ECLI:NL:RBNHO:2025:6453

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
HAA 24/138
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening omgevingsvergunning voor woongebouw met appartementen en commerciële ruimtes in Zaandam

Deze uitspraak betreft de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een woongebouw met 34 appartementen en 2 commerciële ruimtes op de Rozengracht 27 t/m 39 in Zaandam. Eiseres, die achter de projectlocatie woont, is het niet eens met de vergunningverlening en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 12 mei 2025 de zaak behandeld, waarbij eiseres en de gemachtigden van de betrokken partijen aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het college deugdelijk heeft gemotiveerd dat het bouwplan voldoet aan de parkeernormen uit de Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016. Eiseres krijgt geen gelijk en het beroep is ongegrond. De rechtbank legt uit dat de omgevingsvergunning is verleend onder verwijzing naar de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en dat de Crisis- en herstelwet van toepassing is. De rechtbank concludeert dat de parkeerdruk niet toeneemt en dat de oud voor nieuw-regeling van toepassing is, waardoor de vergunning in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/138

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B. Benard),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad

(gemachtigde: mr. S.A.J. van der Horst).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Hoorne Vastgoed Ontwikkeling B.V. uit Uitgeest (HVO).
(gemachtigde: mr. R.A.M. Schram).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een woongebouw met 34 appartementen en 2 commerciële ruimtes op de Rozengracht 27 t/m 39 in Zaandam. In het bestreden besluit is de verleende vergunning gehandhaafd. Eiseres is het niet eens met de vergunningverlening. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college deugdelijk heeft gemotiveerd dat het bouwplan voldoet aan de daarvoor geldende parkeernormen uit de Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016. Eiseres krijgt geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

3.
3.1.
Op 19 december 2022 heeft HVO een aanvraag ingediend om bestaande winkelpanden aan de Rozengracht 27 t/m 39 te verbouwen tot een woongebouw met 34 appartementen en 2 commerciële ruimtes. De aanvraag is gedaan voor de activiteiten het bouwen van een bouwwerk en het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden. Eiseres woont achter de projectlocatie aan de [adres] .
3.2.
Het college heeft de omgevingsvergunning met het besluit van 5 mei 2023 aan HVO verleend onder verwijzing naar artikel 2.1, eerste lid, onder a en b, in verbinding met de artikelen 2.10, 2.11 en 2.22 t/m 2.25 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Hier heeft eiseres bezwaar tegen gemaakt. Met het bestreden besluit van 8 december 2023 heeft het college de omgevingsvergunning gehandhaafd, onder aanvulling van de motivering.
3.3.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
3.4.
De rechtbank heeft het beroep op 12 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van het college die werd vergezeld door [naam] , en de gemachtigde van HVO.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Omdat HVO de aanvraag heeft ingediend voor 1 januari 2024, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing, zoals die gold voor 1 januari 2024.
4.1.
Ter plaatse van de Rozengracht 27 t/m 39 geldt de beheersverordening ‘Inverdan’ en de locatie heeft de bestemming ‘Centrumdoeleinden B 4’ en de dubbelbestemming ‘Archeologische waardevol gebied’.
4.2.
In artikel 12 van de beheersverordening is bepaald dat bij de uitvoering van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw geldt dat voldoende parkeervoorzieningen moeten worden gerealiseerd. Voldoende betekent dat wordt voldaan aan de beleidsregels die zijn neergelegd in de Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016 (hierna: de Uitvoeringsnota).
Crisis- en herstelwet
5. De rechtbank stelt vast dat op de in dit beroep voorliggende aanvraag en verleende omgevingsvergunning de Crisis- en herstelwet (Chw) van toepassing is. Dit betekent dat het eiseres niet was toegestaan om beroepsgronden in te dienen na afloop van de beroepstermijn. Het college noch de rechtbank heeft eiseres over deze procedurele regels uit de Chw geïnformeerd, zoals is voorgeschreven in artikel 11 van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. Daarom neemt de rechtbank gronden die buiten de beroepstermijn naar voren zijn gebracht mee in haar beoordeling. De rechtbank wijst partijen op de informatie in de rechtsmiddelenclausule onder deze uitspraak.
Standpunt van eiseres
6.1.
Eiseres voert aan dat niet wordt voldaan aan de parkeernormen in de Uitvoeringsnota. Bij de beoordeling of nieuwe bewoners in aanmerking komen voor een parkeervergunning, wordt getoetst aan de Parkeerverordening Zaanstad 2017. In artikel 4, tweede lid, van die verordening is bepaald dat een parkeervergunning niet wordt verleend aan de bewoner of gebruiker van een bouwwerk dat na 2016 is gebouwd, indien met toestemming van het college niet is voldaan aan de voor dat bouwwerk geldende parkeereis. Dit is een imperatieve bepaling. Voor alle bewoners van dit bouwwerk geldt dus dat zij niet in aanmerking komen voor een parkeervergunning. Voor het college is dus geen bevoegdheid gecreëerd om voor een specifieke groep bewoners wel een parkeervergunning te verlenen.
6.2.
Ook stelt eiseres dat de oud voor nieuw-regeling uit artikel 3.3 van de Uitvoeringsnota niet kan worden toegepast bij de berekening van de parkeerbehoefte omdat er geen parkeerplaatsen komen te vervallen en er geen parkeerplaatsen worden gecompenseerd. Daarnaast is volgens eiseres geen sprake van een functiewijziging of verbouw, maar van nieuwbouw. Ook daarom is volgens artikel 3.3 van de Uitvoeringsnota oud voor nieuw niet van toepassing.
6.3.
Voorts voert eiseres aan dat de nieuwe berekening van de parkeerbehoefte niet is gevoegd bij het bestreden besluit, zodat sprake is van een motiveringsgebrek. Het college gaat bij de berekening ook ten onrechte uit van starterswoningen met een daaraan gekoppelde lage parkeernorm. Dit heeft het college gedaan op aangeven van HVO. Het college heeft zelf geen onderzoek gedaan naar de herkomst en de samenstelling van de personen en/of huishoudens in de woningen, zodat het niet gerechtvaardigd is om van starterswoningen uit te gaan. Evengoed zouden ouderen in de woningen kunnen wonen.
6.4.
Ten slotte moet volgens eiseres geen enkele bewoner in aanmerking komen voor een parkeervergunning. Eiseres heeft er belang bij dat bewoners niet met onterecht verleende parkeervergunningen in haar straat kunnen parkeren. Voor haar deur is al sprake van parkeerdrukte. Omdat de parkeerdruk volgens eiseres door het bouwplan toeneemt, moet een parkeertelling worden gedaan. Omdat dit niet is gedaan, heeft het college ten onrechte niet onderkend dat de aanvraag in strijd is met de Uitvoeringsnota.
Is voldaan aan de parkeernormen uit de Uitvoeringsnota?
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college deugdelijk gemotiveerd dat is voldaan aan de parkeernormen in de Uitvoeringsnota en dat het bouwplan niet in strijd is met artikel 12 van de beheersverordening. De rechtbank volg eiseres dus niet in haar standpunt dat niet wordt voldaan aan de parkeernormen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
7.1.
Uit vaste rechtspraak volgt dat bij de beoordeling van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen rekening moet worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de voorgenomen activiteit ten opzichte van de al bestaande parkeerbehoefte. [1] Een eventueel bestaand tekort kan als regel buiten beschouwing worden gelaten.
7.2.
In artikel 3.3 van de Uitvoeringsnota is – voor zover voor dit beroep van belang – het volgende opgenomen:
“Het toepassen van het principe ‘oud voor nieuw’ wil zeggen dat de opgave om parkeerruimte te realiseren alleen wordt bepaald op basis van de toename van de parkeervraag. Oud voor nieuw is dus alleen van toepassing als er al bestaande vraag is, bijvoorbeeld bij functiewijziging of vervangende nieuwbouw.
Het principe van oud voor nieuw houdt in dat bestaande parkeerplaatsen die komen te vervallen, worden gecompenseerd.
Toepassen van oud voor nieuw wordt altijd toegestaan:
  • indien de toename van de parkeerdruk kleiner of gelijk is aan drie parkeerplaatsen;
  • bij verbouwing en/of functiewijziging;
  • bij een toename van de parkeerdruk van meer dan drie plaatsen, wanneer de aanvrager aannemelijk maakt – bijvoorbeeld met een parkeertelling – dat de parkeerplaatsen beschikbaar zijn in de buurt.
7.3.
Voor het primaire besluit heeft het college aan de hand van de normen in de Uitvoeringsnota een parkeertoets uitgevoerd. In het primaire besluit is voor de bestaande functie van winkels uitgegaan van een behoefte van 10 parkeerplaatsen. Voor de nieuwe functie van wonen zijn 22 parkeerplaatsen nodig. Gelet op de oud voor nieuw-regeling uit artikel 3.3 van de Uitvoeringsnota is dan sprake van een toename van 12 parkeerplaatsen.
7.4.
In het bestreden besluit komt het college tot de volgende parkeerbehoefte-berekening. De locatie ligt binnen de stedelijke zone A. In de oude situatie is sprake van 1865 m² bvo voor de winkelpanden en drie starterswoningen. Volgens de Uitvoeringsnota geldt voor de winkelfuncties ‘binnensteden/hoofdwinkelgebied’ per 100 m² bvo de norm van 2,9 parkeerplaats. Voor starterswoningen geldt de norm van 0,6 parkeerplaats per woning. Voor de nieuwe functie is de werkdagavond maatgevend, met een aanwezigheidspercentage van 20% voor de winkels, (1865/100 x 2,9) x 0,2 = 10,8 parkeerplaatsen. Voor de starterswoningen is het aanwezigheidspercentage op het maatgevende moment 100%, zodat daarvoor 3 x 0,6 x 1 = 1,8 parkeerplaatsen nodig zijn. Hiermee geldt voor de oude situatie een parkeerbehoefte van 12,6.
In de nieuwe situatie zijn er 34 appartementen en een commerciële ruimte van 187 m² bvo. De woningen zijn een mix van starterswoningen, woningen goedkoop en woningen midden. Dit is gespecificeerd in de parkeerberekening van 11 april 2023. Op het maatgevende moment geldt een totale parkeerbehoefte van 22,2 parkeerplaatsen. Nieuw minus oud geeft een uitkomst van een behoefte aan 9,6 (= 10) parkeerplaatsen. Omdat een parkeereis is gehanteerd van 12 parkeerplaatsen is dat gunstiger voor eiseres. Ondanks de herberekening in het bestreden besluit blijft de parkeereis 12 parkeerplaatsen. Dat betekent dat de nieuwe woningen met een totale parkeervraag van 12 parkeerplaatsen geen aanspraak maken op een parkeervergunning. De verdeling staat als voorschrift bij de omgevingsvergunning op tekening ‘55 toewijzingen parkeervergunningen’. Op de zitting heeft het college toegelicht dat de uitgezonderde woningen ook op een lijst in het gemeentelijk systeem staan, die erbij wordt gepakt bij een aanvraag om een parkeervergunning. Daarnaast is de uitzondering geborgd in de toegekende huisnummerbesluiten. Onder aan de streep is met dit bouwplan geen behoefte aan meer parkeerplaatsen dan die al bestaan voor de oude situatie, aldus het college.
7.5.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat de oud voor nieuw-regeling uit artikel 3.3 van de Uitvoeringsnota niet van toepassing is, omdat sprake zou zijn van nieuwbouw. Het college heeft ter zitting toegelicht dat sprake is van vervangende nieuwbouw en een (hoofd)functiewijziging. Het bestaande pand met overwegend een winkelfunctie wordt gesloopt, waarvoor 34 appartementen en 2 commerciële ruimtes worden teruggebouwd.
Volgens het college, en de rechtbank volgt het college daarin, volgt uit artikel 3.3 van de Uitvoeringsnota dat de oud voor nieuw-regeling niet is uitgesloten voor vervangende nieuwbouw. Er staat: “Oud voor nieuw is dus alleen van toepassing als er al een bestaande vraag is, bijvoorbeeld bij functiewijziging of vervangende nieuwbouw”. Vervangende nieuwbouw wordt dus in één adem genoemd met functiewijziging. En het toepassen van oud voor nieuw wordt altijd toegestaan (volgens de tweede bullet) “bij verbouwing en/of functiewijziging”.
7.6.
In het vervolg hiervan volgt de rechtbank eiseres ook niet in haar betoog dat het college, door te stellen dat onder aan de streep –met gebruik van het afzien van parkeerrechten voor een deel van de woningen– geen toename aan parkeerdruk ontstaat, zichzelf buiten het toepassingsbereik heeft geplaatst van de oud voor nieuw-regeling. Immers komt het college tot de conclusie dat de parkeerdruk niet toeneemt, door juist gebruik te maken van de oud voor nieuw-regeling. In de oude situatie was de parkeerbehoefte 12 parkeerplaatsen. In de nieuwe situatie blijft de parkeerbehoefte 12 parkeerplaatsen. Dan ontstaat geen toename aan parkeerdruk en was het college niet gehouden om een parkeertelling te houden.
7.7.
Daarnaast constateert de rechtbank dat het begrip ‘starterswoningen’ in de Uitvoeringsnota is gelinkt aan het oppervlak van die woningen (tot 55 m²), en niet aan een vooraf gekozen doelgroep voor die woningen. Aan dat oppervlak is een parkeernorm gekoppeld, en dus niet aan het woord of de doelgroep ‘starters’. De beroepsgrond van eiseres hierover slaagt niet.
7.8.
Tot slot volgt de rechtbank eiseres niet in haar standpunt dat het niet mogelijk zou zijn om een deel van de nieuwe woningen uit te sluiten van het recht op een parkeervergunning en dat dus alle woningen moeten worden uitgesloten. Eiseres baseert haar standpunt op de volgens haar imperatieve bewoordingen van artikel 4 van de Parkeerverordening Zaanstad 2017. De rechtbank ziet in dit artikel geen grond voor het oordeel dat bij de toets van de aanvraag aan de Uitvoeringsnota niet per woning gekeken kan worden. Het college heeft in het bestreden besluit toegelicht dat op grond van
artikel 3.6.2 van de Uitvoeringsnota een adres kan worden uitgesloten van parkeervergunningen. Onderhavig bouwplan bestaat uit meerdere adressen, zodat een deel daarvan kan worden uitgesloten. Bovendien is op meerdere manieren geborgd dat de bewoners die zijn uitgesloten niet in aanmerking komen voor een parkeervergunning. De vrees van eiseres dat toekomstige bewoners alsnog een auto aanschaffen, maakt niet dat het college de omgevingsvergunning nu niet kon verlenen. [2]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt, het bestreden besluit niet wordt vernietigd en de omgevingsvergunning in stand blijft. Ook krijgt eiseres geen vergoeding van haar proceskosten of het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van mr. I.A. Bakker, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit betekent dat in het hogerberoepschrift de gronden van hoger beroep kenbaar moeten worden gemaakt. Na de genoemde termijn van zes weken kunnen geen nieuwe beroepsgronden meer worden aangevoerd. Indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend, wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Beheersverordening Inverdan

Artikel 12 Algemene bouwregels

Bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw geldt, in aanvulling op het bepaalde in de regels van het plan en de Eerste partiële herziening, dat:
voldoende parkeervoorzieningen voor auto's en fietsen worden gerealiseerd op de betreffende locatie of in de directe omgeving daarvan in of buiten het plangebied;
voldoende betekent dat wordt voldaan aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de "Parkeernota gemeente Zaanstad 2013", en;
indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.
De Parkeernota gemeente Zaanstad 2013 is vervangen door de Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016.
Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016
3.6.2 Geen parkeervergunning bij de ontwikkeling:
Een ontwikkeling kan aanspraak maken op een ontheffing van de parkeereis, wanneer het betreffende adres wordt uitgesloten van parkeervergunningen. Deze ontheffing is alleen mogelijk in het gebied met betaald parkeren.
De ontwikkelaar heeft de verantwoordelijkheid om bewoners/gebruikers te wijzen op het feit dat zij niet in aanmerking komen voor vergunningen.
Wanneer de ontwikkelaar aangeeft akkoord te gaan met de uitsluiting van parkeervergunningen, kan het college ontheffing verstrekken van de parkeereis.
Parkeerplaatsen voor bezoekersparkeren kunnen nog steeds nodig zijn.
Parkeerverordening Zaanstad 2017

Artikel 4. Weigering in verband met parkeereis, eerste en tweede lid:

In dit artikel wordt onder een parkeereis verstaan de verplichting om bij realisatie van een bouwwerk een of meerdere parkeerplaatsen aan te leggen conform de parkeernorm zoals vastgelegd in de bouwverordening, het bestemmingsplan of het omgevingsplan.
Een parkeervergunning wordt niet verleend aan de bewoner of bedrijfsmatig gebruiker van een bouwwerk dat na 2016 is gebouwd, indien met toestemming van het college niet is voldaan aan de voor dat bouwwerk geldende parkeereis.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ABRvS 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:395, en ABRvS 13 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:808.
2.Zie bijvoorbeeld rechtsoverweging 7 van de uitspraak van de ABRvS van 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1158.