ECLI:NL:RBNHO:2025:6196

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
11499789
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en kwijtschelding gemeentelijke belastingen door inwoner tegen De Ontvanger van de Gemeente

In deze civiele zaak heeft een inwoner van {Plaats 1} De Ontvanger van de Gemeente {Plaats 1} aangeklaagd wegens dertig onrechtmatige daden en vordert hij schadevergoeding en kwijtschelding van gemeentelijke belastingen voor de jaren 2020, 2021 en 2022. De kantonrechter heeft op 11 juni 2025 geoordeeld dat De Ontvanger niet onrechtmatig heeft gehandeld door geen kwijtschelding te verlenen. De inwoner had de waarde van zijn auto, een oude Jaguar, niet voldoende aangetoond. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de auto, die al jaren niet meer in gebruik is, een waarde had die de vrijstellingsgrens overschreed. De inwoner had geen objectieve gegevens over de waarde van de auto overgelegd, ondanks herhaalde verzoeken van De Ontvanger om bewijs. De vorderingen van de inwoner zijn afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De kantonrechter heeft benadrukt dat de afwijzing van de kwijtscheldingsverzoeken niet onrechtmatig was, en dat de inwoner onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 11499789 \ CV EXPL 25-394
Vonnis van 11 juni 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
procederend in persoon,
tegen
DE ONTVANGER VAN DE GEMEENTE [plaats 1],
gedaagde partij,
hierna te noemen:
De Ontvanger,
gemachtigde: mr. A.G. Hendriks.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van [eiser] met 54 producties;
  • een bericht van [eiser] van 8 januari 2025 met productie 55;
  • berichten van [eiser] van 17 januari 2025 met eisvermeerdering en producties 56 en 57;
  • de conclusie van antwoord van De Ontvanger met 16 producties;
  • het tussenvonnis van 9 april 2025;
  • een bericht van [eiser] van 4 mei 2025 met producties 58 tot en met 61;
  • de mondelinge behandeling van 16 mei 2025, waarbij [eiser] spreekaantekeningen heeft overgelegd, en waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft de kantonrechter zeer uitgebreid voorgelicht. De dagvaarding beslaat meer dan 100 bladzijden en [eiser] heeft 61 producties in het geding gebracht. De kantonrechter noemt hier niet alle door [eiser] aangedragen feiten, maar richt zich in de kern op de gestelde feiten die nodig zijn voor de beoordeling van de vorderingen en feiten die nodig zijn om dit vonnis leesbaar en begrijpelijk te maken.
2.2.
Sinds een datum gelegen voor 2020 heeft [eiser] enkel inkomen uit een bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet.
2.3.
[eiser] heeft een auto van het merk Jaguar met bouwjaar 1999. Deze auto staat al jaren met een geschorst kenteken in een stalling en kan door diverse gebreken (onder meer aan de motor/versnellingsbak) niet rijden.
2.4.
De Ontvanger heeft [eiser] voor elk van de belastingjaren 2020, 2021 en 2022 een WOZ-beschikking/Aanslagbiljet gemeentelijke belastingen gezonden. Daarbij werd steeds een afvalstoffenheffing en een rioolheffing opgelegd. Over 2020 bedroeg het totaalbedrag van de heffingen € 367,50, over 2021 € 346,80 en over 2022 € 355,75 (totaal € 1.070,05).
2.5.
[eiser] heeft voor deze jaren verzoeken om kwijtschelding gedaan bij De Ontvanger.
2.6.
Met een brief van 27 oktober 2022 heeft [eiser] meegedeeld dat hij De Ontvanger in gebreke stelde wegens het niet tijdig beslissen op de verzoeken om vrijstelling voor de jaren 2021 en 2022. Daarbij heeft [eiser] aangekondigd dat vanaf 12 november 2022 een dwangsom zou gaan lopen. Op 28 november 2022 heeft [eiser] De Ontvanger vervolgens gesommeerd om verbeurde dwangsommen te betalen. De Ontvanger heeft dat niet gedaan.
2.7.
De Ontvanger heeft de verzoeken om kwijtschelding, na verzocht te hebben om nadere informatie, alle afgewezen. Tegen de afwijzingen heeft [eiser] administratief beroep ingesteld bij De Ontvanger. Deze beroepen zijn ook afgewezen. De Ontvanger heeft daarbij (vooral) het volgende overwogen. [eiser] had vermogen in de vorm van een auto met een waarde die, naar schatting van De Ontvanger, de vrijstelling van € 2.269,- oversteeg. [eiser] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de auto een lagere waarde heeft. Ook is niet gebleken dat [eiser] de auto nodig had wegens ziekte of voor de uitoefening van een beroep. Bij de behandeling van het administratief beroep voor de jaren 2021 en 2022 heeft De Ontvanger daarbij aangegeven dat de – voor die jaren – door [eiser] overgelegde e-mail van een garagebedrijf met daarin een bod op de auto van € 1.500,- niet als taxatie kan gelden en dat uit het feit dat de auto al lange tijd in defecte staat gestald is, volgt dat de auto niet als onmisbaar kan worden beschouwd.
2.8.
Over de afwijzing van de door hem gevraagde kwijtschelding voor 2020 heeft [eiser] een klacht ingediend bij de Nationale ombudsman. Deze klacht is gelijktijdig behandeld met een klacht van [eiser] tegen de weigering van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier om de waterschapsbelasting 2020 kwijt te schelden. Met een brief van 25 november 2021 heeft de Nationale ombudsman geoordeeld dat zowel het Hoogheemraadschap als De Ontvanger de verzoeken van [eiser] om kwijtschelding terecht hebben afgewezen. In de brief staat ook dat het Hoogheemraadschap aan [eiser] heeft aangeboden om de kosten van de taxatie te vergoeden als zou blijken dat de waarde van de auto lager was dan € 2.269,-.
2.9.
De opgelegde aanslagen zijn door [eiser], ook na aanmaningen, niet voldaan. De Ontvanger heeft per aanslag € 8,- aan aanmaningskosten in rekening gebracht (totaal € 24,-). Vervolgens zijn dwangbevelen opgelegd voor 2020, 2021 en 2022 met kosten van respectievelijk € 60,- , € 68,- en € 83,-. Daarnaast is op 14 december 2021 een exploot uitgebracht aan [eiser]. De Ontvanger heeft [eiser] vervolgens meegedeeld dat dat hernieuwde bevel tot betaling van de gemeentelijke belastingen 2021 als niet betekend kan worden beschouwd, omdat het abusievelijk was betekend binnen veertien dagen na de afwijzende beslissing op het verzoek om uitstel.
2.10.
[eiser] heeft bezwaar gemaakt tegen de met de betekening van de dwangbevelen in rekening gebrachte kosten. De Ontvanger heeft deze bezwaren ongegrond verklaard. Voor de jaren 2020 en 2021 heeft [eiser] daarna beroep ingesteld bij de rechtbank. Deze heeft de beroepen met een uitspraak van 1 december 2022 ongegrond verklaard. [eiser] heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Met een uitspraak van 14 mei 2024 heeft de Belastingkamer van het hof Amsterdam het hoger beroep van [eiser] deels gegrond verklaard. Het hof heeft geoordeeld dat voor 2021 ten onrechte € 68,- aan kosten dwangbevel in rekening zijn gebracht. De Ontvanger had eerst over het verzoek tot kwijtschelding van [eiser] moeten oordelen, voordat de ingezette invorderingsmaatregelen werden voortgezet. Voor de kosten van 2020 is het hoger beroep ongegrond verklaard. In de uitspraak heeft het hof ook overwogen dat de rechtbank zich terecht onbevoegd heeft verklaard om te oordelen over het weigeren van kwijtschelding en [eiser] terecht heeft gewezen op de mogelijkheid om klachten daarover aan de civiele rechter voor te leggen. Voor de kosten dwangbevel voor het jaar 2022 heeft [eiser] geen beroep ingesteld.
2.11.
Voor de gemeentebelasting van het jaar 2023 heeft De Ontvanger, na administratief beroep, de kwijtschelding wél verleend. De Ontvanger oordeelde dat [eiser] met de overlegging van een BOVAG-taxatie van de Jaguar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de auto op het moment van het verzoek niet hoger was dan de (toen geldende) vermogensgrens van € 3.350,-. In de taxatie staat dat de auto een waarde heeft van € 1.750,-. Ook voor de jaren 2024 en 2025 heeft De Ontvanger kwijtschelding verleend.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] zet in zijn dagvaarding en eisvermeerdering in totaal (ten minste) 22 vorderingen uiteen. Een aantal van die vorderingen hangen zeer met elkaar samen of komen deels met elkaar overeen en zijn hieronder samengevoegd. De letters die de vorderingen meekrijgen, zijn daarmee andere dan die [eiser] in de dagvaarding hanteert. Samengevat en deels samengevoegd vordert [eiser] om bij vonnis zoveel mogelijk bij voorraad:
De Ontvanger te veroordelen om een beslissing te nemen die inhoudt dat De Ontvanger alsnog kwijtschelding over 2020, 2021 en 2022 verleent, althans De Ontvanger op grond van onrechtmatige daad te veroordelen om exact de opgelegde bedragen aan [eiser] te voldoen, met terugbetaling van de door [eiser] betaalde termijn over 2020 en uitbetaling van de proceskostenvergoeding die in de procedure bij het hof aan [eiser] is toegekend;
de door De Ontvanger in rekening gebrachte kostenverhogingen/deurwaarderinzetten nietig te verklaren, althans De Ontvanger te veroordelen deze bedragen terug betalen;
een verklaring voor recht dat de auto van [eiser] gedurende de jaren 2020, 2021 en 2022 een waarde had die lager was dan € 2.269,-
een verklaring voor recht dat De Ontvanger in alle redelijkheid bij haar beoordeling van de kwijtschelding over de jaren 2020, 2021 en 2022 voor de auto een lagere waarde had moeten hanteren dan € 2.269;
een verklaring voor recht dat De Ontvanger zelf een consult bij een onafhankelijk arts moet inplannen als De Ontvanger bij een verzoek om kwijtschelding geen genoegen neemt met door de aanvrager aangeleverde informatie over de medische noodzaak van het gebruik van een auto;
de door De Ontvanger gehanteerde verhogingen te matigen, gelet op het ontbreken van draagkracht bij [eiser];
De Ontvanger te veroordelen om € 1.442,- aan [eiser] te betalen wegens onterechte inzet van de deurwaarder met de kerst van 2021 en € 1.442,- (althans € 1.106,-) aan [eiser] te betalen wegens onterechte inzet van de deurwaarder in 2023;
De Ontvanger te veroordelen tot betaling van € 325,05 aan dwangsommen (en kosten), omdat De Ontvanger pas na het verstrijken van de termijn van ingebrekestelling op de verzoeken om kwijtschelding voor 2021 en 2022 heeft beslist;
I. De Ontvanger te veroordelen tot betaling van € 450,-, te vermeerderen met € 12,50 voor elke maand na 16 juni 2023 aan vergoeding voor immateriële schade;
De Ontvanger te veroordelen om aan [eiser] € 175,- te betalen wegens onnodig moeten maken van kosten voor een taxatie;
een verklaring voor recht dat De Ontvanger gehouden is om bij een taxatie met een waarde onder de drempelwaarde de redelijke kosten van de taxatie te vergoeden en dat De Ontvanger gehouden is om in beleidsregels, aanvraagloket en brieven vooraf ondubbelzinnig laat weten dat de mogelijkheid van taxatie bestaat, welke eisen daaraan verbonden zijn en dat De Ontvanger de kosten voor taxatie vergoedt als de waarde onder de drempelwaarde is;
De Ontvanger te veroordelen (€ 297,90) aan out-of-pocketkosten aan [eiser] te betalen;
De Ontvanger te veroordelen om € 657,17 aan [eiser] te betalen ter zake van de kosten van [eiser] in zijn procedure tegen Cocensus;
De Ontvanger te veroordelen om € 3.060,- aan [eiser] te betalen voor gemiste neveninkomsten, dan wel gemiste tijd voor vrijwilligerswerk;
een verklaring voor recht dat onvoldoende is komen vast te staan dat de Invorderingswet 1990 of andere wetten op grond waarvan De Ontvanger meent vorderingen op [eiser] te hebben geldig zijn, althans op de juiste wijze tot stand zijn gekomen, dan wel dat De Ontvanger gehouden is een
opt-outte bieden voor de afvalstoffenheffing;
voor de toekomst te bepalen dat nog door De Ontvanger door te voeren kostenverhogingen onrechtmatig en nietig zijn, althans een vergoeding wegens onrechtmatige daad toe te kennen voor het bedrag van die verhogingen en te bepalen dat om alle gevallen De Ontvanger rekening moet houden met het bestaansminimum van eiser en maandelijkse betalingen accepteert
een en ander na veertien dagen te verhogen met wettelijke rente en met veroordeling van De Ontvanger tot betaling van een dwangsom van € 10,- per dag als De Ontvanger de veroordelingen niet nakomt.
3.2.
[eiser] stelt dat De Ontvanger dertig onrechtmatige daden heeft gepleegd en dat zijn vorderingen daarom moeten worden toegewezen. Hij is voor alles van oordeel dat De Ontvanger onrechtmatig heeft gehandeld door hem over de jaren 2020, 2021 en 2022 ten onrechte geen kwijtschelding te verlenen voor de gemeentelijke belastingen. Zijn auto had ook in die jaren een waarde onder de vermogensgrens. Daarbij komt dat hij de auto nodig had vanwege medische redenen en om professionele redenen. Zijn verzoeken om kwijtschelding hadden daarom moeten worden toegewezen. In dat geval zouden er ook geen dwangbevelen en dus ook geen verhogingen geweest zijn. Ook had De Ontvanger duidelijker moeten communiceren over de voorwaarden en deze niet steeds moeten verschuiven. [eiser] zegt dat hij door de onrechtmatige daden materiële schade en immateriële schade heeft geleden. De Ontvanger moet deze vergoeden. Hij vindt ook dat De Ontvanger gehouden moet worden om aan hem de proceskosten te betalen die hij aan Cocensus heeft moeten betalen, toen hij eerder – door onduidelijke communicatie – van De Ontvanger ten onrechte Cocensus en niet De Ontvanger in rechte heeft betrokken. Verder brengt [eiser] naar voren dat de Invorderingswet 1990 niet geldig is, of niet op de juiste wijze tot stand is gekomen. Hij zegt onder meer dat een handtekening onder de wet ontbreekt, dat hij geen verweer heeft kunnen voeren toen de wet werd aangenomen omdat hij toen minderjarig was en dat er geen overeenkomst tussen de staat en [eiser] is.
3.3.
De Ontvanger zegt dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen, waarbij [eiser] – uitvoerbaar bij voorraad – moet worden veroordeeld in de kosten van het geding. De aanslagen over 2020, 2021 en 2022 zijn inmiddels onherroepelijk komen vast te staan. De verschuldigdheid is daarmee gegeven, maar [eiser] heeft ook na aanmaning niet betaald. De verzoeken om kwijtschelding over 2020, 2021 en 2022 zijn terecht afgewezen. De Nationale ombudsman heeft geoordeeld dat de afwijzing voor 2020 op juiste gronden heeft plaatsgevonden. Het kwijtscheldingsbeleid is niet onrechtmatig en is juist toegepast. De goedkoopste Jaguar op gaspedaal.nl is € 13.000,-. Daarom mocht De Ontvanger uitgaan van een hogere waarde dan het drempelbedrag. Het is dan aan [eiser] om te laten zien dat het anders is. Het door [eiser] aangeleverde e-mailbericht van een garage was daarvoor niet voldoende. Onderzoek naar ziekte of invaliditeit was niet nodig, omdat de auto al langere tijd niet bruikbaar is en daarmee niet absoluut onmisbaar is. De Ontvanger is niet gebonden aan het door [eiser] genoemde landelijke beleid van de KNMG, maar dit was hier ook niet relevant, omdat met de lange periode van onbruikbaarheid vaststaat dat de auto niet onmisbaar was. Ook is er – anders dan [eiser] zegt – geen sprake geweest van het wijzigen van, of terugkomen op beleid (geen “
moving the goalposts”). Er is steeds gevraagd om gegevens waaruit de waarde van de auto duidelijk zou worden.
De Ontvanger is geen dwangsom verschuldigd wegens niet tijdig beslissen op de verzoeken. De wet geeft geen termijn en de regeling van dwangsom in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is hier niet van toepassing. Ook is niet in te zien hoe [eiser] schade heeft geleden door een langere behandeling: deze schortte de invordering op. De Ontvanger betwist verder gehouden te zijn kosten te vergoeden van rapporten die een kwijtscheldingsverzoek ondersteunen. Er is geen sprake geweest van onrechtmatig handelen.
Los daarvan moeten de vorderingen om immateriële (emotionele) schade te vergoeden worden afgewezen, omdat [eiser] geen verklaring heeft overgelegd van een bevoegd medicus die deze schade heeft vastgesteld.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Algemene opmerking vooraf
4.1.
De kantonrechter merkt op dat de dagvaarding van [eiser], die in persoon procedeert, 115 pagina’s beslaat en dat hij daarin 30 onrechtmatige daden van De Ontvanger uiteenzet, aangevuld met 61 producties. De van [eiser] afkomstige stukken zijn omvangrijk, zeer divers en soms onvoldoende geordend. Daarmee kunnen zij ontoegankelijk voorkomen. Bovendien is, ook na bespreking bij de mondelinge behandeling, niet steeds duidelijk hoe de vorderingen van [eiser] zich nu verhouden tot de door hem gestelde onrechtmatige daden. Bij onderstaande beoordeling zal de kantonrechter niet de in het lichaam van de dagvaarding gestelde onrechtmatige daden, maar de vorderingen van [eiser] tot uitgangspunt nemen.
Afwijzing verzoeken kwijtschelding niet onrechtmatig
4.2.
Omdat van een afwijzing van een kwijtscheldingsverzoek, zoals hier aan de orde, geen beroep kan worden ingesteld bij de bestuursrechter [1] , kan [eiser] de afwijzing ter beoordeling voorleggen aan de burgerlijke rechter.
4.3.
[eiser] heeft aangevoerd dat De Ontvanger onrechtmatig heeft gehandeld (onrechtmatige daden heeft gepleegd) door zijn verzoeken om kwijtschelding over 2020, 2021 en 2022 af te wijzen.
4.4.
Als onrechtmatige daad moet worden aangemerkt een inbreuk op een recht, een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. [eiser] heeft niet aangevoerd dat De Ontvanger met de afwijzing van kwijtschelding een inbreuk heeft gedaan op een recht of in strijd heeft gehandeld met een wettelijke plicht. Veeleer lijkt hij te zeggen dat De Ontvanger heeft gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Zorgvuldigheidsnormen als deze moeten van geval tot geval worden vastgesteld, op basis van de concrete omstandigheden van het geval. Vanwege hun verwevenheid met de omstandigheden van het geval en de gerechtvaardigde verwachtingen hebben maatschappelijke zorgvuldigheidsnormen geen terugwerkende kracht. Hun inhoud moet, met andere woorden, worden vastgesteld naar het moment waarop de beweerde normschending plaatsvond (ex tunc).
4.5.
Slechts als De Ontvanger in redelijkheid niet had kunnen komen tot afwijzing van de kwijtschelding of bij de afwijzing is afgeweken van eigen beleid bestaat reden voor ingrijpen door de kantonrechter. De kantonrechter oordeelt dat hetgeen [eiser] heeft aangevoerd niet toereikend is om de afwijzende beslissingen van De Ontvanger op de verzoeken om kwijtschelding over 2020, 2021 en 2022 aan te merken als onrechtmatig jegens [eiser].
4.6.
De Ontvanger heeft aangevoerd dat zij de verzoeken van [eiser] tot kwijtschelding heeft beoordeeld met inachtneming van de wettelijke regelingen en het kwijtscheldingsbeleid.
4.7.
Artikel 26 lid 1 van de Invorderingswet 1990 bepaalt dat bij ministeriële regeling regels worden gesteld op grond waarvan de belastingschuldige die niet anders dan met buitengewoon bezwaar een belastingaanslag kan betalen, gehele of gedeeltelijke kwijtschelding kan worden verleend. Aan deze bepaling is uitvoering gegeven met in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. Artikel 11 van die regeling bepaalt dat kwijtschelding wordt verleend voor het gehele op de belastingaanslag openstaande bedrag als geen vermogen en geen betalingscapaciteit aanwezig is. Het beleid van De Ontvanger voor de beoordeling van verzoeken om kwijtschelding is vastgelegd in de Cocensus Leidraad Invordering 2020 (hierna: de Leidraad). De Leidraad is gebaseerd op de (landelijke) Leidraad Invordering 2008. Artikel 26.2.3. van de Leidraad bepaalt dat de waarde van de auto niet als vermogensbestanddeel in aanmerking wordt genomen als deze op het moment waarop het verzoek wordt ingediend een waarde heeft van € 2.269,- of minder. Als de waarde meer bedraagt, wordt de volle waarde als vermogen in aanmerking genomen. Een auto wordt echter niet als vermogensbestanddeel in aanmerking genomen als de belastingschuldige aan De Ontvanger (zo nodig na een verzoek daartoe) aannemelijk kan maken dat de auto absoluut onmisbaar is voor de uitoefening van het beroep of in verband met invaliditeit of ziekte.
4.8.
[eiser] zegt dat zijn verzoeken volgens dit beleid toegewezen hadden moeten worden, omdat de auto voor hem onmisbaar is voor de uitoefening van een beroep of zijn professionele leven en/of in verband met invaliditeit of ziekte. Hij geeft daarbij aan dat hij geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer.
4.9.
De kantonrechter oordeelt dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat de auto om de door hem genoemde redenen (absoluut) onmisbaar was. De auto staat al jaren onbruikbaar in een opslag. Omdat [eiser] de auto al jaren niet meer gebruikt voor zijn vervoer, kan deze niet als onmisbaar worden aangemerkt. De Ontvanger heeft dan ook niet onrechtmatig gehandeld door niet al op deze grond de auto niet als vermogen aan te merken en kwijtschelding te verlenen.
4.10.
Bij het oordeel dat kwijtschelding niet aan de orde is, als de auto een waarde van € 2.269,- of meer had, is De Ontvanger dan ook niet afgeweken van het eigen beleid. De volgende vraag is of De Ontvanger redelijkerwijs tot het oordeel kon komen dat de auto een waarde van € 2.269,- of meer had. De kantonrechter is van oordeel dat dat het geval is.
4.11.
De Ontvanger heeft onderbouwd dat zij bij de inschatting van de waarde van de auto gebruik heeft gemaakt van diverse algemene en openbare informatiebronnen. Daaruit kwam naar voren dat een auto van dit merk en deze leeftijd een (aanmerkelijk) hogere waarde had dan € 2.269,-. Dat de waarde van een Jaguar van dit type en deze leeftijd gebruikelijk hoger ligt, komt volgens de kantonrechter voldoende naar voren uit het feit dat de waarde van de auto – die volgens [eiser] in slechte staat is en die pas na uitgebreide reparatie kan rijden – bij de taxatie in 2023 toch nog op € 1.750,- wordt geraamd.
4.12.
Bij die stand van zaken was het aan [eiser], de belastingschuldige, om aannemelijk te maken dat de auto minder waard was dan de vermogensgrens lag. Dat heeft [eiser] (toen) niet gedaan.
Kwijtscheldingsverzoek 2020:
Bij de behandeling van het administratieve beroep over het jaar 2020 schreef De Ontvanger aan [eiser]:
Ik ben uw verzoek om kwijtschelding aan het behandelen. Ik heb meer informatie nodig. (…) Als u de gevraagde informatie of bewijsstukken niet opstuurt, wijs ik uw verzoek om kwijtschelding af.
Het betreft:
auto
U geeft in uw administratief beroepschrift kwijtschelding aan dat de auto defect is en al jaren in een schuur/opslag staat. Graag ontvang ik recente foto’s van de defect opgeslagen auto.
4.13.
[eiser] heeft de gevraagde informatie niet verstrekt. Hij geeft aan dat hij niet aan het verzoek kon voldoen, (onder meer) omdat de auto in een stalling 50 kilometer verderop stond, deze stalling in de winter gesloten was en omdat de auto nauwelijks toegankelijk was, omdat die werd omringd door andere voertuigen, waaronder caravans. De Ontvanger wees uiteindelijk op 12 maart 2021 het administratieve beroep over het jaar 2020 af, omdat door [eiser] geen bewijs was overgelegd inzake de waarde van de auto. De kantonrechter is van oordeel dat De Ontvanger in redelijkheid tot dit besluit heeft kunnen komen, omdat [eiser] bij de behandeling van zijn verzoek en administratief beroep over 2020 in het geheel niet met objectieve, te verifiëren gegevens is gekomen over de slechte staat van de auto.
Kwijtscheldingsverzoeken 2021 en 2022
4.14.
Bij de behandeling van de verzoeken (en administratieve beroepen) over kwijtschelding voor de jaren 2021 en 2022 is De Ontvanger [eiser] blijven vragen om nader informatie over en bewijs voor de waarde van de auto. [eiser] heeft toen een e-mail van een BOVAG-autobedrijf (Garage Dalton) van 27 januari 2022 aan De Ontvanger gestuurd. Daarin stond, voor zover relevant:
Wij zijn bereid om € 1.500,- te bieden om uw auto in te kopen.
U vroeg ons ook nog of wij een hoger bedrag hadden kunnen noemen als u ons ongeveer een jaar geleden dezelfde vraag had gesteld. De situatie was toen zeer vergelijkbaar. Hoogstwaarschijnlijk hadden we dan hetzelfde antwoord gegeven, in ieder geval zou het bedrag niet veel hoger zijn geweest.
In een latere e-mail heeft het autobedrijf op verzoek van [eiser] nog bevestigd dat het bod van € 1.500,- ook als een taxatie kon worden gezien.
4.15.
In de afwijzende beslissing op het administratief beroep heeft De Ontvanger meegedeeld dat een e-mail van een garagebedrijf waarin het aanbod wordt gedaan om uw auto te kopen voor € 1.500,-, met een opvolgende e-mail dat dit ook als taxatiewaarde kan worden beschouwd, niet voldoende is om de waarde van de auto vast te stellen. De kantonrechter kan de redenering van De Ontvanger hierbij goed volgen. Uit de e-mail van het autobedrijf komt niet naar voren dat het autobedrijf de auto daadwerkelijk (recent) gezien heeft. Daarbij maakt het autobedrijf duidelijk bij het genoemde aanbod rekening te houden met een aantal grote reparaties en diverse reparatiepunten die nog niet geconstateerd zijn, maar mogelijk aan de orde zijn. Duidelijk is ook dat het werkelijke taxatierapport dat in 2023 is opgesteld (zie hierna) met meer dan tien bladzijden en een aantal foto’s van een heel andere orde was dan de e-mails van het autobedrijf. De Ontvanger kon in redelijkheid tot het oordeel komen dat deze e-mails niet voldoende waren om te concluderen dat de waarde van de auto onder de vermogensgrens bleef. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat De Ontvanger, ondanks zeer uitgebreide reacties van [eiser], ten tijde van de beslissing nog geen foto of andere objectief verifieerbare informatie over de auto had gezien.
Taxatie 2023
4.16.
[eiser] heeft in 2023 alsnog een betaalde taxatie laten uitvoeren. In het rapport van 5 juni 2023 werd de waarde van de auto geraamd op € 1.750,-. Dit was een rapport van elf bladzijden, opgesteld door een erkende BOVAG-expert, die de auto daadwerkelijk in persoon had bezocht en daarvan foto’s had gemaakt. Op basis van dit rapport heeft De Ontvanger voor 2023 en volgende jaren wel kwijtschelding verleend voor de gemeentelijke belastingen.
4.17.
Dit maakt de afwijzingen van kwijtschelding over de jaren 2020 tot en met 2022 echter niet onrechtmatig. Vast staat dat [eiser] bij deze kwijtscheldingsverzoeken (en administratieve beroepen) geen taxatierapport of andere objectief, verifieerbare gegevens over de waarde van de auto heeft overgelegd, maar slechts twee, korte e-mails van een garagebedrijf.
4.18.
Gelet op de in 4.4 en 4.5 weergegeven toets (in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen) is geen sprake van onrechtmatigheid. Gekeken moet worden naar de situatie ten tijde van het nemen van het besluit. Toen had [eiser], ondanks aanhoudende verzoeken van De Ontvanger, nog geen taxatierapport of andere objectiveerbare gegevens verstrekt, zodat De Ontvanger de verzoeken mocht afwijzen. Het taxatierapport van 2023 had direct het door [eiser] gewenste effect, te weten kwijtschelding. Het komt voor rekening en risico van [eiser] dat hij pas in 2023 met een taxatie is gekomen. Waar [eiser] opmerkt dat hij niet de middelen had om een taxatie te laten uitvoeren, merkt de kantonrechter nog op dat eerder al door het Waterschap is aangeboden om de taxatiekosten aan [eiser] te vergoeden, als de waarde van de auto inderdaad lager zou zijn dan de vermogensgrens. Dit aanbod heeft [eiser] echter afgewezen.
4.19.
Omdat geen sprake is van onrechtmatigheid zal de kantonrechter de door [eiser] daaraan gekoppelde verklaringen voor recht en verzochte schadevergoedingen (vorderingen A. en D.) afwijzen. Bij deze stand van zaken heeft [eiser] ook geen zelfstandig belang bij de door hem gevraagde verklaring voor recht dat zij auto in de jaren 2020, 2021 en 2022 een waarde had die lager was dan € 2.269,-. Ook vordering C. zal daarom worden afgewezen.
4.20.
Bij het vorenstaande merkt de kantonrechter wel op dat er voor De Ontvanger niets aan in de weg lijkt te staan om, op basis van de taxatie van 2023, alsnog kwijtschelding te verlenen voor de jaren 2020, 2021 en 2022. Bij de mondelinge behandeling is immers besproken dat er geen aanwijzingen zijn dat de waarde van de auto in die jaren hoger was dan de vermogensgrens. Daarmee had [eiser] ook in die jaren dus feitelijk geen vermogen dat aan kwijtschelding in de weg stond. Door desondanks vast te houden aan betaling, handelt De Ontvanger dan wel niet onrechtmatig, maar wel zeer rigide en weinig mensgericht.
Kosten dwangbevelen
4.21.
Anders dan voor verzoeken tot kwijtschelding kan tegen dwangbevelen en de daarbij opgelegde kosten bezwaar worden aangetekend en daarna beroep en hoger beroep bij de bestuursrechter. [eiser] heeft voor de dwangbevelen over 2020 en 2021 van die mogelijkheid ook gebruik gemaakt, waarbij het hof Amsterdam heeft geoordeeld dat voor 2021 ten onrechte € 68,- aan kosten in rekening is gebracht. Voor het dwangbevel over 2020 heeft het hof geoordeeld dat [eiser] terecht niet ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar. Meer recent heeft De Ontvanger nog een dwangbevel laten betekenen voor de gemeentebelastingen over 2022. [eiser] heeft daar wel bezwaar tegen aangetekend, maar heeft geen beroep ingesteld, waarmee dit besluit rechtens onaantastbaar is geworden. Omdat er een volledige bestuursrechtelijke voorziening open heeft gestaan (en deels gebruikt is), ligt hier geen rol meer voor de burgerlijke rechter. De vorderingen van [eiser] die betrekking hebben op (de kosten van) de dwangbevelen komen daarom niet voor toewijzing in aanmerking. De kantonrechter zal daarom de bij B. en F. uiteengezette vorderingen afwijzen, net als het eerste deel van de vordering bij P. waarin [eiser] vordert om te bepalen dat toekomstige kosten (van dwangbevelen) onrechtmatig en nietig zijn, althans een vergoeding wegens onrechtmatige daad toe te kennen.
Verklaring voor recht consult bij een onafhankelijk arts
4.22.
[eiser] vordert ook een verklaring voor recht dat De Ontvanger zelf een consult bij een onafhankelijk arts moet inplannen als De Ontvanger bij een verzoek om kwijtschelding geen genoegen neemt met de door de aanvrager aangedragen informatie over de medische noodzaak van het gebruik van een auto. Daarbij brengt hij onder meer naar voren dat hij zes artsen heeft gevraagd om een dergelijk onderzoek te doen, maar dat zij allen hebben geweigerd. Daarmee wordt het voor hem onmogelijk om de gegevens aan te leveren.
4.23.
[eiser] heeft zijn belang bij de gevorderde verklaring voor recht niet voldoende onderbouwd. Eerder in deze uitspraak is al geoordeeld dat De Ontvanger terecht heeft geoordeeld dat de auto voor [eiser] niet onmisbaar is, omdat deze al jarenlang onbruikbaar en ongebruikt in een stalling staat. Dat De Ontvanger in zijn algemeenheid gehouden is om zelf een consult in te plannen als gegevens niet komen, heeft [eiser] ook onvoldoende onderbouwd. Daarvoor is niet voldoende dat het voor hem niet mogelijk is gebleken een afspraak met een arts te maken. Vordering E. wordt derhalve afgewezen.
Immateriële schade
4.24.
Met de vorderingen genoemd bij G. en I. vraagt [eiser] om De Ontvanger te veroordelen een vergoeding voor immateriële schade (onder meer een hoge mate van stress) te betalen. Deze vorderingen zullen worden afgewezen. [eiser] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan geoordeeld zou kunnen worden dat hij in zijn persoon is aangetast als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 aanhef en onder b Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens vaste rechtspraak zal een partij die zich (als hier) beroept op aantasting van de persoon door stress, zorgen en (psychische) gezondheidsklachten, voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan. Daartoe is nodig dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen worden vastgesteld. Bij de mondeling behandeling verklaarde [eiser] onder meer dat hij door zijn ervaringen met de belastingdeurwaarder, bang is geworden voor zijn eigen deurbel. Hoewel de kantonrechter hiervoor begrip heeft, zijn concrete gegevens waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden een psychische beschadiging is ontstaan, door [eiser] niet aangevoerd.
Dwangsommen
4.25.
[eiser] baseert zijn vordering om De Ontvanger te veroordelen een dwangsom te betalen – zo begrijpt de kantonrechter – op de regeling neergelegd in artikel 4:17 en verder van de Awb. [eiser] hanteert bij deze vordering de termijnen en bedragen uit die regeling. Artikel 1 van de Invorderingswet 1990 bepaalt echter (voor zover van belang) dat voor de Invorderingswet titels 4.1 tot en met 4.3 van de Awb niet van toepassing zijn. De dwangsom is geregeld in titel 4.1 van de Awb. De regeling is daarom niet van toepassing. De door [eiser] gevorderde dwangsommen (waaronder vordering H.) zullen om die reden worden afgewezen.
Verklaring voor recht vergoeding kosten taxatie
4.26.
De kantonrechter zal de vordering voor recht te verklaren dat De Ontvanger gehouden is om bij een taxatie met een waarde onder de drempelwaarde de redelijke kosten van de taxatie te vergoeden (en dit duidelijk te communiceren) afwijzen (vordering K.). [eiser] heeft niet aangegeven wat de grondslag van deze vordering is. Voor zover [eiser] aanvoert dat De Ontvanger onrechtmatig zou handelen door de vergoeding niet te betalen, is de kantonrechter van oordeel dat dat niet in zijn algemeenheid gezegd kan worden. De Ontvanger mag de verzoeker in beginsel om objectieve en verifieerbare gegevens vragen die een verzoek om kwijtschelding ondersteunen. Uitgangspunt daarbij is dat de kosten daarvan voor rekening van de verzoeker komen.
Vordering inzake gemaakte kosten
4.27.
Hiervoor is al geoordeeld dat De Ontvanger [eiser] voor de beoordeling van de verzoeken om kwijtschelding mocht vragen om objectieve en verifieerbare informatie aan te leveren over de waarde van de auto. De Ontvanger hoefde daarbij geen genoegen te nemen met de eigen mededelingen van [eiser] en de door hem verstrekte e-mails. Dat [eiser] nadere informatie moest aanleveren, was daarom niet onnodig. Omdat De Ontvanger niet onrechtmatig heeft gehandeld, moeten deze kosten voor rekening van [eiser] blijven. De kantonrechter zal de vordering genoemd bij J. daarom afwijzen. Omdat De Ontvanger bij de beoordeling van de verzoeken om kwijtschelding over 2020, 2021 en 2022 (en de administratieve beroepen daarover) niet onrechtmatig heeft gehandeld, komen ook de
out-of-pocketkostendie [eiser] heeft gemaakt niet voor vergoeding in aanmerking. Daarbij komt dat de kosten van contacten met de overheid in beginsel door de burger zelf gedragen moeten worden. De vordering uiteengezet bij L. kan dan ook niet worden toegewezen.
4.28.
[eiser] vordert ook om De Ontvanger te veroordelen om € 657,17 aan [eiser] te betalen. [eiser] heeft eerder Cocensus (de gemeenschappelijke regeling die voor de gemeente [plaats 1] de belastingheffing uitvoert) gedagvaard. Daarbij heeft hij dezelfde en vergelijkbare vorderingen neergelegd als in deze procedure. In deze procedure heeft de kantonrechter geoordeeld dat [eiser] de verkeerde partij heeft gedagvaard (hij moest De Ontvanger dagvaarden). [eiser] is in deze procedure veroordeeld in de proceskosten van Cocensus. Hij vordert nu De Ontvanger te veroordelen dit bedrag en de overige kosten die [eiser] in de procedure tegen Cocensus heeft gemaakt aan [eiser] te betalen. [eiser] heeft onvoldoende onderbouwd dat de door hem gevorderde schade voortvloeit uit een onrechtmatige gedraging van De Ontvanger. [eiser] verwijst weliswaar naar correspondentie waarin de naam van Cocensus groter staat dan die van De Ontvanger, maar het is allereerst aan [eiser] (en de door hem ingeschakelde deurwaarder) om de juiste partij te dagvaarden. Dat De Ontvanger en Cocensus mogelijk duidelijker kunnen communiceren over hun rolverdeling, maakt daarom niet dat De Ontvanger onrechtmatig heeft gehandeld of dat de door [eiser] gestelde schade volgt uit gedragingen van De Ontvanger. De kantonrechter zal daarom de vordering uiteengezet bij M. afwijzen.
4.29.
Voor zover [eiser] aanvoert dat deze kosten in het geheel niet zouden zijn gemaakt als De Ontvanger zijn verzoeken om kwijtschelding over 2020, 2021 en 2022 had toegewezen, verwijst de kantonrechter naar hetgeen hiervoor uiteengezet is: De Ontvanger handelde niet onrechtmatig door de verzoeken (en administratieve beroepen) af te wijzen.
Vergoeding gemiste neveninkomsten/tijd voor vrijwilligerswerk
4.30.
De kantonrechter neemt, gelet op de omvang van de correspondentie, van [eiser] aan dat hij vele honderden uren in deze kwestie heeft gestopt de afgelopen jaren. Vergoeding van deze uren als door [eiser] bij N. gevorderd, kan niet worden toegewezen omdat hiervoor is geoordeeld dat De Ontvanger niet onrechtmatig heeft gehandeld.
Geen wilsverklaring of overeenkomst inzake belastingaanslagen
4.31.
[eiser] vordert ook om voor recht te verklaren dat onvoldoende is komen vast te staan dat de Invorderingswet 1990 of andere wetten op grond waarvan De Ontvanger meent vorderingen op [eiser] te hebben geldig zijn, althans op de juiste wijze tot stand zijn gekomen, dan wel dat De Ontvanger gehouden is een
opt-outte bieden voor de afvalstoffenheffing.
4.32.
De kantonrechter merkt allereerst op dat het de rechter niet vrij staat de innerlijke waarde en de billijkheid van de wet(ten) te toetsen. Voor het overige leiden de door [eiser] aangevoerde argumenten (zoals dat hij niet zelf heeft ingestemd met de wet) niet tot het oordeel dat de wetten ongeldig zijn. Voor geldigheid en toepasselijkheid van een wet is niet vereist dat [eiser] daarmee heeft ingestemd. Ook heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat De Ontvanger gehouden is een
opt-outaan te bieden. Dat [eiser] bereid is zijn afvalcontainerpasje te laten blokkeren, is daarvoor niet voldoende. De vordering als uiteengezet bij O. zal daarom worden afgewezen.
Geen opdracht aan De Ontvanger een betalingsregeling te accepteren
4.33.
De kantonrechter zal niet voor recht verklaren dat De Ontvanger in alle gevallen rekening moet houden met het bestaansminimum van [eiser] en daarom maandelijkse betalingen moet accepteren. [eiser] heeft deze vordering onvoldoende onderbouwd. De Ontvanger heeft bij de mondelinge behandeling meegedeeld dat zij bij invordering de regels volgt, maar dat daarbij ook het vermogen van [eiser] mag worden betrokken. [eiser] heeft geen financiële gegevens aangeleverd en niet onderbouwd waarom deze opstelling van De Ontvanger niet juist zou zijn.
Nevenvorderingen
4.34.
Omdat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen, komen ook de nevenvorderingen van wettelijke rente en dwangsom niet voor toewijzing in aanmerking.
Proceskosten
4.35.
De kantonrechter ziet in de verhouding tussen partijen aanleiding te bepalen dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Daarbij overweegt de kantonrechter dat De Ontvanger er, na ontvangst van de taxatie waaruit bleek dat de waarde van de auto onder de vermogensgrens lag, ook voor had kunnen kiezen om terug te komen op de afwijzende beslissingen voor 2020, 2021 en 2022, waarmee deze procedure niet nodig zou zijn geweest.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. Hoogkamer en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2025.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 2 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2735