Overwegingen
1. In 2020 woonde eiseres samen met haar echtgenoot en hun drie minderjarige kinderen in [woonplaats] .
2. Bij wijze van voorschot is aan eiseres voor het jaar 2020 zorgtoeslag toegekend van € 2.356 en huurtoeslag toegekend van € 4.116. De berekening is gebaseerd op een rekenhuur van € 720,42 en een geschat gezamenlijk (toetsings-)inkomen van € 21.731, dat alleen bestond uit de arbeidsongeschiktheidsuitkering van eiseres. De echtgenoot van eiseres had geen inkomen.
3. Het gezin van eiseres maakte in 2020 ook aanspraak op kindgebonden budget. Deze toeslag is toegekend aan de echtgenoot van eiseres, en daarover gaat de bij deze rechtbank gevoerde parallelle procedure (met kenmerk ALK 23/729).
4. In 2020 kreeg de echtgenoot van eiseres na lang procederen een arbeidsongeschiktheidsuitkering: van het Uwv ontving hij over de periode 2016-2020 een nabetaling van € 37.439.
5. Die nabetaling verhoogde het gezamenlijke inkomen en dat had gevolgen voor de uitkering van eiseres: het Uwv heeft over de periode 2016-2020 een bedrag van € 20.107,59 (exclusief 8% vakantiegeld) aan teveel uitbetaalde toeslag op haar Wajong-uitkering teruggevorderd.
6. In verband met de nabetaling kreeg de echtgenoot van eiseres een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2020 met een te betalen bedrag van circa € 10.000.
7. Naast het Uwv en de belastingdienst hield ook verweerder rekening met de nabetaling door alle toeslagen van het gezin te herberekenen. In deze procedure gaat het alleen om de huur- en zorgtoeslag want de andere toeslag staat op naam van de echtgenoot van eiseres – daarover gaat de procedures met kenmerk ALK 23/729. Verweerder heeft de huur- en zorgtoeslag van eiseres over 2020 vastgesteld op nihil, uitgaande van een gezamenlijk (toetsings-)inkomen dat bestaat uit de som van het inkomen van eiseres (€ 21.153) en het inkomen van de echtgenoot van eiseres (€ 38.244, samen is dat € 59.391). In deze beslissingen is tevens bepaald dat eiseres de bij wijze van voorschot toegekende bedragen aan zorgtoeslag (€ 2.360) en huurtoeslag (€ 4.166) moet terugbetalen.
8. Met dat gezamenlijk (toetsings-)inkomen van € 59.391 had het gezin in 2020 recht op een lager kindgebonden budget. Van de echtgenoot van eiseres is daarom het verschil tussen het voorschot en het definitief vastgestelde bedrag aan kindgebonden budget (€ 1.432) teruggevorderd.
9. Bij beslissingen op bezwaar is het bedrag aan zorgtoeslag nihil gebleven en is het bedrag van de huurtoeslag herzien en vastgesteld op € 3.863 (inclusief rentevergoeding). De herberekening van de huurtoeslag is gebaseerd op een gezamenlijk (toetsings-)inkomen van € 24.051 en een rekenhuur van € 720,42. De terugvordering van het kindgebonden budget over 2020 bij de echtgenoot van eiseres is bij beslissing op bezwaar gematigd tot € 717.
10. In geschil is de terugvordering van het teveel ontvangen bedrag aan huurtoeslag en zorgtoeslag. Eiseres meent dat de terugvordering met 100% moet worden gematigd zodat zij niets hoeft terug te betalen, verweerder stelt dat niet hoeft te worden gematigd.
11. Eiseres voert aan dat, gelet op de specifieke en bijzondere omstandigheden waarin zij met haar gezin verkeert, de terugvordering niet terecht is. Zij klaagt erover dat de beslissing op haar bezwaar tegen de terugvordering onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd. Ook vraagt zij om schadevergoeding en om een proceskostenvergoeding voor de bezwaar- en beroepsfase.
12. Verweerder voert aan dat de zorgtoeslag voor het jaar 2020 terecht is vastgesteld op nihil, dat de huurtoeslag terecht is vastgesteld op € 3.640, en dat de terugvorderingen van de zorgtoeslag en de huurtoeslag terecht niet zijn gematigd. Zijn besluit is zorgvuldig voorbereid en voldoende gemotiveerd. Verweerder wijst erop dat eiseres over de jaren 2016-2019 in totaal € 2.145 teveel zorgtoeslag heeft gekregen (want door de nabetaling was het gezinsinkomen over die jaren hoger) en dat voordeel wordt niet teruggevorderd. Volgens verweerder is het beroep ongegrond en heeft eiseres geen recht op schadevergoeding.
Beoordeling van het geschil
Het recht op en de hoogte van de toeslag
13. Tegen de bedragen waarop de huurtoeslag en de zorgtoeslag over 2020 zijn vastgesteld, zijn geen klachten aangevoerd, de rechtbank gaat er daarom van uit dat ze terecht zijn vastgesteld op € 3.640 (huurtoeslag) en nihil (zorgtoeslag).
14. Bij de vraag of en in hoeverre het verschil tussen de voorschotten en de definitieve berekeningen van de huurtoeslag en de zorgtoeslag van eiseres kunnen worden teruggevorderd, kent de rechtbank gewicht toe aan de volgende feiten en omstandigheden.
15. De echtgenoot van eiseres heeft na een gewonnen procedure een nabetaling/AO-uitkering gekregen waarna drie verschillende overheidsinstanties bedragen van het gezin zijn gaan terugvorderen. Inmiddels is het bedrag van die nabetaling (na de terugvordering door het Uwv, na de aanslag inkomstenbelasting van de belastingdienst, en na de herrekening door verweerder van de toeslagen) weer goeddeels terug bij de overheid. De oorzaak van de terugvorderingen ligt niet bij eiseres of bij de echtgenoot, hen valt niets te verwijten. Het ligt niet aan de echtgenoot van eiseres dat het Uwv hem in de jaren 2016-2019 niet de uitkering verstrekte waar hij recht op had. Eiseres en haar echtgenoot zijn eenvoudige mensen (die naar eigen zeggen het verweerschrift niet hebben gelezen) en hun gezinsinkomen ligt al jaren rond de beslagvrije voet. Het bedrag waarover dit geschil gaat, namelijk € 2.360 voor de zorgtoeslag en € 526 voor de huurtoeslag, is relatief beperkt. Terugbetaling betekent voor het gezin van eiseres echter een forse aanslag op het gezinsbudget.
16. Zoals verweerder terecht heeft gesteld dient de terugvordering het algemene belang dat gemeenschapsgelden juist worden besteed. Is er teveel huurtoeslag en zorgtoeslag uitbetaald, dan moet dat in beginsel worden terugbetaald. Maar met die terugvordering zijn ook maatschappelijke kosten gemoeid: eiseres krijgt te maken met een volgende uitvoeringsorganisatie die haar betalingscapaciteit en een betaalschema gaat vaststellen, daarna brieven over de maandelijkse aflossingen aan eiseres zal sturen en haar restschuld zal administreren. Denkbaar is dat bij personen met een zeer beperkte betalingscapaciteit de kosten van het terugvorderen hoger kunnen zijn dan het bedrag dat wordt teruggevorderd. Verweerder heeft de discretionaire bevoegdheid om de terug te vorderen huurtoeslag en zorgtoeslag te matigen.
17. Wanneer de rechtbank alle rechtstreeks betrokken belangen afweegt, wegen de nadelige gevolgen van een terugvordering voor eiseres zwaarder dan de met die terugvordering te dienen doelen. Daarbij heeft de rechtbank erg weinig gewicht toegekend aan de omstandigheid dat eiseres over de jaren 2016-2019 te veel huurtoeslag en zorgtoeslag heeft ontvangen (verweerder spreekt voor de zorgtoeslag van ‘een voordeel van € 2.145’) omdat dat bedrag dat omgerekend nog geen € 36 per maand bedraagt zeer beperkt is te noemen.
18. De rechtbank is met eiseres van oordeel dat de terugvordering dient te worden verminderd naar nihil. Het beroep wordt gegrond verklaard en daarom behoeven haar overige klachten over de terugvordering niet te worden behandeld.
Vergoeding van materiele schade
19. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van de door eiseres en haar partner geleden schade (waaronder de wettelijke rente). Bij haar bestaat veel ongenoegen over de handelwijze van verweerder. Volgens eiseres heeft haar gezin dusdanig financieel geleden onder de beslissing van verweerder, dat de echtgenoot van eiseres daardoor zelfs niet naar de tandarts kon. Eiseres heeft het bedrag van de door haar geleden materiele schade echter niet onderbouwd. Het verzoek van eiseres om een schadevergoeding moet daarom worden afgewezen.
Vergoeding van immateriële schade
20. Eiseres vraagt ook om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak. Het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, levert voor deze vordering het toetskader. 21. Het bezwaar is op 19 juli 2021 door verweerder ontvangen. De uitspraak op bezwaar is gedagtekend 2 november 2022. De rechtbank doet heden uitspraak. Daarmee is in beginsel de redelijke termijn voor de beslechting van het geschil met afgerond 21 maanden overschreden. Voor een deel kan die lange behandelduur echter aan eiseres worden toegeschreven. Eiseres is door de rechtbank uitgenodigd voor een zitting op 5 juni 2024. Op verzoek van de gemachtigde is die zitting uitgesteld. Hetzelfde is gebeurd met de zitting van 30 augustus 2024. De zitting van 14 januari 2025 is door de rechtbank verdaagd. Rekening houdend met het een en ander is de redelijke termijn in beroep met afgerond zeventien maanden overschreden.
22. In verband met de overschrijding van de redelijke termijn heeft het gezin van eiseres recht op een vergoeding van € 1.500. Nu de zaak van eiseres zowel in de bezwaarfase als in de beroepsfase gelijktijdig is behandeld met de zaken van haar echtgenoot (ALK 23/729) en beide zaken betrekking hebben op een identiek probleem, zal de rechtbank de schadevergoeding gelijk over de echtelieden verdelen zodat eiseres daarvan 50%, oftewel € 750, krijgt.
23. De overschrijding van de redelijke termijn is deels (10/17) toe te rekenen aan verweerder en deels aan de rechtbank (7/17). De rechtbank zal verweerder veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 441 en de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 309 voor de overschrijding van de redelijke termijn.
Proceskosten en griffierecht
24. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op in totaal € 3.108 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 647, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1). Gelet op de gelijktijdige behandeling van de zaak van de echtgenoot (ALK 23/729) wordt de proceskostenvergoeding bij helfte over de echtgenoten verdeeld. De aan eiseres te betalen proceskostenvergoeding bedraagt aldus € 1.554. De rechtbank bepaalt voorts dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 50 vergoedt.
25. Indien aan eisereses een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.