6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer meermalen tegen zijn hoofd te slaan met een hamer. De verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een zeer ernstig misdrijf. Dat het slachtoffer niet daadwerkelijk dodelijk gewond is geraakt, is een omstandigheid die niet aan de verdachte is te danken. Door op deze manier te handelen heeft de verdachte een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en op grove wijze zijn lichamelijke integriteit aangetast. Ter terechtzitting heeft het slachtoffer verklaard dat hij zich sinds het incident onveilig en angstig voelt. Daarnaast is ook een omstander getuige geweest van deze grove geweldpleging in de openbare ruimte, hetgeen naar valt te verwachten ook bij haar gevoelens van onveiligheid heeft teweeggebracht.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het strafblad van de verdachte (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 7 maart 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. In dit opzicht zijn geen strafverzwarende factoren aanwezig.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het psychologisch rapport over de verdachte van 10 juni 2024. De deskundige concludeert dat bij de verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis en daarnaast van een paranoïde persoonlijkheidsstoornis. De psycholoog beschrijft dat de disfuncties van deze stoornissen, zoals het interpreteren van intenties van anderen vanuit wantrouwen, aanwezig waren ten tijde van het ten laste gelegde feit. Voorafgaand aan het feit had de verdachte momenten waarop hij rustig na kon denken en bewuste keuzes maakte (zoals het meenemen van de hamer), maar ook dit deed hij vanuit de overtuiging dat het slachtoffer slechte intenties had en vanuit een onvermogen om tot taakgerichte oplossingen te komen. Bij het zien en spreken van het slachtoffer bereikten de negatieve emoties van wantrouwen, machteloosheid en boosheid een hoogtepunt, waardoor hij op dat moment in verminderde mate in staat was om zijn gedachten en handelen te reguleren. Daarnaast beschrijft de psycholoog dat het risico op recidive van een geweldsdelict matig is. Er wordt een ambulante behandeling en begeleiding geadviseerd.
De psycholoog heeft geconcludeerd dat de stoornissen van de verdachte aanwezig waren ten tijde van het ten laste gelegde feit en geadviseerd het ten laste gelegde feit (indien bewezen) in ieder geval in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. De rechtbank volgt de conclusies en overwegingen van de deskundige over de toerekeningsvatbaarheid. Op grond hiervan rekent de rechtbank het bewezen verklaarde feit in verminderde mate aan de verdachte toe.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport door Reclassering Nederland van 20 december 2024. In dit rapport schrijft de reclassering dat de verdachte zich niet kan vinden in de gestelde diagnoses in het psychologisch rapport en dat hij weigert hieraan mee te werken. De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld en het risico op onttrekken als gemiddeld tot hoog. Hoewel de reclassering een reclasseringstoezicht met als doel het starten van de in het psychologisch rapport geadviseerde behandeling en begeleiding geïndiceerd acht, schrijft de reclassering dat dit gelet op de houding van de verdachte op dat moment onuitvoerbaar is. Indien de houding van de verdachte gedurende het verloop van zijn strafproces wijzigt, adviseert de reclassering om een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen in de vorm van een meldplicht, ambulante behandeling en begeleiding en een contactverbod. Indien dit niet het geval is, ziet de reclassering geen mogelijkheden om middels bijzondere voorwaarden in te zetten op gedragsverandering.
In de update van het verloop van het reclasseringstoezicht- en advies van 8 april 2025 schrijft de reclassering dat er sinds februari 2025 een nieuwe toezichthouder is aangesteld en dat de werkalliantie tussen beiden goed verloopt. De toezichthouder heeft aangegeven dat, indien de rechtbank een behandelverplichting oplegt als bijzondere voorwaarde, de verdachte een vorm van inspanningsverplichting zal leveren. Voor de reclassering is het van essentieel belang om het reclasseringstoezicht te doen slagen dat de verdachte in behandeling gaat gericht op gedragsverandering en terugdringen recidive. Zonder behandelverplichting is de reclassering van mening dat er geen andere mogelijkheden zijn om te werken aan gedragsverandering of mogelijkheden binnen het toezicht in een voorwaardelijke veroordeling. De reclassering ziet dan geen mogelijkheden om binnen een kaal reclasseringstoezicht in een voorwaardelijke veroordeling te werken aan de problematiek van de verdachte.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte merkt de rechtbank ten slotte op dat de verdachte ter terechtzitting heeft aangegeven dat, indien de rechtbank een behandelverplichting oplegt als bijzondere voorwaarde, hij hieraan zal meewerken. Ook heeft de verdachte aangegeven dat hij heeft meegewerkt aan het opgelegde contact- en locatieverbod en dat hij, indien nodig, hieraan zal blijven meewerken.
De op te leggen straf
Gelet op de aard en ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, is de rechtbank van oordeel dat in beginsel niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van die gevangenisstraf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Ook heeft de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de straf betrokken dat het bewezen verklaarde feit in verminderde mate aan de verdachte wordt toegerekend. Bovendien is de verdachte een first offender en lijkt hij ter voorkoming van recidive het meest gebaat bij een strak kader van begeleiding en behandeling.
Alles afwegende is de rechtbank, in navolging van de eis van de officier van justitie, van oordeel dat een gevangenisstraf van 351 dagen moet worden opgelegd, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden in de vorm van een meldplicht, ambulante behandeling en begeleiding, een contactverbod en een locatieverbod.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechtbank dat de opgelegde bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.