogels aan te tonen.
Ter onderbouwing van dit standpunt verwijzen eisers ook naar de richtsnoeren.
6.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het doden van de kauw en de zwarte kraai bijdraagt aan de bescherming van weidevogels.
Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst verweerder naar het Sovon-onderzoeksrapport uit 2005, genaamd ‘Predatie bij weidevogels. Op zoek naar de mogelijk effecten van predatie op de weidevogelstand.’, de A&W notitie van 5 oktober 2022, genaamd ‘Predatie bij weidevogels en de betekenis van Vos en Zwarte Kraai.’ en de analyse.
6.2.
In het bestuursrecht geldt de bewijsmaatstaf van aannemelijkheid. Een zwaardere dan de normale bewijslast mag alleen worden aangenomen daar waar duidelijk is dat de wetgever dat uitdrukkelijk heeft gewild. Aan het woord ‘aantonen’ mag dan ook niet – tenzij in een specifiek geval uit de wetsgeschiedenis anders zou blijken, welke situatie zich hier niet voordoet [4] – een andere betekenis worden gehecht dan aannemelijk maken. [5] De rechtbank gaat er daarom vanuit, conform de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en in tegenstelling tot wat eisers hebben aangevoerd, dat het voldoende is dat
aannemelijkwordt gemaakt dat het doden van de kauw en de zwarte kraai zorgt voor een betere bescherming van de weidevogels. Daarbij hoeft het precieze aandeel van de kauw en de zwarte kraai in de predatie van de weidevogels niet bekend te zijn. [6]
De rechtbank sluit zich aan bij de overwegingen 6.5 t/m 6.7 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank in de uitspraak van 6 maart 2024, en voegt daar het volgende aan toe.
In paragraaf 4.1 ‘Effect van kauw en zwarte kraai op weidevogelstand’ van de analyse staat het volgende.

Inmiddels staat de weidevogelpopulatie op Wieringen dusdanig onder druk, dat elke vorm van tegenslag een ernstige bedreiging vormt voor deze groep van vogels. Kauw en zwarte kraai zijn hier mede onderdeel van. Beide vogelsoorten zijn zeer intelligent en hebben zich in relatief korte tijd aangepast aan de menselijke omgeving. Beide soorten zijn alles-eters en maken op een opportunistische manier gebruik van de bronnen die in hun leefgebied aanwezig zijn, om aan voedsel te komen. Het voedsel bestaat uit ongewervelde dieren, fruit, zaden, aas en afval, soms ook eieren en jonge vogels.
Door de lagere dichtheden aan weidevogels, maken o.a. zwarte kraai en kauw meer kans om door de nestverdediging van de volwassen weidevogels te breken en nesten en/of jongen te prederen. Door het brede scala aan verschillende rovers in de weidevogelleefgebieden zijn volwassen weidevogels tevens eerder uitgeput waardoor de verliezen groot zijn en de reproductie te laag is om de weidevogelpopulatie in stand te houden. Gerichte nestpredatie van weidevogels door kauwen is nog maar zelden aangetoond en dat ook jongen doelbewust ten prooi vallen aan kauw is discutabel. Echt agressief zijn kauwen op zich niet, al pesten ze wel graag kleinere vogelsoorten door hen speels en langdurig te achtervolgen. Door dit gedrag zorgt de aanwezigheid van grotere groepen, voedsel zoekende kauwen in het agrarisch grasland voor veel onrust en afleiding van weidevogels. In eerste instantie jagen weidevogels achter kauwen aan, maar in een handomdraai kan de situatie zijn omgedraaid. Op Wieringen, maar ook daarbuiten, wordt regelmatig waargenomen dat met name kauwen eindeloos grutto’s, kieviten en ook tureluurs najagen. Waar veel kauwen aanwezig zijn, wordt dit gedrag bijna dagelijks waargenomen. Zie hiervoor de verslagen van ervaringsdeskundigen uit het werkveld in bijlage 2.
Ook is waargenomen dat kauwen wachten bij een nestenclave (gras dat is blijven staan rondom een gevonden nestlocatie) waar pas uitgekomen pullen aanwezig zijn. De nestenclave van doorgaans ruim 50 m² per nest, dient ervoor om het nest voldoende dekking te geven, zodat predatoren dergelijke nesten of pas uitgekomen pullen niet makkelijk kunnen vinden. Met name voor zwarte kraai worden de nestmarkeringen (met tonkinstokken) voldoende ver van het nest geplaatst (circa 5 meter), zodat de vindkans wordt verkleind. Gezien de hoge intelligentie van deze vogels bleek de nestmarkering te dicht bij het nest juist te leiden tot grotere kans op predatie. Bij nestenclaves kleiner dan 50 m² is de predatiekans eveneens groter. Jonge vogels blijven na het uitkomen van de eieren vaak niet lang in of nabij de nestenclaves, maar trekken oudervogels met jongen al snel naar geschikte voedselgebieden om de jongen groot te brengen. Mogelijk kunnen kauwen aan het gedrag van de ouder vogels al merken dat de jongen het nest en de nestenenclave gaan verlaten. In het pas gemaaide gras rond de nestenclaves zijn de pas uitgekomen jongen dan ook zeer kwetsbaar en een makkelijke prooi.
Aan het einde van de winter, maar ook gedurende het voorjaar, worden er relatief grote groepen kauwen waargenomen op de agrarische percelen op Wieringen en betreffen soms tientallen tot enkele honderden vogels bij elkaar. Dergelijke groepen struinen (pas bemeste) graslanden af op zoek naar voedsel (voornamelijk insecten zoals emelten en engerlingen), maar stuiten daarbij in het (vroege) voorjaar ook op broedende weidevogels. Wanneer er weinig onrust is, de groep niet te groot en de kauwen voldoende andere voedselbronnen tot hun beschikking hebben, blijven weidevogels veelal op het nest zitten. Naast de uitzonderlijke waarnemingen dat kauwen bewust weidevogels van het nest verjagen om de eieren te pakken, kan worden aangenomen dat door de toenemende predatiedruk en ook de toenemende groepsgrootte van kauwen, weidevogels eerder het nest verlaten waardoor eieren of jonge pullen (kunnen) worden gevonden en worden opgegeten door de aanwezige kauwen.
Uit het voorgaande volgt – kortgezegd – dat weidevogels op Wieringen in de problemen raken door het pestgedrag van de kauw en door predatie door de zwarte kraai. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, met onder andere de verwijzing naar de analyse, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het doden van de kauw en de zwarte kraai bijdraagt aan het belang van de bescherming van de weidevogels.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Wanneer is de ontheffing nodig?
7. Eisers voeren aan dat, indien de ontheffing nodig blijkt te zijn ter bescherming van de weidevogels, deze ontheffing alleen nodig is in de maanden maart t/m juli. Volgens eisers is geen sprake van (dreigende) schade voordat de broedperiode begint, namelijk in maart, en ook niet na de broedperiode wanneer de kuikens vliegvlug zijn, namelijk in juli, omdat dan in beginsel geen sprake meer is van slechte weersomstandigheden. Eisers verwijzen ter onderbouwing van hun standpunt naar het predatiebeheerplan (pagina 10).
7.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de ontheffing nodig is in de periode van 1 januari tot 1 oktober ter bescherming van de weidevogels. Ook voor dit standpunt verwijst verweerder naar de analyse.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat in het predatiebeheerplan staat dat de beste periode om volwassen kraaien en nesten te bestrijden het vroege voorjaar is
voor jagers, omdat de bomen nog niet in blad zijn en de nesten daarmee goed zichtbaar zijn. Het gaat hier dus om afschot van kraaien en nesten, en niet het vangen en doden van kraaien (en kauwen) met een vangkooi dan wel kastval. Verder staat in het predatiebeheerplan dat grote groepen kauwen in het voorjaar niet te onderschatten schade kunnen aanrichten aan net uitgekomen weidevogelkuikens. Dit is vooral het geval bij slechte weersomstandigheden, maar niet alleen dan.
In de analyse staat dat voor de bestrijding van de kauw populatiebeheer vanaf in ieder geval 1 januari tot 1 oktober noodzakelijk en het meest effectief is. De motivering hiervoor is als volgt.

Aangezien de kauw in Nederland een standvogel is en groepen kauwen op agrarische percelen veelal na de broedtijd ontstaan en gedurende het voorjaar weer kleiner worden omdat de daarin aanwezige broedparen op zoek gaan naar nestgelegenheid, is een populatiebeheer uitsluitend in het broedseizoen van de weidevogels onvoldoende. De periode van bestrijding zou jaarrond kunnen plaatsvinden, maar is het meest effectief in de periode van 1 januari tot 1 oktober. Met name in de vestigingsfase van de eerste weidevogels februari-maart, zijn er nog grote groepen kauwen in de graslanden en op akkerbouwpercelen aanwezig. Vanaf 1 januari, in aanloop naar het broedseizoen van weidevogels, en gedurende de vestigingsfase van weidevogels kunnen dan effectief (grote) groepen kauwen worden geweerd uit de weidevogelgebieden. Indien groepen kauwen uitwijken naar gebieden waar geen weidevogelbeheer plaatsvindt, zal dit ten goede komen voor de rust in de broedperiode van weidevogels en leiden tot een beter broedsucces van de weidevogels. […] Na de broedtijd is het aantal individuen van kauw het grootst en kunnen in de zomer en begin van het najaar (tot 1 oktober) worden teruggebracht tot in het gebied toelaatbare aantallen. Vanaf het najaar troepen kauwen dagelijks samen op de grote slaapplaatsen, waarbij er tevens uitwisseling plaatsvindt van andere (deel)populatie uit de (wijde) omgeving. Om zowel de broedvogelpopulatie van kauw als het aantal individuen van 1e jaars, nog niet geslachtrijpe, kauwen te beperken is een populatiebeheer van ieder geval 1 januari tot oktober noodzakelijk.
In de analyse staat dat voor de bestrijding van de zwarte kraai populatiebeheer met name in het voorjaar het meest effectief is. De motivering hiervoor is als volgt.

Voor zwarte kraai gelden andere criteria, aangezien deze vogel sterk territoriaal is. Alleen niet geslachtsrijpe vogels of zwarte kraaien die geen broedterritoria konden vinden, vormen soms kleine foeragerende groepen in het buitengebied. Daarentegen is zwarte kraai, in vergelijking met kauw, wel een geduchte rover van weidevogelnesten en -pullen, waardoor populatiebeheer in weidevogelgebieden een gunstig effect kunnen hebben op de weidevogelstand. Door het sterk territoriale gedrag van zwarte kraai kan populatiebeheer jaarrond plaatsvinden, maar zal mogelijk in het voorjaar een hogere intensiteit kennen, omdat vrijgekomen territoria wellicht snel opgevuld worden.
Op de zitting hebben verweerder en de ontheffinghouder toegelicht waarom het vangen en doden van de zwarte kraai ook noodzakelijk is buiten het voorjaar. Zo dient in januari al te worden gestart met het weren van kraaien, zodat een gunstig vestigingsklimaat wordt gecreëerd voor de weidevogels. Verder is populatiebeheer van de zwarte kraai ook na het voorjaar belangrijk ter voorbereiding op het volgende broedseizoen en om een afschrikeffect te creëren.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom de ontheffing nodig is van 1 januari tot 1 oktober.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Leidt de ontheffing niet tot verslechtering van de staat van instandhouding van de kauw en de zwarte kraai?
8. Eisers voeren in het beroepschrift van 18 januari 2024 aan dat de staat van instandhouding van de niet-broedende kauw in het geding is, dan wel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de staat van instandhouding van de niet-broedende kauw niet in het geding is. In het aanvullende beroepschrift van 16 maart 2025, ingediend naar aanleiding van het door verweerder genomen bestreden besluit 2, voeren eisers aan dat een maximum van 1.000 dode kauwen en 210 dode zwarte kraaien veel te veel is.
8.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt, met verwijzing naar de analyse, dat het doden van 1.000 kauwen en 210 zwarte kraaien niet voor een verslechtering zorgt van de staat van instandhouding van de kauw en de zwarte kraai.
8.2.
De rechtbank sluit zich aan bij overweging 8.3 van de eerdergenoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. Daaruit volgt dat niet is gebleken dat met de ontheffing, zelfs zonder een maximum van te dode kauwen en zwarte kraaien, de instandhouding van, met name de niet-broedende kauw, tot een verslechtering leidt. De rechtbank voegt daaraan toe dat dit ook volgt uit de analyse. In de analyse staat hierover het volgende.

Op basis van bovenstaande informatie kan er vanuit worden gegaan dat met het populatiebeheer van kauw en zwarte kraai binnen de weidevogelleefgebieden op Wieringen, er geen sprake is van de verslechtering van de staat van instandhouding. Ook met betrekking tot de kauw als niet-broedvogel, is het niet aannemelijk dat de bestrijding een negatief effect heeft op de Staat van Instandhouding. Zoals in figuur 14 en 15 is te zien, zijn ondanks de actieve bestrijding van kauw de aantallen in de winterperiode op en rond Wieringen de afgelopen decennia verder toegenomen.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
9. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan de wettelijke voorwaarden voor het verlenen van de ontheffing is voldaan. Verweerder kon de (gewijzigde) ontheffing dus verlenen.

Conclusie en gevolgen

10. De beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 zijn ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen.
10.2.
Uit overwegingen 3. en 3.1. volgt dat verweerder wel het griffierecht en de proceskosten in beroep en bezwaar aan eisers moet vergoeden. Deze vergoeding bedraagt in totaal € 3.108,-. Een vergoeding van € 1.814,- omdat de gemachtigde van eisers in beroep een beroepschrift heeft ingediend en heeft deelgenomen aan de zitting. En een vergoeding van € 1.294,- omdat de gemachtigde van eisers in bezwaar een bezwaarschrift heeft ingediend en heeft deelgenomen aan de hoorzitting.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 365,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 3.108,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M.A.V. van Kleef, voorzitter, en mr. R.H.M. Bruin en mr. J.M. Janse van Mantgem, leden, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:19 luidt:
1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
[…]
Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand(de Europese Vogelrichtlijn)
Artikel 1 luidt:
1. Deze richtlijn heeft betrekking op de instandhouding van alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten op het Europese grondgebied van de lidstaten waarop het Verdrag van toepassing is. Zij betreft de bescherming, het beheer en de regulering van deze soorten en stelt regels voor de exploitatie daarvan.
2. Deze richtlijn is van toepassing op vogels, hun eieren, hun nesten en hun leefgebieden.
Wet natuurbescherming
Artikel 3.1 luidt:
1. Het is verboden opzettelijk van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn te doden of te vangen.
[…]
Artikel 3.3 luidt:
1. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van verboden als bedoeld in artikel 3.1 of artikel 3.2, zesde lid, ten aanzien van vogels van daarbij aangewezen soorten, dan wel ten aanzien van hun nesten, rustplaatsen of eieren.
[…]
4 Een ontheffing of een vrijstelling wordt uitsluitend verleend, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
a. er bestaat geen andere bevredigende oplossing;
b. zij is nodig:
[…]
4˚. ter bescherming van flora of fauna;
[…]
c. de maatregelen leiden niet tot verslechtering van de staat van instandhouding van de desbetreffende soort.
5 In een ontheffing, onderscheidenlijk vrijstelling worden in elk geval voorschriften opgenomen, onderscheidenlijk regels gesteld, over:
a. de middelen, installaties of methoden voor het vangen of doden, waarbij enkel het gebruik wordt toegestaan van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen middelen, installaties of methoden;
b. de tijd en plaats waarvoor de ontheffing of vrijstelling geldt, en
c. de wijze waarop het risico voor het behoud van de vogelstand wordt beperkt.
[…]
Artikel 3.4 luidt:
1. Ingeval het vangen of doden van vogels als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, bij of krachtens deze wet is toegestaan, is het verboden deze vogels:
a. te vangen of te doden met:
[…]
2˚. middelen, installaties of methoden voor massaal of niet-selectief vangen of doden van vogels, of
[…]
2 Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen en provinciale staten kunnen bij verordening vrijstelling verlenen van een of meer van de verboden, bedoeld in het eerste lid. Artikel 3.3, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
[…]

Voetnoten

2.2021/C 496/01.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3471.
4.Uit de Memorie van Toelichting bij de Wet natuurbescherming (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011-2012, 33 348, nr. 3, p. 138-140) blijkt ‘slechts’ dat ontheffing van de verboden als bedoelt in artikel 9 van de Europese Vogelrichtlijn, welke is geïmplementeerd artikel 3.3 van de Wet natuurbescherming, een nauwkeurige en treffende motivering vereist.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Hoge Raad van 26 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA2766.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3471 en 19 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1545.