ECLI:NL:RBNHO:2025:667

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
C/15/14 R
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting van faillissement in schuldsaneringsregeling met vaststelling van aanvangsmoment termijn

Op 14 januari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de omzetting van het faillissement van de schuldenaar in een schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenaar op 19 november 2024 een verzoek heeft ingediend tot opheffing van het faillissement, dat op 29 augustus 2023 was uitgesproken, en tegelijkertijd de toepassing van de schuldsaneringsregeling heeft verzocht. Tijdens de zitting op 7 januari 2025 heeft de curator positief geadviseerd over dit verzoek, waarbij hij heeft verklaard dat de schuldenaar vanaf augustus 2024 maandelijks heeft afgelost aan de faillissementsboedel.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek voldoet aan de gestelde eisen en dat er geen gronden zijn voor afwijzing. Daarom heeft de rechtbank besloten het faillissement op te heffen en om te zetten in de schuldsaneringsregeling. De termijn van de schuldsaneringsregeling is vastgesteld op anderhalf jaar, te rekenen vanaf de datum van de uitspraak of de datum van de eerste aflossing, afhankelijk van welke datum eerder valt. De rechtbank heeft het aanvangsmoment van de termijn vastgesteld op 20 augustus 2024, de datum waarop de schuldenaar zijn eerste aflossing aan de faillissementsboedel heeft gedaan.

In de beslissing heeft de rechtbank ook het salaris van de curator vastgesteld op € 78.230,25 en de kosten op € 3.129,21. De rechtbank heeft mr. M.P. de Valk benoemd tot rechter-commissaris en een bewindvoerder aangesteld. Tevens is er een last gegeven aan de bewindvoerder om gedurende dertien maanden brieven en telegrammen gericht aan de schuldenaar te openen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Alkmaar
insolventienummer: C/15/25/14 R (wsnp)
vonnis van 14 januari 2025
op het verzoek van:
[schuldenaar]
geboren op [geboortedatum] 1980 te [plaats 1]
wonende te [plaats 2]
schuldenaar.

1.Het verzoek

1.1.
Op 19 november 2024 is ter griffie van de rechtbank ingekomen een verzoek strekkende tot opheffing van het onder nummer C/15/23/189 F op 29 augustus 2023 uitgesproken faillissement van schuldenaar onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
1.2.
Schuldenaar en mr. [curator], de curator, zijn op het verzoek gehoord ter zitting van 7 januari 2025.
1.3.
De curator heeft tijdens de zitting positief geadviseerd over het verzoek van schuldenaar. De curator heeft schriftelijk verklaard dat hij heeft onderzocht of de gefailleerde aan zijn gezamenlijke schuldeisers een akkoord in de zin van artikel 138 Fw (een faillissementsakkoord) kan aanbieden. Voorts heeft de curator verklaard dat schuldenaar vanaf augustus 2024 maandelijks heeft afgelost aan de faillissementsboedel op basis van een berekening vrij te laten bedrag (vtlb).

2.De beoordeling

2.1.
Het faillissement van schuldenaar is uitgesproken op eigen aangifte.
2.2.
In het faillissement is nog geen verificatievergadering gehouden.
2.3.
Het verzoekschrift voldoet aan de daaraan gestelde eisen. Er is geen grond gebleken voor afwijzing van het verzoek. Dat betekent dat de rechtbank het faillissement van schuldenaar zal opheffen en omzetten in de schuldsaneringsregeling.
2.4.
De termijn van de schuldsaneringsregeling bedraagt anderhalf jaar, te rekenen van de dag van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling, dan wel de dag waarop de eerste aflossing is gedaan in het kader van de buitengerechtelijke schuldregeling als bedoeld in artikel 285, eerste lid, aanhef en onder f, van de Faillissementswet (Fw), indien die dag eerder is gelegen. [1]
2.5.
Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2024 [2] is de rechtbank (ambtshalve) van oordeel dat er aanleiding bestaat om een eerder aanvangsmoment van de termijn van de schuldsaneringsregeling te bepalen dan het moment waarop de schuldsaneringsregeling met dit vonnis wordt toegepast. De curator heeft de rechtbank geïnformeerd dat schuldenaar vanaf 20 augustus 2024 tot en met 20 december 2024 maandelijks een bedrag van € 705,54 heeft afgedragen aan de faillissementsboedel op basis van een vtlb-berekening. Dit zijn weliswaar geen aflossingen in het kader van een buitengerechtelijke schuldregeling zoals bedoeld in artikel 349a lid 1 Fw, maar de rechtbank ziet aanleiding de aflossingen die schuldenaar heeft gedaan in het kader van zijn faillissement daaraan gelijk te stellen. De rechtbank zal dat hierna uitleggen.
2.6.
Een schuldenaar moet bij een verzoek om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling een met redenen omklede verklaring van een schuldhulpverlener overleggen dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen. [3] De schuldenaar die op grond van artikel 15b Fw een verzoek doet tot omzetting van het faillissement in de schuldsaneringsregeling kan aan die eis voldoen door bij het omzettingsverzoek een schriftelijke verklaring van de curator te voegen waaruit blijkt dat de curator heeft onderzocht of de gefailleerde aan zijn gezamenlijke schuldeisers een akkoord in de zin van artikel 138 Fw (een faillissementsakkoord) kan aanbieden. [4] De Hoge Raad heeft daarmee de verklaring van de curator dat hij de mogelijkheid van een faillissementsakkoord heeft onderzocht gelijkgesteld met een verklaring van een schuldhulpverlener dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen als bedoeld in artikel 285 lid, aanhef en onder f, Fw. In lijn daarmee kan ook een aflossing aan de faillissementsboedel gelijk worden gesteld aan een aflossing in het kader van een buitengerechtelijke schuldregeling. Bovendien volgt uit het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad van 20 december 2024 dat een aflossing aan een of enkele schuldeisers uit hoofde van een ten laste van de schuldenaar gelegd beslag in beginsel eveneens als (eerste) aflossing in de zin van artikel 349a lid 1 Fw kan worden aangemerkt. Dat geldt nog meer voor een aflossing ten behoeve van alle schuldeisers in het kader van een faillissement. Het faillissement kan immers worden beschouwd als een beslag op het gehele vermogen van de schuldenaar.
2.7.
De rechtbank zal daarom het aanvangsmoment van de termijn van de schuldsaneringsregeling vaststellen op 20 augustus 2024, de datum waarop schuldenaar zijn eerste aflossing aan de faillissementsboedel heeft gedaan.
2.8.
De rechtbank zal het bedrag van de faillissementskosten en het salaris van de curator vaststellen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
heft het faillissement van schuldenaar op;
3.2.
stelt het salaris van de curator vast op € 78.230,25
(inclusief omzetbelasting) en stelt het totaal der verschotten vast op € 3.129,21 (inclusief omzetbelasting);
3.3.
spreekt met ingang van 14 januari 2025 de toepassing van de
schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
[schuldenaar],
geboren op [geboortedatum] 1980 te [plaats 1],
wonende te [plaats 2] ,
3.4.
bepaalt dat de termijn van de schuldsaneringsregeling 18 maanden bedraagt, te rekenen van 20 augustus 2024;
3.5.
benoemt tot rechter-commissaris mr. M.P. de Valk,
en tot bewindvoerder
mr. [curator]
[adres]
3.6.
geeft last aan de bewindvoerder tot het openen van aan de schuldenaar gerichte brieven en telegrammen gedurende een termijn van dertien maanden;
3.7.
kent bij toereikend actief, gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling aan de bewindvoerder een voorschot op het salaris toe overeenkomstig het Besluit salaris bewindvoerder.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Kluit, rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier op 14 januari 2025.

Voetnoten

1.Artikel 349a lid 1 Fw
3.Artikel 285 lid 1, aanhef en onder f, Fw
4.Hoge Raad 14 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:696