ECLI:NL:RBNHO:2025:671

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
C/15/25/21 R
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de schuldsanering na hoger beroep met vaststelling van het aanvangsmoment

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 januari 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de toepassing van de schuldsanering voor de schuldenaar. Het gerechtshof te Amsterdam had op 21 januari 2025 in hoger beroep de schuldenaar toegelaten tot de schuldsanering en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. De rechtbank heeft het aanvangsmoment van de looptijd van de schuldsanering vastgesteld op de datum waarop de schuldenaar in het minnelijk traject een 'nulaanbod' aan zijn schuldeisers heeft gedaan, zijnde 21 november 2024. Dit besluit is genomen op basis van de vaststelling dat de schuldenaar geen afloscapaciteit had, wat gelijkgesteld kan worden met een eerste aflossing volgens de Faillissementswet.

De rechtbank heeft ook de looptijd van de schuldsanering vastgesteld op 18 maanden, die eindigt op 21 mei 2026. Daarnaast heeft de rechtbank besloten over de benoeming van een rechter-commissaris en een bewindvoerder, en over het voorschot op het salaris van de bewindvoerder. De rechter-commissaris die is benoemd is mr. M.P. de Valk. Het vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND toepassing schuldsaneringsregeling na hoger beroep

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
insolventienummer: C/15/25/21 R
vonnis van 23 januari 2025
in de zaak van:
[schuldenaar],
geboren op [geboortedatum] 1995 te [plaats 1],
wonende te [plaats 2],
schuldenaar.

1.De procedure

1.1.
Bij arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 21 januari 2025 is de toepassing
van de schuldsanering op schuldenaar uitgesproken. Het hof heeft de zaak naar de rechtbank verwezen om te worden voortgezet.

2.De beoordeling

2.1.
Het hof heeft in zijn arrest niet onderzocht of aanleiding bestaat om een eerder aanvangsmoment van de looptijd van de schuldsanering te bepalen dan de datum van het arrest. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2024 [1] zal de rechtbank ambtshalve een eerder aanvangsmoment vaststellen.
2.2.
Vast staat dat schuldenaar in het minnelijk traject van schuldhulpverlening geen afloscapaciteit had. De schuldhulpverlener heeft daarom op 21 november 2024 een zogenaamd ‘nulaanbod’ aan de schuldeisers gedaan. Zoals volgt uit het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad, kan de vaststelling dat schuldenaar geen afloscapaciteit heeft, gelijk worden gesteld met een eerste aflossing in de zin van artikel 349a lid 1 van de Faillissementswet. Het ‘nulaanbod’ is daarmee een duidelijk aanknopingspunt voor het alternatieve aanvangsmoment van de looptijd van de schuldsanering. De rechtbank zal daarom het aanvangsmoment van de schuldsaneringsregeling bepalen op de datum dat de schuldhulpverlener het ‘nulaanbod’ aan de schuldeisers heeft gedaan, te weten 21 november 2024. De looptijd van de schuldsanering bedraagt 18 maanden en eindigt daarom op 21 mei 2026.
2.3.
De rechtbank zal verder nog beslissen over de benoeming van een rechter-commissaris en een bewindvoerder, over het voorschot op het salaris van de bewindvoerder en het openen van aan schuldenaar gerichte post.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
stelt het aanvangsmoment van de looptijd van de schuldsaneringsregeling vast op 21 november 2024,
3.2.
benoemt tot rechter-commissaris mr. M.P. de Valk,
en tot bewindvoerder
[bewindvoerder]
3.3.
kent bij toereikend actief, gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling aan de bewindvoerder een voorschot op het salaris toe overeenkomstig het Besluit salaris bewindvoerder,
3.4.
geeft last aan de bewindvoerder tot het openen van aan de schuldenaar gerichte post gedurende een termijn van dertien maanden
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Kluit en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier op 23 januari 2025.