ECLI:NL:RBNHO:2025:62

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
350068
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijk aansprakelijkheid voor onrechtmatige daad in groepsverband met betrekking tot frauduleuze betalingen

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 januari 2025 uitspraak gedaan in een vordering van [eiser] B.V. tegen [gedaagden], die hoofdelijk aansprakelijk zijn gesteld voor schade die voortvloeit uit onrechtmatige daad in groepsverband. De rechtbank oordeelde dat [gedaagden] betrokken waren bij frauduleuze betalingen die door [betrokkene 1], de vader van [gedaagde 2] en schoonvader van [gedaagde 1], aan [bedrijf 4] zijn gedaan, zonder dat hiervoor een rechtsgrond bestond. [eiser] had in totaal € 1.888.208,73 aan [bedrijf 4] betaald, waarvan zij een deel had terugontvangen uit de verkoop van onroerende en roerende zaken van [betrokkene 1]. De rechtbank oordeelde dat [gedaagden] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het resterende bedrag van € 945.682,60, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank wees ook de kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en buitengerechtelijke kosten af, maar kende wel beslagkosten toe. De rechtbank concludeerde dat [gedaagden] wisten dat de facturen van [bedrijf 4] onterecht door [eiser] werden betaald en dat zij op deze manier profijt hadden gehad van de fraude. De vordering van [eiser] werd grotendeels toegewezen, en [gedaagden] werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/350068 / HA ZA 24-146
Vonnis van 8 januari 2025
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaten: mrs. L. van der Werf en J.R. Everhardus,
tegen

1.[gedaagde 1] ,voorheen onder meer handelend onder de namen: [bedrijf 1] ,

te [plaats 2] ,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
2.
[gedaagde 2],
te [plaats 2] ,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. M. Sliphorst-Dekker.
De zaak in het kort
[betrokkene 1] , de vader van [gedaagde 2] en schoonvader van [gedaagde 1] , heeft als hoofd administratie frauduleus (ten minste) € 1.888.208,73 onttrokken aan zijn werkgever [eiser] . [eiser] heeft inmiddels een schadevergoeding van € 1.292.408,09 ontvangen uit de verkoop van de onroerende en roerende zaken van [betrokkene 1] . Dat bedrag heeft zij in mindering gebracht op de kosten, de verschenen rente en een deel van de hoofdsom die zij te vorderen heeft van [betrokkene 1] . [eiser] spreekt [gedaagden] voor het restant aan. De rechtbank is van oordeel dat is voldaan aan de vereisten voor onrechtmatige daad in groepsverband. Zij veroordeelt daarom [gedaagden] hoofdelijk tot betaling aan [eiser] van een schadevergoeding. [gedaagden] hoeven (een deel) van de gevorderde kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en buitengerechtelijke kosten niet te betalen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 31 juli 2024
- de akte eisvermindering ex artikel 129 Rv tevens akte overlegging aanvullende producties met producties 18 tot en met 27
- de brief van 28 november 2024 met aanvullende producties van de kant van [gedaagden] met productie 6 en 7
- de pleitaantekeningen van [eiser]
- de aantekeningen mondelinge behandeling van [gedaagden]
- de mondelinge behandeling van 2 december 2024, waarbij [gedaagde 1] niet aanwezig is geweest en waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Na het horen van partijen heeft de rechtbank productie 6 van de kant van [gedaagden] wegens strijd met de goede procesorde geweigerd, omdat deze te laat in het geding is gebracht en informatie bevat die nog niet bij [eiser] bekend was, zodat [eiser] daarop niet voldoende heeft kunnen reageren. Deze productie zal de rechtbank daarom niet in zijn beoordeling betrekken.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is een onderneming die zich onder meer bezighoudt met de bouw van luxe jachten. Zij heeft een jaaromzet van 30 tot 40 miljoen euro en heeft ongeveer honderd werknemers in dienst. [betrokkene 2] en [betrokkene 3] zijn de (indirecte) bestuurders van [eiser] .
2.2.
[betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) was van 1981 tot eind 2022 in dienst bij [eiser] . Vanaf 1982 was hij hoofd administratie van [eiser] en de aan haar gelieerde vennootschappen. Nadat [betrokkene 1] zich op 5 december 2022 heeft ziekgemeld, is het dienstverband van [betrokkene 1] bij [eiser] op 31 december 2022 beëindigd.
2.3.
[gedaagde 2] is de dochter van [betrokkene 1] .
2.4.
[gedaagde 1] is de echtgenoot van [gedaagde 2] . [gedaagde 1] had een eenmanszaak met onder meer de handelsnamen [bedrijf 2] en [bedrijf 3] . De eenmanszaak is op 17 december 2019 in het handelsregister ingeschreven met als startdatum 1 november 2019. Op 7 december 2023 is in het handelsregister geregistreerd dat de eenmanszaak met ingang van 6 december 2023 is opgeheven.
2.5.
[bedrijf 4] is de eenmanszaak van [betrokkene 4] (hierna: [betrokkene 4] ). [bedrijf 4] is actief op het gebied van interieurbouw en de vervaardiging van bedrijfsmeubels en overige meubels.
2.6.
[betrokkene 1] heeft [bedrijf 4] een groot aantal werkzaamheden op het terrein van zijn woonboerderij te [plaats 3] (hierna: de woning) laten uitvoeren. [bedrijf 4] heeft de woonboerderij volledig gerenoveerd en heeft ook andere woonverblijven op het terrein van de woning gebouwd of gerenoveerd. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] zijn in de woonboerderij gaan wonen, [betrokkene 1] in de nieuw gebouwde aanleunwoning en de zoon van [betrokkene 1] , [betrokkene 5] (hierna: [betrokkene 5] ), in een derde woning op het terrein.
2.7.
[bedrijf 4] heeft van 2018 tot en met 2022 bedragen van in totaal € 414.608,94 incl. btw aan de eenmanszaak van [gedaagde 1] betaald. In die periode heeft [gedaagde 1] voor ruim € 350.000,00 incl. btw aan [bedrijf 4] gefactureerd onder de handelsnamen [bedrijf 5] . De omschrijving op de facturen luidt veelal ‘
Div werkzaamheden (…) + materialen’, ‘
Voorschot’ of ‘
Restant’. Op een enkele factuur na met materiaalomschrijving, ontbreken uren- of materiaalspecificaties. [bedrijf 4] heeft de facturen van de eenmanszaak van [gedaagde 1] aan [eiser] doorbelast.
2.8.
In de zomer van 2023 heeft [eiser] ontdekt dat zij van 2017 tot en met 2022 achtenzestig betalingen voor in totaal € 1.888.208,73 aan [bedrijf 4] heeft verricht (hierna: de betalingen). [bedrijf 4] heeft geen goederen of diensten aan [eiser] geleverd. De betalingen zijn het gevolg van het frauduleus handelen van [betrokkene 1] . Hij heeft jarenlang facturen van [bedrijf 4] zonder rechtsgrond door [eiser] laten betalen en op grote schaal goederen ten laste van [eiser] besteld.
2.9.
Bij afzonderlijke brieven van 28 september 2023 heeft [eiser] zowel [betrokkene 1] als [bedrijf 4] aansprakelijk gesteld. [eiser] heeft op dezelfde dag ook conservatoir (bewijs)beslag gelegd onder [bedrijf 4] .
2.10.
Op 2 oktober 2023 heeft [betrokkene 1] ten behoeve van [eiser] een korte onderhandse schuldbekentenis ondertekend, waarin is opgenomen dat [betrokkene 1] een nader te bepalen bedrag verschuldigd is en dat onroerende en roerende goederen in eigendom van [betrokkene 1] – waaronder het huis en verzamelingen – verkocht gaan worden om met de opbrengst ervan [eiser] terug te betalen. Op 4 december 2023 hebben [betrokkene 1] en [eiser] vervolgens een notariële “akte houdende schuldbekentenis” (hierna: de akte) getekend. In de akte heeft [betrokkene 1] erkend onrechtmatig te hebben gehandeld door zijn positie als boekhouder in loondienst bij [eiser] te misbruiken om zichzelf ten koste van [eiser] te verrijken. Verder heeft [betrokkene 1] in de akte onvoorwaardelijk schuld aan [eiser] bekend van achtenzestig betalingen verricht aan [bedrijf 4] van in hoofdsom € 1.888.208,73 (inclusief btw), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectievelijke betaaldata en met kosten.
2.11.
Nadat [eiser] [bedrijf 4] in december 2023 heeft gedagvaard, heeft [bedrijf 4] de projectadministratie voor werkzaamheden gefactureerd aan [eiser] aan [eiser] overgelegd. Uit die administratie is [eiser] gebleken van de betalingen van [bedrijf 4] aan de eenmanszaak van [gedaagde 1] .
2.12.
Bij brief van 3 januari 2024 heeft [eiser] [gedaagden] vervolgens aansprakelijk gesteld. [eiser] heeft op 4 januari 2024 ook conservatoir beslag gelegd onder [gedaagden]
2.13.
Op 2 oktober 2024 hebben van [betrokkene 1] en [betrokkene 5] ten overstaan van de advocaten van [eiser] een verklaring afgelegd over de handelwijze van [betrokkene 1] en de wetenschap van anderen daarvan.
2.14.
De woning van [betrokkene 1] is in 2024 verkocht en geleverd aan derden voor een bedrag van € 1.400.000,-. Daarvan heeft [eiser] , na aflossing van de (eerste) hypotheekhouder en kosten, een bedrag van € 1.212.567,37 ontvangen. Daarnaast heeft zij uit de verkoop van roerende zaken van [betrokkene 1] een bedrag van € 79.840,72 ontvangen. [eiser] heeft daarmee in totaal € 1.292.408,09 aan schadevergoeding van [betrokkene 1] ontvangen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, na eisvermindering – samengevat – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
1. [gedaagden] , althans [gedaagde 1] , hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de schade van [eiser] , zijnde een bedrag van € 1.053.601,00, vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 21 november 2024, althans een nadere in goede justitie te bepalen datum tot de dag van algehele voldoening;
2. [gedaagden] , althans [gedaagde 1] , hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de schade van [eiser] , nader op te maken bij staat;
Subsidiair
3. [gedaagden] , althans [gedaagde 1] , hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de schade van [eiser] , zijnde een bedrag van € 414.608,94, vermeerderd met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW;
4. [gedaagden] , althans [gedaagde 1] , te veroordelen tot betaling van de kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW;
5. [gedaagden] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 4.651,01 bij wijze van vergoeding van de buitengerechtelijke kosten;
6. [gedaagden] te veroordelen tot betaling van de kosten van het geding – waaronder de kosten van het door [eiser] ten laste van [gedaagden] althans [gedaagde 1] gelegde conservatoire beslag –, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis, en – voor het geval voldoening van de kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten te rekenen van bedoelde termijn.
3.2.
[eiser] legt aan haar primaire vorderingen het volgende ten grondslag. [gedaagden] zijn op grond van artikel 6:166 Burgerlijk Wetboek (BW) hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade van [eiser] ten gevolge van het (groeps)handelen van [gedaagden] , [bedrijf 4] en [betrokkene 1] . Deze schade is gelijk aan de onverschuldigde betalingen van [eiser] aan [bedrijf 4] van € 1.888.208,73 plus € 457.800,36 aan kosten en rente minus de door [eiser] al ontvangen betalingen uit verkoop van (on)roerend goed van [betrokkene 1] (€ 1.292.408,09), zodat de vordering € 1.053.601,00 bedraagt, exclusief wettelijke rente vanaf 21 november 2024. Aan haar subsidiaire vorderingen legt [eiser] ten grondslag dat [gedaagden] aansprakelijk zijn op grond van onrechtmatige daad voor ten minste het door hen behaalde voordeel van € 414.608,94 doordat [eiser] via [bedrijf 4] de facturen van de eenmanszaak van [gedaagde 1] heeft betaald.
3.3.
[gedaagden] concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure. Zij betwisten dat zij hebben geweten dat zij profiteerden van de fraude door [betrokkene 1] en van benadeling van [eiser] . Voor de ondertekening door [betrokkene 1] van de schuldbekentenis aan [eiser] , wisten zij niet en hadden zij ook niet kunnen weten dat [betrokkene 1] enige frauduleuze handeling verrichtte. Volgens [gedaagden] zijn zij daarom niet met [bedrijf 4] en [betrokkene 1] als groep aansprakelijk voor de schade van [eiser] . Ook hebben zij niet zelfstandig onrechtmatig gehandeld tegenover [eiser] , aldus [gedaagden]
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De primaire vorderingen
Groepshandelen
4.1.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat [gedaagden] aan alle (vier) eisen voor onrechtmatig groepshandelen in de zin van artikel 6:166 BW voldoen. Ten eerste hebben zij onrechtmatig gehandeld jegens [eiser] , omdat [gedaagden] willens en wetens hebben meegewerkt aan een samenstel van oneerlijke en heimelijke handelingen waarbij [eiser] is benadeeld. Ten tweede hebben [gedaagden] steeds in samenwerking met [betrokkene 1] en [bedrijf 4] gehandeld waarbij ieder zijn rol had. [betrokkene 1] en [gedaagden] bepaalden welke werkzaamheden [bedrijf 4] aan de woning en op het perceel verrichtte. [gedaagde 1] bracht niet geleverde diensten en goederen in rekening via zijn eenmanszaak wetende dat [bedrijf 4] dit op haar beurt aan [eiser] factureerde. [bedrijf 4] gaf haar facturen af aan [betrokkene 1] , die door misbruik van zijn positie bij [eiser] te maken, zorgde dat [eiser] die facturen vervolgens betaalde aan [bedrijf 4] . [bedrijf 4] voldeed vervolgens de facturen van de eenmanszaak van [gedaagde 1] . Partijen moeten een gedeeld besef hebben gehad van hun handelen in groepsverband. Uit de WhatsApp-correspondentie tussen [betrokkene 1] en [gedaagde 2] blijkt namelijk dat zij bang waren dat [eiser] er achter zou komen dat op kosten van [eiser] gedane privébestellingen werden afgeleverd of dat [bedrijf 4] in beeld zou komen bij [eiser] . Er was dan ook sprake van een groep, aldus [eiser] . Ten derde had de kans op het toebrengen van schade aan [eiser] , [gedaagden] behoren te weerhouden van hun deelname aan het handelen in groepsverband. Ten vierde is het handelen in groepsverband [gedaagden] ook toerekenbaar, omdat zij bewust hebben geprofiteerd van de fraude door vijf jaar lang geld te ontvangen van [eiser] voor werkzaamheden die nooit voor [eiser] zijn verricht, aldus [eiser] .
4.2.
[gedaagden] betwisten dat zij op de hoogte waren van of betrokken waren bij het frauduleus handelen van [betrokkene 1] . Zij hebben geen wetenschap van de afspraken die [betrokkene 1] met [bedrijf 4] heeft gemaakt en waren daar niet bij betrokken, aldus [gedaagden] Volgens de verklaring van [gedaagde 2] op de zitting wisten zij weliswaar dat [betrokkene 1] sommige facturen op naam van [eiser] liet stellen, maar [betrokkene 1] stelde dat hij dit deed met toestemming van [betrokkene 6] (de vader van [betrokkene 8] en [betrokkene 7] ) om [betrokkene 1] een btw-voordeel te gunnen. [gedaagden] betwisten verder dat zij verrijkt zijn. Conform de met [bedrijf 4] gemaakte afspraken heeft [gedaagde 1] meerdere jaren werkzaamheden voor [bedrijf 4] verricht, waarvoor hij de overeengekomen vergoeding heeft ontvangen, aldus [gedaagden] Zij betwisten dat zij hebben bepaald welke werkzaamheden [bedrijf 4] verrichtte. Enkel ten aanzien van enige wensen van hun eigen woning hebben zij hierover afstemming gepleegd met [bedrijf 4] . Dit gebeurde altijd na overleg met [betrokkene 1] .
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat is voldaan aan de vereisten die artikel 6:166 BW stelt aan hoofdelijke aansprakelijkheid als deelnemer van een groep. [gedaagden] zijn daarom hoofdelijk aansprakelijk voor de aan [eiser] toegebrachte schade. Daarvoor is het volgende van belang.
4.4.
Voor groepsaansprakelijkheid in de zin van artikel 6:166 BW is allereerst vereist dat (tenminste) één van tot een groep behorende personen onrechtmatig heeft gehandeld en schade toebrengt. Niet ter discussie staat dat [betrokkene 1] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en haar schade heeft toegebracht. [gedaagden] betwisten dit niet. [betrokkene 1] heeft in de akte (zie 2.10) erkend dat hij zijn positie als boekhouder heeft misbruikt om zichzelf ten koste van [eiser] te verrijken in de periode van 2016 tot 2023. De verrijking heeft plaatsgevonden door de facturen van [bedrijf 4] voor de werkzaamheden aan zijn woning ten laste van [eiser] te brengen. Daarmee staat vast dat in elk geval [betrokkene 1] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en haar schade heeft toegebracht.
4.5.
Voor groepsaansprakelijkheid is verder vereist dat sprake is van handelen in groepsverband, dat wil zeggen dat a) iedere deelnemer een bijdrage moet hebben geleverd aan het groepshandelen (objectieve vereiste) en b) de deelnemers ten minste een gedeeld besef moeten hebben gehad van het handelen in groepsverband (subjectieve vereiste). Ook aan die vereisten is voldaan. Hoewel [gedaagden] betwisten dat zij een bijdrage aan het groepshandelen hebben geleverd en wetenschap hebben gehad van de fraude, heeft [eiser] haar stellingen dat daarvan sprake is geweest voldoende onderbouwd. [gedaagden] hebben die stellingen onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank zal dat hierna toelichten.
4.6.
[gedaagden] hebben niet betwist dat zij de facturen van [bedrijf 4] voor de werkzaamheden aan de woning van [betrokkene 1] en de woonboerderij waarin zij zelf woonden, die gericht waren aan [eiser] , steeds aan [betrokkene 1] hebben verstrekt. Dat zij dat hebben gedaan komt ook naar voren uit door [eiser] overgelegde WhatsApp-correspondentie.
Zo bevat de WhatsApp-correspondentie tussen [gedaagde 1] en [betrokkene 1] onder meer de volgende berichten:
[25-10-2021 09:08:33] [betrokkene 1] : Rekening van [betrokkene 4][rb: [betrokkene 4] ]
is betaald.
[25-10-2021 09:09:01] [gedaagde 1] Kuiper :[rb: onduidelijke symbolen]
[18-01-2022 11:15:37] [betrokkene 1] : het is weer tijd voor een rekening van [betrokkene 4] . Eind van de week of begin volgende week ga ik weer betalen.
[18-01-2022 11:15:56] [gedaagde 1] Kuiper : Komt goed
[19-07-2022 07:55:04] [betrokkene 1] : Is er al een rekening van [betrokkene 4] .
[19-07-2022 07:55:28] [gedaagde 1] Kuiper : Straks
De WhatsApp-correspondentie tussen [gedaagde 2] en [betrokkene 1] bevat onder meer de volgende berichten:
20 maart 2019
[betrokkene 1] : Morgen rekening [betrokkene 4] graag
[gedaagde 2] : Huh dan al (…)
[betrokkene 1] : Ja het is alweer de 20 ste dan betaal ik meestal.
[gedaagde 2] : Nou je gaat schrikken Morgen komt al het spul voor [betrokkene 5] zijn dak en dat spul voor ons op de punten
[gedaagde 2] : De eindafrekening van het dak zit erbij (…) dus ik kreeg er een hartverzakking van
[betrokkene 1] : Dat is niet zo mooi.
[gedaagde 2] : Nee ik heb tegen [betrokkene 4] gezegd Ja hoor ben jij gek geworden hoe kan dat zoveel zijn [gedaagde 1] zei doe normaal kijk dan (…)
17 oktober 2019
[gedaagde 2] : Wanneer moet jij dat papiertje van [betrokkene 4] hebben?
[gedaagde 2] : Maandag?
[betrokkene 1] : Ja dat is goed.
[gedaagde 2] : Oké regel ik (…)
Hieruit volgt dat [betrokkene 1] het aanleveren van de facturen van [bedrijf 4] , die gericht zijn aan [eiser] , met [gedaagden] afstemt. Deze werkwijze vindt ook bevestiging in de door [eiser] overgelegde schriftelijke verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 5] . Daarin verklaart [betrokkene 1] onder meer het volgende:

Ik heb [betrokkene 4] wel een aantal keer gezien, maar [gedaagde 1] stemde met [betrokkene 4] af wat er moest gebeuren. (…) [gedaagde 1] en [gedaagde 2] besloten wat er moest gebeuren en stelden voor om de facturen voor de verbouwing door [betrokkene 4] op naam van [eiser] te zetten. [gedaagde 1] en [betrokkene 4] hadden dan contact, waarna [betrokkene 4] een factuur maakte. De facturen van [bedrijf 4] werden niet naar mij of [eiser] gestuurd. Deze werden aan [gedaagde 1] of [gedaagde 2] gegeven, die de facturen weer aan mij gaven. Ik zorgde er dan voor dat ik die rekening via [eiser] liet betalen. Zij wisten ook dat ik die rekening via [eiser] liet betalen. Zij wisten ook dat ik betalingen op een bepaald moment moest krijgen om de betaling te kunnen doen. Dat stemden [gedaagde 2] , [gedaagde 1] en ik af. Zo is dat jarenlang gegaan.
En [betrokkene 5] verklaart dat [gedaagden] “(…)
zelf de facturen van [betrokkene 4] , die op naam van [eiser] stonden, aan mijn vader [gaven].”
Op deze wijze hebben [gedaagden] eraan meegewerkt dat de kosten van de verbouwing van de woning van [betrokkene 1] en de woongedeeltes op het terrein waarin zijzelf en [betrokkene 5] en zijn gezin woonden door [eiser] werden betaald. Ook heeft [gedaagde 1] facturen van zijn eenmanszaak via [bedrijf 4] aan [eiser] doorbelast, terwijl [gedaagden] wisten dat [eiser] niet de opdrachtgever van de verbouwing was. De rechtbank concludeert daarom dat [gedaagden] een bijdrage aan het onrechtmatig groepshandelen hebben geleverd.
4.7.
Daarnaast is ook vast komen te staan dat [gedaagden] een gedeeld besef moeten hebben gehad van het onrechtmatig handelen in groepsverband. Dit komt onder meer naar voren uit de WhatsApp-correspondentie tussen [gedaagde 2] en [betrokkene 1] van 26 september 2019. Daarin staat (rechtbank: met ‘TU’ wordt de Technische Unie bedoeld waar materiaal werd besteld voor de verbouwing van de woning):
[gedaagde 2] : Er is niets van de TU
[gedaagde 2] : [gedaagde 1] zegt dat het bij jou komt (…)
[betrokkene 1] : Ja komt bij mij.
[gedaagde 2] : (…) [betrokkene 4] maar opletten (…)
[betrokkene 1] : Vasc Flatline 400 x 1600 komt 10-10-2019 (…)
[gedaagde 2] : Maar jij krijgt dat nooit in je auto (...)
[betrokkene 1] : Hoezo.
[gedaagde 2] : Ik dacht dat die radiator bij jou in [plaats 1] was
[gedaagde 2] : En die past niet in je auto (…)
[betrokkene 1] : Eentje komt hier ja.
(…)
[betrokkene 1] : [betrokkene 4] haalt het morgen hier op. Heeft [betrokkene 5] geregeld.
[gedaagde 2] : Lijkt jou dat verstandig?
[gedaagde 2] : [betrokkene 4] daar
[betrokkene 1] : Ja hoor. De [eiser] zitten in Monaco
[gedaagde 2] : Oké (…)
Uit deze correspondentie komt naar voren dat [gedaagde 2] bang was dat [betrokkene 4] ( [bedrijf 4] ) bij [eiser] in beeld zou komen als hij de bij het bedrijf van [eiser] afgeleverde radiator op zou gaan halen. Bij de mondelinge behandeling heeft [gedaagde 2] hierover gezegd dat [betrokkene 4] niet gezien mocht worden omdat bij de productiemedewerkers van [eiser] niet bekend mocht worden dat het kantoorpersoneel via [eiser] goederen mocht bestellen. Volgens [gedaagde 2] had in het verleden het kantoorpersoneel, en dus ook [betrokkene 1] , van [betrokkene 6] toestemming gekregen om privé via [eiser] goederen te bestellen, waarbij het btw-voordeel voor de werknemers zou zijn. [betrokkene 8] en [betrokkene 7] hebben dat betwist en gesteld dat zij als bestuurders – na het vertrek van hun vader uit de onderneming – die toestemming in elk geval nooit hebben gegeven en ook niet bekend zijn met een dergelijke praktijk. Dat binnen [eiser] desondanks dergelijke afspraken (hebben) bestaan is niet aannemelijk geworden. [gedaagden] hebben dat op geen enkele manier onderbouwd.
4.8.
[gedaagde 2] heeft op de zitting erkend dat zij en [gedaagde 1] wisten dat de facturen van [bedrijf 4] gericht waren aan [eiser] en dat [betrokkene 1] die facturen door [eiser] aan [bedrijf 4] liet betalen. De rechtbank gaat daarom ervan uit dat [gedaagden] ook wisten dat op die manier ten onrechte grote bedragen aan [eiser] zijn doorbelast. Hoewel niet vast staat dat zij daar openlijk met [betrokkene 1] over hebben gesproken, moeten [gedaagden] hebben beseft dat de woning op kosten van [eiser] werd verbouwd en dat [eiser] (via [bedrijf 4] ) ook de facturen van de eenmanszaak van [gedaagde 1] betaalde. De stelling van [gedaagde 2] op zitting dat zij en [gedaagde 1] aannamen dat [betrokkene 1] het netto deel van de facturen aan [eiser] terugbetaalde in verband met de gestelde afspraak dat [betrokkene 1] privé goederen mocht bestellen met het oog op het btw-voordeel, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Zoals hiervoor is overwogen, hebben [gedaagden] het bestaan van een dergelijke afspraak niet onderbouwd. Ook hebben [gedaagden] niet onderbouwd gesteld dat [betrokkene 1] hun voorhield dat hij een dergelijke afspraak had met [eiser] en/of dat hij het netto deel van de facturen steeds aan [eiser] terugbetaalde. Dat blijkt ook nergens uit de uitgebreide WhatsApp-correspondentie tussen [gedaagden] en [betrokkene 1] in de periode 2018-2022.
Daarbij overweegt de rechtbank dat het niet voor de hand ligt dat [betrokkene 1] als medewerker in loondienst in de functie van hoofd administratie – zonder bijzondere omstandigheden die door [gedaagden] niet zijn aangevoerd – voor meer dan 1,8 miljoen euro aan verbouwingen kan betalen. Bovendien staat vast dat [gedaagde 2] toegang had tot de bankrekening van [betrokkene 1] en dus zijn salaris en banksaldo kon of had kunnen zien en ook kon of had kunnen zien of [betrokkene 1] de bedragen in verband met de verbouwing aan [eiser] terugbetaalde, per bankoverschrijving of na contante opnamen. De enkele stelling van [gedaagde 2] dat zij nooit gebruik maakte van de toegang tot de bankrekening van [betrokkene 1] acht de rechtbank onvoldoende. [gedaagden] hebben daarom niet zonder meer kunnen aannemen dat [betrokkene 1] de door [eiser] betaalde facturen aan [eiser] terugbetaalde. De stelling van [gedaagde 2] op zitting dat zij dachten dat hij aandelen had of een aparte rekening aanhield waarop [gedaagden] geen zicht hadden, is niet onderbouwd en acht de rechtbank ook niet geloofwaardig. Dat [betrokkene 1] volgens [gedaagden] geen vragen daarover wilde beantwoorden, moet hen – indien dat juist zou zijn – ook hebben doen beseffen dat zij een schakel waren in het benadelen van [eiser] .
4.9.
Dat [gedaagden] wisten dat [betrokkene 1] de facturen van [bedrijf 4] door [eiser] liet betalen en dat [betrokkene 1] dat niet terugbetaalde aan [eiser] , wordt ook ondersteund door de schriftelijke verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 5] .
Zo verklaart [betrokkene 1] op 2 oktober 2024:
“(…)
[gedaagde 2] en [gedaagde 1] wisten dat ik [eiser] liet betalen voor onze uitgaven. Zij wisten dat vanaf het begin, in 2016. Zo is de hele verbouwing van de woning in [plaats 3] betaald. Ik heb nooit expliciet uitgesproken dat ik fraude pleegde. Zij wisten dat ik op rekening van [eiser] spullen kon kopen of regelen, zonder dat ik of zij daarvoor hoefden te betalen. Zij hebben dat ook zelf aan mij voorgesteld en vroegen mij ook vaak om weer dingen te kopen. Dat is, achteraf bezien, uit de hand gelopen.
(…)
[gedaagde 1] vroeg mij bestellingen of betalingen te doen, omdat hij wist dat de rekening door [eiser] werd betaald. [gedaagde 2] ook.
Ik gaf altijd aan dat de rekening op de naam van [eiser] moest staan. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wisten ook dat ik dat niet terugbetaalde aan [eiser] . Zij deden mijn administratie, hadden toegang tot mijn bank en wisten wat ik verdiende en aan spaargeld had. Zij wisten dus ook dat ik al die rekeningen niet kon betalen. (…)
[gedaagde 2] en [gedaagde 1] wisten dus 100% zeker van de fraude. Ze wisten dat de verbouwing zo werd gefinancierd. Iedereen wist dat het niet klopte en dat iedereen daarover zijn mond moest houden.(…)”
En [betrokkene 5] verklaart dat [gedaagden] absoluut hebben geweten dat via zijn vader “
[eiser] een poot werd besodemieterd”, onder meer omdat ze op de bankrekeningen van [betrokkene 1] konden kijken en dus wisten dat [betrokkene 1] de verbouwingen en spullen niet kon betalen en omdat zij zelf de facturen van [bedrijf 4] die op naam van [eiser] stonden aan [betrokkene 1] gaven.
4.10.
Daarnaast wijst ook het feit dat [gedaagde 1] voor € 414.608,94 aan werkzaamheden aan [bedrijf 4] heeft gefactureerd erop dat [gedaagden] hebben geweten dat zij zo konden ‘meeliften’ op het frauduleus handelen van [betrokkene 1] . Nergens blijkt uit dat deze werkzaamheden zijn verricht voor of in overleg met [betrokkene 1] . [betrokkene 1] reageert in zijn verklaring verbaasd op de mededeling dat [gedaagde 1] betaald heeft gekregen voor werkzaamheden aan de woning waar hij zelf gratis woonde:
(…)
U vertelt mij dat [gedaagde 1] , via zijn bedrijf ongeveer EUR 350.000,- heeft ontvangen van [betrokkene 4] wegens zogenaamde werkzaamheden via zijn eenmanszaak aan de woning te [plaats 3] . Ik wist dat niet. Ik schrik daarvan. Ik kan mij niet voorstellen waarom [gedaagde 1] betaald had moeten krijgen voor zijn werkzaamheden aan de woning en op het erf waar hij zelf gratis woonde. Laat staan EUR 350.000,-.
[gedaagde 1] vertelde nooit over bouwprojecten, en had ik het idee dat [gedaagde 1] ook niet bezig was met andere bouwprojecten, of daar ervaring mee heeft. Volgens mij wist [gedaagde 1] niets van bouwen af. (…) [gedaagde 2] heeft zelf geen verstand van bouwen volgens mij.(…)”
[betrokkene 5] verklaart dat dat [gedaagde 1] slechts kan praten, maar niet kan verbouwen.
Ook hebben [gedaagden] onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde 1] de door hem aan [bedrijf 4] – en daarmee uiteindelijk aan [eiser] – in rekening gebrachte werkzaamheden daadwerkelijk heeft verricht. [gedaagde 1] heeft niet toegelicht om welke werkzaamheden het gaat en wanneer deze verricht zijn en tegen welk uurtarief. Een urenverantwoording en bewijs van inkoop van materialen ontbreekt geheel. Op de facturen van [bedrijf 3] zelf staat slechts een zeer algemene omschrijving en ontbreken de meest elementaire onderdelen zoals het KvK- en btw-nummer. Op de facturen van [bedrijf 2] staan die gegevens wel vermeld, maar niet valt in te zien waarom een onderneming die reclamematerialen ontwerpt en maakt, diverse loodgieterswerkzaamheden, tegelwerk, levering en montage van badkamermeubels en verlichting bij [bedrijf 4] in rekening brengt, wetende dat hij die vervolgens aan [eiser] doorbelast. [gedaagden] hebben gesteld dat [gedaagde 1] met [bedrijf 2] de bestickering voor de bedrijfsbus van [bedrijf 4] heeft ontworpen en visitekaartjes voor [bedrijf 4] . Zij hebben daarvan foto’s overgelegd. [gedaagde 2] heeft op de zitting desgevraagd niet kunnen uitleggen hoe het kan dat daarvoor een bedrag van ongeveer € 20.000 in rekening is gebracht. Bovendien heeft [eiser] op de zitting onweersproken gesteld dat uit het kentekenregister blijkt dat de bedrijfsbus van [bedrijf 4] in 2021 is gebouwd, terwijl de betalingen van [bedrijf 4] aan [bedrijf 2] hebben plaatsgevonden in 2018 en begin 2019.
Omdat [gedaagde 1] niet bij de mondelinge behandeling aanwezig was, heeft hij een en ander daar ook niet toegelicht of in een ander licht kunnen plaatsen. [gedaagden] hebben te weinig gesteld om tot bewijs van het tegendeel te worden toegelaten. De twee overgelegde verklaringen van een oud collega van [gedaagde 1] uit de bouw en van de buren bewijzen niet meer dan dat [gedaagde 1] in het verleden in de bouw heeft gewerkt en dat buren hem in en om de woning hebben zien werken. Daaruit volgt niet dat [gedaagde 1] met [bedrijf 4] is overeengekomen om bepaald werk in onderaanneming tegen een bepaalde prijs te verrichten en al helemaal niet dat [eiser] daarvoor moest betalen.
4.11.
Uit de door [eiser] overgelegde WhatsApp-correspondentie tussen [gedaagde 1] en [bedrijf 4] komt daarnaast juist een heel ander beeld naar voren, namelijk dat [gedaagde 1] de regie had en opdrachten aan [bedrijf 4] gaf om bepaald materiaal te bestellen of werk te doen. Dat past niet in het beeld van een onderaannemer. Het is ook daarom niet aannemelijk dat het [gedaagde 1] was die werkzaamheden in opdracht van [bedrijf 4] verrichte. Zo staan in WhatsApp-correspondentie tussen [gedaagde 1] en [bedrijf 4] ( [betrokkene 4] ) onder meer de volgende berichten:
Augustus 2020
[gedaagde 1] : [betrokkene 4] hoe laat ben jij er morgen denk je
[betrokkene 4] : Half acht denk
[gedaagde 1] : Top (…)
[betrokkene 4] : nog wat nodig
[gedaagde 1] : Slotbouten 10 of 15 lang volledig draad. Is om balkon vast te zetten aan pipowagen stuk op 10
[betrokkene 4] : Gaan we halen
(…)
[gedaagde 1] : [betrokkene 4] kun jij donderdag platen voor de wanden meenemen
[betrokkene 4] : Is goed
(…)
[gedaagde 1] : We kunnen stenen bestellen kun jij vragen of bmn die heeft
(…)
[gedaagde 1] : Wil jij er 3000 bestellen volgens [betrokkene 5] zijn dit ze
(…)
[gedaagde 1] : [betrokkene 4] wat heb jij morgen op de planning
(…)
Weet jij al wat voor de sloten en camera’s [betrokkene 9] komt voor verzekeringen (…)
[betrokkene 4] : Wil je van de sloten eerst een prijs of meteen bestellen
(…)
[gedaagde 1] : Doe maar eerst prijs en welke
(…)
[betrokkene 4] : Mogguh, wil je dat ik naar [plaats 3] kom of verder ga met de lambrisering en de plinten
(…)
[gedaagde 1] : Hoe ver ben je met de ombouw
[betrokkene 4] : Latten gezaagd en gefreesd en 2 keer in grondverf (…)
[gedaagde 1] : Oke we moeten wel praten over schuur gaat anders namelijk
September 2020
[gedaagde 1] : [betrokkene 4]
Hoe laat ben je er morgen?
[betrokkene 4] : Normale tijd. Wat dan
(...)
Nog wat nodig morgen?
[betrokkene 4] : Maandag 13.00 uur komt het beton
Moet alleen de betonsterkte weten
[gedaagde 1] : hoe kom ik daar aan
[betrokkene 4] : wordt morgen door de betondeskundige teruggebeld
November 2020
[betrokkene 4] : Wat voor kleur binnenwerk wil je voor je kasten
[gedaagde 1] : Kijk maar wit word goor he
(…)
[gedaagde 1] : Heb jij wat gehoord van dakdekkers
[betrokkene 4] : Ben nu met ze bezig
Maart 2021
[betrokkene 4] : Heb je me morgen nog ergens voor nodig nadat ik gekit heb en die glasplaatjes opgehangen hebt? (…)
[gedaagde 1] : Nee hoor is goed man
Augustus 2021
[gedaagde 1] : Hey wat zijn jou plannen morgen
[betrokkene 4] : Jullie zijn er morgen niet toch? Dan ga ik wel verder met de deuren
(…)
[gedaagde 1] : Wat is je planning morgen
[betrokkene 4] : (…) Zeg het maar
(…)
[gedaagde 1] : (…) kom maar hier heen dan we kijken wel
Oktober 2021
[gedaagde 1] : Hey hoe laat kom jij morgen ongeveer
[betrokkene 4] : Zeg het maar. Het blad is nog niet klaar
[gedaagde 1] : Oh kun je die wel afmaken
Hey kun je hem morgen wel afmaken
[betrokkene 4] : Denk het wel
Januari 2022
[gedaagde 1] : [betrokkene 4]
Kun jij dinsdag komen in de ochtend er is wat werk maar moeten we even doornemen overkapping bij kroeg en damwand of iets anders bij de sloot 2 kanten
[betrokkene 4] : Is goed
Dat [gedaagden] de regie hadden over de verbouwing komt ook naar voren uit de verklaring van [betrokkene 1] :
“(…)
Ook [betrokkene 4] wist gewoon hoe het zat. Hij schakelde met [gedaagde 1] of [gedaagde 2] . (…) Ik schakelde [betrokkene 4] niet in, [gedaagde 2] en [gedaagde 1] bespraken met [betrokkene 4] wat er moest gebeuren.(…).
Ik heb [betrokkene 4] wel een aantal keer gezien, maar [gedaagde 1] stemde met [betrokkene 4] af wat er moest gebeuren.(…)
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] besloten wat er moest gebeuren(…).”
En [betrokkene 5] verklaart dat voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de verbouwing zeer luxe moest.
4.12.
Met de overgelegde WhatsAppberichten, in samenhang bezien met de overgelegde verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 5] , de facturen van [gedaagde 1] aan [bedrijf 4] , betaald door [eiser] , en de betalingen van [bedrijf 4] aan de eenmanszaak van [gedaagde 1] , heeft [eiser] voldoende onderbouwd dat [gedaagden] ten minste een gedeeld besef moeten hebben gehad van het onrechtmatig handelen in groepsverband jegens [eiser] .
4.13.
Als derde is voor groepsaansprakelijkheid vereist dat de kans op schade de aangesprokene had moeten weerhouden van zijn handelen in groepsverband. Ook aan dat vereiste is voldaan. Dat [eiser] schade zou lijden door de hiervoor beschreven handelwijze stond wel vast. Er werden immers kosten voor rekening van [eiser] gebracht die niet voor haar waren. Deze kans op het toebrengen van schade had [gedaagden] moeten weerhouden van hun deelname aan het handelen in groepsverband. Omdat zij zich niet hebben laten weerhouden, is hun deelname onrechtmatig.
4.14.
Tenslotte is ook voldaan het vereiste dat het onrechtmatig handelen in groepsverband aan [gedaagden] kan worden toegerekend. De rechtbank verwijst hierbij naar de overwegingen hiervoor in 4.5 en verder waaruit volgt dat [gedaagden] een bijdrage hebben geleverd aan – en kennis moeten hebben gehad van (het deelnemen aan) – de frauduleuze handelingen van [betrokkene 1] . Bovendien hebben zij profijt gehad van het groepshandelen, doordat het woongedeelte waarin zij woonden op kosten van [eiser] is verbouwd en aan hen ten koste van [eiser] ruim € 414.000,- is uitgekeerd op de facturen van de eenmanszaak van [gedaagde 1] die via [bedrijf 4] zonder rechtsgrond door [eiser] zijn betaald. [gedaagden] hebben ook niet gesteld dat desondanks het onrechtmatig handelen in groepsverband hun niet kan worden toegerekend.
Tussenconclusie
4.15.
De conclusie van het voorgaande is dat [gedaagden] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die het gevolg is van het onrechtmatig handelen van [betrokkene 1] en [gedaagden] in groepsverband.
Omvang van de schade
4.16.
[eiser] heeft (primair) gevorderd [gedaagden] te veroordelen haar schade te vergoeden die het gevolg is van het onrechtmatig handelen in groepsverband. Hierna zal de rechtbank beoordelen in hoeverre die gevorderde schade voor vergoeding in aanmerking komt.
4.17.
De schadevergoeding die [eiser] aanvankelijk vorderde bestond in hoofdsom uit het bedrag waarvoor [betrokkene 1] in de akte schuld heeft bekend, ter hoogte van
€ 1.888.208,73 (inclusief btw). Nadat [eiser] een bedrag van in totaal € 1.292.408,09 heeft ontvangen uit de verkoop van de (on)roerende goederen van [betrokkene 1] , heeft [eiser] haar eis verminderd en met toepassing van artikel 6:44 BW de ontvangen betalingen in mindering gebracht op haar vordering van de (incasso- en beslag)kosten, vervolgens de (tot 21 november 2024) verschenen rente en tenslotte de hoofdsom. [eiser] vordert daarmee een resterende hoofdsom van € 1.053.601,00. De rechtbank merkt op dat [eiser] de (resterende) kosten ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid van
€ 125.190,17, de beslagkosten van € 5.070,38 en de buitengerechtelijke kosten van
€ 8.197,75 heeft meegenomen in het primair als hoofdsom gevorderde bedrag. Het oordeel over deze kosten, zal daarom (mede) bepalen in welke mate de rechtbank het gevorderde bedrag in hoofdsom zal toewijzen.
4.18.
[gedaagden] betwisten de omvang van de schade. Ten eerste voeren zij aan dat de btw die onderdeel is van het gevorderde bedrag geen schade is, omdat [eiser] deze btw kan verrekenen. [eiser] heeft dat voldoende gemotiveerd betwist. Zij heeft namelijk aangevoerd dat zij de (in aftrek genomen) btw moet terugbetalen, omdat de betaling een gevolg van fraude is, die moet worden gemeld aan de Belastingdienst. [eiser] heeft dit naar eigen zeggen ook gedaan. Er is dan ook geen aanleiding om de btw niet als schade aan te merken.
4.19.
[gedaagden] voeren ook aan dat de volledige vordering van [eiser] al zal zijn voldaan met de verkoopopbrengst van het (on)roerend goed van [betrokkene 1] en een mogelijke schikking van [eiser] met [bedrijf 4] . Dit verweer slaagt evenmin. Uit de akte eisvermindering van [eiser] volgt dat zij de door haar ontvangen bedragen uit de verkoopopbrengst (€ 1.292.408,09) op haar vordering in mindering heeft gebracht. Dat [bedrijf 4] op grond van een schikking met [eiser] (een deel van) de schade heeft vergoed, is niet gebleken. Op grond van artikel 6:102 BW mag [eiser] zich voor het gehele schadebedrag verhalen op elke schuldenaar die hoofdelijk aansprakelijk is. Dit is alleen anders als [eiser] meer vergoed krijgt dan haar totale schade (artikel 6:7 lid 2 BW). Dat dat het geval is, is door [gedaagden] verder niet onderbouwd, tegenover de gespecificeerde weergave van ontvangen betalingen door [eiser] .
Misbruik van bevoegdheid
4.20.
[gedaagden] menen verder dat [eiser] met deze procedure misbruik van recht (misbruik van bevoegdheid, artikel 3:13 BW) heeft gemaakt. [gedaagden] stellen zich op het standpunt dat [eiser] eerst had kunnen bezien in welke mate haar schade al gedekt zou zijn door (betalingen van) [betrokkene 1] en [bedrijf 4] . De rechtbank volgt [gedaagden] daarin niet. Uit het voorgaande volgt dat [eiser] haar vordering heeft verminderd met de schadevergoeding die zij inmiddels van [betrokkene 1] heeft ontvangen. [gedaagden] hebben niet gesteld en het is niet gebleken dat [betrokkene 1] ook verhaal biedt voor de resterende schade van [eiser] . Ook is onbekend of [bedrijf 4] (voldoende) verhaal biedt voor het restant van de schade. Dat maakt dat [eiser] in redelijkheid ook haar (resterende) schade van [gedaagden] kan vorderen, juist omdat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn als deelnemers aan de groep die onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] . Dat [gedaagden] allebei afhankelijk zijn van een uitkering en mogelijk geen verhaal bieden, betekent ook niet dat [eiser] misbruik van bevoegdheid maakt door een vordering tegen hen in te stellen.
Eigen schuld
4.21.
[gedaagden] hebben aangevoerd dat sprake is van eigen schuld aan de kant van [eiser] , omdat zij de situatie waarin een werknemer fraude kon plegen, heeft gecreëerd en die gedurende enkele jaren heeft laten voortbestaan. De schade is daarom mede het gevolg van een omstandigheid die aan [eiser] kan worden toegerekend, zodat de schade in evenredigheid verdeeld moet worden en voor de helft voor rekening van [eiser] moet blijven, aldus [gedaagden] [eiser] heeft dit betwist. Volgens haar is geen sprake van eigen schuld aan de schade door gedragingen die haar kunnen worden toegerekend. [betrokkene 1] , die al veertig jaar in dienst was, genoot groot vertrouwen bij [eiser] . Bovendien was sprake van ‘checks and balances’ en een vier-ogen principe en controleerde [eiser] elke factuur. Echter, de facturen van [bedrijf 4] hield [betrokkene 1] bewust weg, zodat [eiser] deze ook niet kon ontdekken.
4.22.
De rechtbank is van oordeel dat het feit dat de fraude binnen haar bedrijfsvoering heeft kunnen plaatsvinden, in dit geval geen omstandigheid is die aan [eiser] kan worden toegerekend. Uit de verklaring van [betrokkene 1] komt immers naar voren dat hij misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen van [eiser] in hem als werknemer met een lange staat van dienst, en dat hij er alles aan heeft gedaan om de fraude te verhullen. Onder die omstandigheden kan het [eiser] niet worden toegerekend dat zij de frauduleuze handelingen niet (eerder) heeft ontdekt. Er is daarom geen reden om wegens eigen schuld een deel van de schade voor rekening van [eiser] te laten.
Wettelijke rente en verzuim
4.23.
[eiser] heeft om tot de gevorderde hoofdsom te komen wettelijke rente gerekend over de respectievelijk door [bedrijf 4] van [eiser] ontvangen bedragen vanaf de datum van ontvangst van die betalingen. [gedaagden] betwisten dat daar enige grondslag voor is, omdat zij pas op 3 januari 2024 aansprakelijk zijn gesteld en dus pas vanaf dan sprake is van verzuim. Dit verweer slaagt niet, omdat het verzuim in dit geval op grond van artikel 6:83 sub b BW zonder ingebrekestelling is ingetreden. De verbintenis tot schadevergoeding vloeit immers voort uit onrechtmatige daad en die verbintenis zijn [gedaagden] niet terstond nagekomen.
Kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid
4.24.
[eiser] heeft in de berekening om tot de gevorderde hoofdsom te komen, gerekend met € 125.190,17 aan vergoeding van kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. [gedaagden] hebben gemotiveerd betwist dat zij deze schade moet vergoeden. [gedaagden] wijzen er op dat dit bedrag niet terugkomt op het door [eiser] overgelegde overzicht van kosten. Zij betwisten ook de bedragen van het overzicht. Zij menen dat er geen grondslag is voor het vorderen van volledige advocaatkosten en brengen naar voren dat er geen facturen van de kosten van de advocaat zijn overgelegd. De uren van [eiser] zelf worden betwist. Deze zijn geen schade in de zin van art. 6:96 lid 2 BW, zeker niet voor zover het gaat om uren gemaakt door de bestuurders/eigenaren van [eiser] , aldus [gedaagden]
4.25.
Het verweer van [gedaagden] slaagt voor een deel. Uitgangspunt voor vergoeding van kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid is dat de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren en dat de gemaakte kosten naar hun omvang redelijk zijn. Onder de kosten vallen zowel expertisekosten als kosten van juridisch advies en verzameling van bewijs. Niet vallen daaronder de kosten van ingebrekestelling en buitengerechtelijke incassokosten of proceskosten.
4.26.
Niet kan worden vastgesteld of en in welke mate de in het door [eiser] overgelegde overzicht opgenomen kosten van de advocaat zien op kosten van juridisch advies en verzameling van bewijs. Een urenspecificatie en toelichting van de uren ontbreekt. [eiser] heeft daarom onvoldoende gesteld dat dit kosten zijn in de zin van art. 6:96 lid 2, b BW, zodat [gedaagden] deze kosten niet hoeven te vergoeden. Deze komen in mindering op de gevorderde hoofdsom.
4.27.
Dat [eiser] een accountant heeft ingeschakeld om de schade en aansprakelijkheid vast te stellen komt de rechtbank, gezien de complexiteit, niet onredelijk voor. Ook de kosten van de accountant van € 11.104,53 (exclusief btw) komen de rechtbank, gezien de omvang van de schade en de periode waarop deze ziet, niet onredelijk voor. Deze kosten komen dan ook voor vergoeding in aanmerking, met uitzondering van de btw die geen schade is. [eiser] kan deze btw immers in aftrek brengen. De kosten van ‘ [betrokkene 10] oh woning [plaats 3] ’ zijn niet toegelicht en komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
4.28.
De uren van [betrokkene 7] en [betrokkene 2] en de parkeerkosten van [betrokkene 7] komen evenmin voor vergoeding in aanmerking. De heren [eiser] hebben niet aangegeven op welke wijze de tijd die zij hebben besteed, heeft afgedaan aan hun beroepsactiviteiten, in die zin dat hun werkzaamheden als bestuurders van [eiser] daaronder hebben geleden. De rechtbank gaat er daarom van uit dat deze schadepost verloren uren in vrije tijd betreft, die niet voor vergoeding in aanmerking komt. [1] [eiser] heeft onvoldoende toegelicht dat het schade betreft die haar onderneming heeft geleden.
4.29.
De uren van de administratieve medewerkers [betrokkene 11] en [betrokkene 12] van € 14.145,00 en
€ 1.100,00 (exclusief btw) komen wel voor vergoeding in aanmerking. Aannemelijk is dat zij deze uren hebben moeten besteden om de fraude in kaart te brengen en tijd hebben besteed aan overleg met de accountant. Deze werkzaamheden hebben zij verricht in loondienst bij [eiser] , zodat deze kosten rechtstreeks ten laste zijn gekomen van [eiser] . De kosten komen de rechtbank ook niet onredelijk voor gelet op de omvang van de schade en de periode waarop deze ziet. De gevorderde btw over deze kosten komt niet voor vergoeding in aanmerking, omdat [eiser] de btw – indien al verschuldigd – in aftrek kan nemen.
4.30.
Van de gevorderde kosten ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid (als onderdeel van de gevorderde hoofdsom) ter hoogte van € 125.190,17, zal de rechtbank dus een bedrag van (11.104,53 + 14.145 + 1.100 =) € 26.349,53 toewijzen en een bedrag van (125.190,17 - 26.349,53 =) € 98.840,64 afwijzen.
Buitengerechtelijke kosten
4.31.
[eiser] vordert (als onderdeel van de hoofdsom) vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Deze vordering zal worden afgewezen. De enige en eerste aanmaning aan [gedaagden] is namelijk de brief van 3 januari 2024 bij deurwaardersexploot. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is daarom niet voldaan.
Beslagkosten
4.32.
[eiser] vordert (als onderdeel van de hoofdsom onder primair) [gedaagden] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv in beginsel toewijsbaar. De beslagkosten worden vastgesteld op € 4.190,37 voor kosten deurwaardersexploten (de btw daarover is voor [eiser] verrekenbaar), € 676,00 voor griffierecht en € 3.502,00 voor salaris advocaat (1,0 punt(en) × € 3.502,00), totaal € 8.368,37. Van dit bedrag heeft [eiser] echter slechts € 5.070,38 gevorderd, zijnde het bedrag aan deurwaardersexploten inclusief btw. Die btw is echter niet toewijsbaar, zodat € 4.190,37 aan beslagkosten zal worden toegewezen. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat de beslagkosten voor het overige al zijn verrekend met het door [eiser] reeds geïncasseerde bedrag.
4.33.
Hoewel het leggen van derdenbeslag onder negen banken fors genoemd kan worden, is dit niet buitenproportioneel of onnodig. Het ging ten tijde van de beslaglegging immers om een vordering van ruim 1,8 miljoen euro, waarvan aannemelijk was dat die vordering uit de verstrekte zekerheden en de ten laste van anderen gelegde beslagen niet zou kunnen worden voldaan. Bovendien kon het vooraf voor [eiser] niet duidelijk zijn onder welke bank(en) [gedaagden] mogelijk tegoeden zouden hebben.
Eindconclusie
4.34.
De conclusie van het voorgaande is dat de rechtbank van de hoofdsom die [eiser] heeft gevorderd een bedrag van € 945.682,60 zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 november 2024 over die hoofdsom minus het deel van de in die hoofdsom reeds begrepen wettelijke rente tot 21 november 2024 die op het moment van betaling nog geen vol jaar verschuldigd is. [2] Tot dit bedrag wordt gekomen door de primaire vordering van € 1.053.601,00 te verminderen met:
  • € 98.840,64 (afgewezen (deel van de) kosten ter vaststelling van de schade en
  • € 8.197,75 aan afgewezen buitengerechtelijke kosten en
  • € 880,01 aan btw over de deurwaardersexploten.
4.35.
Omdat de te vergoeden schade al in dit vonnis is begroot, is verwijzing naar de schadestaatprocedure niet aan de orde. Die vordering van [eiser] zal de rechtbank daarom afwijzen. Ook zal de rechtbank de subsidiaire vordering van [eiser] niet beoordelen, omdat de primaire vordering al (grotendeels) wordt toegewezen.
Proceskosten
4.36.
[gedaagden] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
225,98
- griffierecht
5.941,00
- salaris advocaat
7.004,00
(2 punten × € 3.502,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
13.348,98
4.37.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.38.
De veroordelingen worden hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling aan [eiser] van een schadevergoeding van € 945.682,60, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het bedrag van € 945.682,60 minus het deel van de in die hoofdsom reeds begrepen wettelijke rente tot 21 november 2024 die op het moment van betaling nog geen vol jaar verschuldigd is, met ingang van 21 november 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten van € 13.348,98, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Wolfs, mr. J. van der Kluit en mr. M.A. Hoogkamer en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2025.
1621

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 februari 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:1058
2.Artikel 6:119 lid 2 BW.