ECLI:NL:RBNHO:2025:668

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
C/15/358765 FT RK 24/778
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in schuldsaneringsregeling met betrekking tot ontruiming woning

In deze zaak verzoekt de schuldenaar om een voorlopige voorziening om de ontruiming van zijn woning te schorsen, voorafgaand aan een verzoek tot het toepassen van de schuldsaneringsregeling. De schuldenaar heeft aangegeven dat hij de eerste stappen heeft gezet om een minnelijke schuldregeling te treffen, maar de verhuurder heeft aangekondigd de woning te willen ontruimen vanwege een huurachterstand. De rechtbank oordeelt dat het niet noodzakelijk is dat de schuldenaar eerst zijn schulden volledig heeft geïnventariseerd en zijn inkomsten en uitgaven in evenwicht heeft gebracht voordat hij een verzoek om een voorlopige voorziening kan indienen. De rechtbank stelt vast dat de schuldenaar ontvankelijk is in zijn verzoek, maar wijst het verzoek af omdat de schuldenaar tijdens de voorlopige schorsing van de ontruiming zijn huur niet tijdig heeft voldaan. De rechtbank concludeert dat de schuldenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in staat zal zijn om zijn huurbetalingen tijdig te voldoen, en dat de verhuurder gerechtigd is om over te gaan tot ontruiming van de woning.

Uitspraak

VONNIS AFWIJZING MORATORIUM
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
zittingsplaats: Haarlem
afdeling: handel, kanton en insolventie
zaaknummer: C/15/358765 FT RK 24/778
naam rechter: mr. J. van der Kluit
uitspraakdatum: 14 januari 2025
in de zaak van: [schuldenaar] (hierna: schuldenaar)
geboren op: [geboortedatum] 1997 te Haarlem
wonende te: [plaats]
advocaat mr. M. Raaijmakers
tegen
verhuurder: Stichting Achmea Dutch Residential Fund
gevestigd te: Amsterdam
vertegenwoordigd door: Janssen en Janssen c.s. Gerechtsdeurwaarders

1.Samenvatting

Schuldenaar wil proberen een minnelijke schuldregeling met zijn schuldeisers te treffen, maar de verhuurder dreigt de woning van schuldenaar te ontruimen. Schuldenaar heeft de rechtbank verzocht het ontruimingsvonnis te schorsen (verzoek tot moratorium). De rechtbank moet beoordelen of schuldenaar nog enige tijd in de woning kan blijven wonen.

2.Beslissing van de rechtbank

De rechtbank wijst het verzoek tot moratorium af. De verhuurder kan de woning van schuldenaar ontruimen.

3.Gevolgen voor schuldenaar

De verhuurder kan gebruik maken van het vonnis tot ontruiming van de woning en overgaan tot ontruiming. Schuldenaar kan dan niet in de woning blijven wonen.

4.Redenen voor deze beslissing

4.1.
Argumenten van schuldenaar
Schuldenaar moet op grond van een vonnis wegens een huurachterstand zijn woning ontruimen. Schuldenaar wil proberen een minnelijke schuldregeling met al zijn schuldeisers te treffen. Daarvoor is belangrijk dat de situatie van schuldenaar stabiel is en blijft. Dat geldt ook voor zijn woonsituatie. Daarom wil schuldenaar dat de rechtbank het ontruimingsvonnis schorst zodat schuldenaar voorlopig in zijn woning kan blijven wonen.
4.2.
Standpunt van partijen
  • De verhuurder verzet zich tegen de schorsing van het ontruimingsvonnis. De verhuurder heeft verzocht om schuldenaar niet-ontvankelijk te verklaren omdat schuldenaar niet is gestart met het minnelijk traject. Mocht schuldenaar wel ontvankelijk worden verklaard, dan verzoekt de verhuurder om het verzoek af te wijzen omdat schuldenaar de huursom over de maanden december 2024 en januari 2025 niet heeft betaald.
  • Mr. Raaijmakers heeft verklaard dat haar client zich via een recent aangestelde beschermingsbewindvoerder heeft aangemeld bij de afdeling schulddienstverlening van de gemeente. Schuldenaar heeft hierop aangevuld dat hij al zijn schulden in kaart heeft gebracht. Verder heeft mr. Raaijmakers tijdens de zitting verklaard dat de huursom over de maand december 2024 niet is betaald. De huursom over de maand januari 2025 is op 6 januari 2025 betaald. Als reden voor het niet betalen van de huursom voor de maand december 2024 heeft schuldenaar opgegeven dat hij door een andere schuld af te lossen wilde voorkomen dat deze schuldeiser zich zou wenden tot zijn werkgever.
4.3.
Afweging van de argumenten van partijen door de rechtbank
De rechtbank heeft bij (tussen)beschikking van 21 november 2024 als voorlopige maatregel de ontruiming van de woning van schuldenaar geschorst in afwachting van de inhoudelijke behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft daarbij uitdrukkelijk bepaald dat de schorsing alleen geldt zolang de schuldenaar de lopende huur tijdig betaalt.
Vast staat dat schuldenaar de huur over de maand december 2024 niet heeft betaald. Daarnaast staat vast dat schuldenaar de huursom over de maand januari 2025 niet tijdig heeft betaald. Schuldenaar heeft hiermee niet voldaan aan de in de voorwaarde in de beschikking van deze rechtbank van 21 november 2024 om de toekomstige huur tijdig en volledig te betalen. De door schuldenaar opgegeven reden, namelijk dat hij in december 2024 een andere schuldeiser heeft betaald, is naar het oordeel onvoldoende om hieraan voorbij te gaan. Dat betekent dat de (voorlopige) schorsing van de ontruiming inmiddels is vervallen en de verhuurder gerechtigd is om tot ontruiming van de woning over te gaan. Maar dat neemt niet weg dat de rechtbank alsnog een definitieve beslissing zal moeten nemen op het verzoek om een voorlopige voorziening.
De verhuurder heeft zich (primair) op het standpunt gesteld dat schuldenaar niet-ontvankelijk is in zijn verzoek. De rechtbank zal daarom eerst beoordelen of schuldenaar ontvankelijk is in zijn verzoek om een voorlopige voorziening, dat wil zeggen of schuldenaar voldoet aan de voorwaarden om het verzoek inhoudelijk te kunnen beoordelen .
Anders dan de verhuurder onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 maart 2019 [1] heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat niet is vereist dat een schuldenaar eerst zijn schulden volledig moet hebben geïnventariseerd en zijn inkomsten en uitgaven in evenwicht moet hebben gebracht (de zogenoemde ‘stabilisatiefase’) en een voorstel voor een buitengerechtelijke schuldregeling aan zijn schuldeisers moet hebben aangeboden, voordat hij een verzoek om een voorlopige voorziening kan doen. De bedoeling van artikel 287b van de Faillissementswet (Fw) is immers dat de schuldenaar in een bedreigende situatie, zoals een dreigende ontruiming van zijn woning, in zijn verzoek om toelating tot de wsnp een voorlopige voorziening kan vragen om te voorkomen dat die bedreigende situatie een belemmering vormt voor het schuldhulpverleningstraject, waarin de schuldensituatie in kaart wordt gebracht en waarin de schuldenaar vervolgens, voorafgaand aan de behandeling van zijn verzoek om toelating tot de wsnp, eerst een minnelijk aanbod kan doen aan zijn schuldeisers. In de wetsgeschiedenis van artikel 287b Fw is weliswaar opgemerkt dat de voorlopige voorziening de schuldenaar in staat moet stellen om het minnelijk traject “voort te zetten” [2] , waarbij de wetgever kennelijk is uitgegaan van een situatie dat met het minnelijk traject al een aanvang is gemaakt, maar uit die bewoordingen kan niet worden afgeleid dat geen voorlopige voorziening mogelijk is als nog niet is begonnen met het minnelijk traject, als nog geen minnelijk aanbod is gedaan aan de schuldeisers, of dat eerst de stabilisatiefase moet zijn doorlopen. Die voorwaarden stelt de wet niet. De voorlopige voorziening tot schorsing van de woningontruiming heeft juist de bedoeling om een schuldenaar in de gelegenheid te stellen het minnelijk traject op te starten en een aanbod aan zijn schuldeisers te doen.
Een voorwaarde voor toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening is wel dat de situatie van de schuldenaar voldoende stabiel is in die zin dat hij in staat is om zijn maandelijkse huurbetalingen te kunnen blijven voldoen [3] . Die vraag zal de rechtbank betrekken in de inhoudelijke beoordeling van het verzoek. Maar daarmee is dat geen voorwaarde voor de schuldenaar om ontvankelijk te zijn in zijn verzoek.
Schuldenaar heeft een verzoek gedaan tot toelating tot de wsnp. Mr. Raaijmakers heeft tijdens de zitting toegelicht welke stappen schuldenaar heeft gezet om (eerst) een minnelijke schuldregeling op te starten. Daarnaast is sprake van een dreigende situatie, omdat de verhuurder op basis van het vonnis van de kantonrechter heeft aangekondigd de woning van schuldenaar te zullen ontruimen. De rechtbank is daarom van oordeel dat schuldenaar ontvankelijk is in zijn verzoek. De rechtbank gaat dan ook over tot de inhoudelijke beoordeling.
Voorwaarde voor schorsing van de ontruiming is dat schuldenaar zijn lopende
huurverplichtingen (tijdig) blijft voldoen. De rechtbank is onvoldoende ervan overtuigd dat
schuldenaar dat zal doen. Tijdens de voorlopige schorsing heeft schuldenaar immers
niet aan die verplichting voldaan, door de huur van december 2024 niet te betalen en de
huur van januari 2025 te laat. Schuldenaar heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zijn
situatie inmiddels zo stabiel is dat hij wel steeds tijdig tot betaling van zijn huur zal kunnen
overgaan, inclusief de achterstallige huur van december 2024. Het enkele feit dat recent (op
16 december 2024) de goederen van schuldenaar onder bewind zijn gesteld en een civiel
bewindvoerder is benoemd, vindt de rechtbank daarvoor onvoldoende. Uit het bericht van de
civiel bewindvoerder aan (de advocaat van) schuldenaar van 6 januari 2025 blijkt dat de
bewindvoerder schuldenaar heeft aangemeld bij de schuldhulpverlening, maar dat zijn
dossier nog niet is behandeld. De bewindvoerder verwacht dat zij de benodigde stukken pas
binnen zes weken compleet heeft. Daarmee heeft schuldenaar zijn schuldensituatie en zijn
huidige en verwachte staat van inkomsten en uitgaven niet inzichtelijk gemaakt. Schuldenaar
heeft daarmee niet duidelijk gemaakt dat hij – anders dan tot nu toe – nu wel (tijdig) aan zijn
lopende huurverplichtingen zal (kunnen) voldoen.
De rechtbank wijst daarom het verzoek om een voorlopige voorziening af.

5.5. Stukken waarop deze beslissing is gebaseerd

  • verzoekschrift van schuldenaar met bijlagen;
  • beschikking voorlopige voorziening (artikel 287 lid 4 Faillissementswet) van de rechtbank van 21 november 2024.
  • verweerschrift van verhuurder van 6 januari 2025;
  • aantekeningen van de zitting van 7 januari 2025, waarbij aanwezig waren schuldenaar en zijn advocaat mr. M. Raaijmakers.

7.7. Mogelijkheden om deze beslissing aan te vechtenDeze beslissing kan (in beginsel) niet worden aangevochten.

De griffier De rechter

Voetnoten

2.Kamerstukken I 2006-2007, 29942 C, p. 5.
3.Artikel 2987b lid 4 in samenhang met artikel 305 Fw