ECLI:NL:RBNHO:2025:6467

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
15/196428-23 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 mei 2025 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die betrokken was bij drugshandel. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 250.750,-. De rechtbank oordeelt dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals opgenomen in de procesafspraken tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging, inzichtelijk en logisch is. De rechtbank benadrukt dat het afdoen van de zaak volgens deze afspraken bijdraagt aan een efficiënte en effectieve rechtsgang. De veroordeelde, die momenteel gedetineerd is, heeft verklaard dat hij vrijwillig heeft ingestemd met de gemaakte procesafspraken en dat hij zich bewust is van de rechtsgevolgen hiervan. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de veroordeelde rechtskundige bijstand heeft gehad tijdens het proces. De beslissing om het bedrag van € 250.750,- vast te stellen is genomen met inachtneming van de belangen van zowel de veroordeelde als de maatschappij. De rechtbank heeft daarnaast de duur van de gijzeling vastgesteld op één dag, conform de wettelijke bepalingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/196428-23 (ontneming)
Uitspraakdatum : 23 mei 2025
Verkort vonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr)
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie d.d. 27 augustus 2024 ten aanzien van de feiten in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, tweede lid, Sr zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboorteplaats en -datum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres],
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad,
hierna: de veroordeelde.

1.Vordering

De officier van justitie heeft bij vordering van 27 augustus 2024 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, Sr zal vaststellen op € 250.750,00 en dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie baseert de vordering op de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde is gedagvaard om op 23 mei 2025 te verschijnen voor de meervoudige strafkamer in deze rechtbank.

2.Het verloop van de procedure

De officier van justitie heeft bovengenoemde vordering aanhangig gemaakt met de oproeping van de veroordeelde om te verschijnen op de terechtzitting van deze rechtbank op 16 september 2024.
2.1
Procesafspraken
Het verloop van de procesafspraken
Het Openbaar Ministerie en de verdediging hebben op 22 augustus 2024 voor het eerst de mogelijkheden besproken voor het maken van procesafspraken met betrekking tot de afdoening in de strafzaak. Voorafgaand aan de regiezitting van 16 september 2024 heeft de rechtbank vernomen dat tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging verschillende gesprekken zijn gevoerd in het kader van procesafspraken die zowel betrekking hebben op de strafzaak als de ontnemingsprocedure. Bij e-mail van 15 september 2024 heeft de rechtbank een laatste versie van de conceptovereenkomst ontvangen met daarin het afdoeningsvoorstel en een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank heeft vervolgens op 16 september 2024 beslist dat, uitgaande van een globale bestudering van het dossier, het afdoeningsvoorstel een toereikende basis biedt voor een inhoudelijke behandeling van de straf- en ontnemingszaak.
Inhoud procesafspraken
Op 14 mei 2025 heeft de rechtbank een afschrift ontvangen van een raamovereenkomst met procesafspraken tussen het Openbaar Ministerie en de veroordeelde. Het definitieve afdoeningsvoorstel is op 11 december 2024 ondertekend door de veroordeelde, en op 13 december 2024 door de officier van justitie. In de overeenkomst is vermeld dat het Openbaar Ministerie en de verdediging meerwaarde zien in het maken van procesafspraken. De rechtbank is in het geheel niet betrokken geweest bij de totstandkoming van de procesafspraken.
De overeenkomst omvat – voor zover betrekking hebbend op de ontnemingsvordering – de volgende afspraken:
  • het Openbaar Ministerie zal rekwireren tot toewijzing van de vordering ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van € 250.750,-;
  • het Openbaar Ministerie zal het aanwezige conservatoir beslag aanwenden voor betaling van de ontneming;
  • de veroordeelde draagt voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling zorg voor een zekerheidsstelling ter hoogte van € 50.000,- ten behoeve van betaling van de ontneming;
  • de veroordeelde en verdediging zien af van het indienen van onderzoekswensen en/of trekt al ingediende onderzoekswensen uiterlijk ter zitting bij de inhoudelijke behandeling en bij voorkeur al eerder schriftelijk in;
  • door de verdediging worden geen verweren gevoerd ten aanzien van de ontneming;
  • door de verdediging en het Openbaar Ministerie wordt geen hoger beroep ingesteld indien de rechtbank komt tot toewijzing van het wederrechtelijk verkregen voordeel, conform de tussen de veroordeelde/verdediging en het Openbaar Ministerie gemaakte afspraken.
Inhoudelijke behandeling
Op de zitting van 23 mei 2025 heeft de rechtbank de procesafspraken en het afdoeningsvoorstel zoals deze zijn opgenomen in de overeenkomst met partijen besproken. Daarbij heeft de rechtbank de veroordeelde uitdrukkelijk bevraagd op zijn vrijwilligheid bij de totstandkoming. De veroordeelde heeft daarop te kennen gegeven goed te hebben begrepen wat de gemaakte afspraken inhouden en wat de gevolgen daarvan zijn. Ook heeft hij kenbaar gemaakt volledig achter die afspraken te staan, deze overeenkomst vrijwillig te zijn aangegaan en op geen enkele wijze onder druk te zijn gezet. Ook is duidelijk geworden dat de veroordeelde bij het hele proces om tot afspraken te komen rechtskundige bijstand van zijn raadsman heeft gehad.
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat de veroordeelde vrijwillig en op basis van voor hem voldoende en duidelijke informatie is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing om mee te werken aan wat in het afdoeningsvoorstel is overeengekomen. De rechtbank stelt daarnaast vast dat de veroordeelde zich bewust is van de rechtsgevolgen van de in de overeenkomst neergelegde procesafspraken en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. Daarmee is ook voldaan aan de eisen die artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden stelt.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar de procesafspraken, gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt vastgesteld op € 250.750,- en dat aan de veroordeelde een gelijkluidende betalingsverplichting wordt opgelegd.

4.Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft verzocht de ontnemingszaak af te doen zoals in de procesafspraken is overeengekomen.
5. De gronden voor de schatting van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel
5.1
Grondslag van de vordering
Bij gelijktijdig gewezen vonnis van deze rechtbank van 23 mei 2025 is de veroordeelde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 80 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarbij, voor zover van belang, is bewezen verklaard dat:
hij in de periode van 16 augustus 2023 tot en met 5 december 2023 in de provincie Limburg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen
meermalen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, te weten:
  • omstreeks 16 augustus 2023 een hoeveelheid van ongeveer 36 kilogramcocaïne en
  • omstreeks 13 september 2023 een hoeveelheid van ongeveer 73 kilogram cocaïne en
  • op of omstreeks 5 december 2023 een hoeveelheid cocaïne.
5.2
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop, ook gelet op het arrest van de Hoge Raad van 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252, dat de rechtbank geen partij is bij de procesafspraken en dat zij daaraan niet gebonden is. De rechtbank heeft, los van wat tussen de veroordeelde en het Openbaar Ministerie is overeengekomen een eigen verantwoordelijkheid. Dit betekent dat zij zelfstandig moet beoordelen of aan de voorwaarden van artikel 36e Sr is voldaan.
De rechtbank is van oordeel dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel als door het Openbaar Ministerie en de verdediging opgenomen in de procesafspraken inzichtelijk, logisch en navolgbaar is. De rechtbank acht de hoogte van het te ontnemen geldbedrag passend. De rechtbank betrekt bij dit oordeel dat het afdoen van de zaak conform de procesafspraken bijdraagt aan het verkorten van de procedure en het efficiënter en effectiever afdoen van de zaak.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de hoogte van het te ontnemen geldbedrag recht doet aan zowel de belangen van de veroordeelde als de belangen van de maatschappij.
De rechtbank stelt aldus zowel het wederrechtelijk verkregen voordeel als het door de veroordeelde te betalen geldbedrag vast op € 250.750,-.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de duur van de gijzeling als volgt.
Op grond van artikel 6:6:25, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) bepaalt de rechter de duur van de gijzeling, die ten minste één dag beloopt. De rechtbank concludeert dat in de overeenkomst tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging
geenafspraken zijn gemaakt over de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 Sv kan worden gevorderd. Ter terechtzitting hebben de officier van justitie en de raadsman zich hier ook niet over uitgelaten.
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat het in de executiefase noodzakelijk zal zijn om gijzeling van langer dan één dag op te leggen. De rechtbank zal daarom aansluiten bij het wettelijk minimum van één dag.

6.Toepasselijke wettelijke bepaling

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

7.Beslissing

De rechtbank:
Stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, vast op € 250.750,- (zegge: tweehonderdvijftigduizend en zevenhonderdvijftig euro).
Legt aan de veroordeelde op de verplichting tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 250.750,- (zegge: tweehonderdvijftigduizend en zevenhonderdvijftig euro),ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1 (één) dag. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.F.H. Lycklama à Nijeholt, voorzitter,
mr. M. Rigter en mr. A.M.C. de Haan, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Snelder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 mei 2025.
Mr. G.F.H. Lycklama à Nijeholt en mr. A.M.C. de Haan zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.