ECLI:NL:RBNHO:2025:61

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
22/5855, 23/2075 en 21/1150
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van handhavingsverzoeken inzake hekwerken en containers op perceel in Zaandam

Op 9 januari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in drie zaken waarin eisers, bestaande uit een familie die een natuurgeneeskundige praktijk exploiteert, handhavingsverzoeken hebben ingediend tegen de Staat der Nederlanden en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn, omdat er geen procesbelang meer bestaat. De eisers hebben verzocht om handhaving tegen hekwerken en containers die hun toegang tot hun woning belemmeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechtmatigheid van de hekwerken al in eerdere uitspraken is vastgesteld en dat de eisers geen belang meer hebben bij de beoordeling van de handhavingsverzoeken. De rechtbank heeft ook een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn beoordeeld en heeft geoordeeld dat de Staat schadevergoeding moet betalen aan de eisers voor de overschrijding van de redelijke termijn in twee van de drie zaken. De rechtbank heeft de proceskosten in verband met de schadevergoeding toegewezen aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 22/5855, 23/2075, 21/1150

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 januari 2025 in de zaken tussen

[eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , uit [woonplaats 1] , eisers

(gemachtigde: mr. D.N. Lavain),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, het college
(gemachtigden: mr. Y. Kliphuis en mr. C.J. Loggen-ten Hoopen).
en

de Staat der Nederlanden (de Staat)

Als derde-partij neemt aan de zaken deel: North Sea Venue B.V. uit Zaandam, NSV

(gemachtigde: mr. D.A.J. Sturhoofd).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank drie beroepen van eisers gericht tegen de afwijzing van door eisers ingediend handhavingsverzoeken. De handhavingsverzoeken zien op hekwerken, containers en andere objecten op de percelen [perceel 1] , [perceel 2] , [perceel 3] en [perceel 4] .
Zaak 21/1150
1.1.
[eiser 3] (eiseres) heeft het college op 20 maart 2020 verzocht om handhavend op te treden tegen containers geplaatst bij Hemkade 48A. Dit betreffen containers op het perceel [perceel 3] . De containers belemmeren volgens eiseres de openbare weg.
1.2.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres geen rechtstreeks belang heeft bij handhaving en het door eiseres gemaakte bezwaar op 19 januari 2021 daarom niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Zaak 22/5855
1.3.
Eisers hebben het college op 4 november 2021 verzocht om handhavend op te treden tegen alle geplaatste hekwerken, poorten, schuttingen en andere objecten op de percelen [perceel 3] , [perceel 2] , [perceel 1] en [perceel 4] in Zaandam.
1.4.
Het college heeft dit handhavingsverzoek in eerste instantie buiten behandeling gesteld, maar heeft het verzoek daarna [1] alsnog afgewezen, omdat de door eisers verstrekte gegevens onvoldoende waren voor beoordeling van het handhavingsverzoek.
1.5.
Het daartegen door eisers gemaakte bezwaar is in het besluit van 28 september 2022 ongegrond verklaard. Het college heeft naar aanleiding daarvan de motivering van de afwijzing van het handhavingsverzoek aangevuld, maar is bij de afwijzing van het handhavingsverzoek gebleven. Hiertegen hebben eisers beroep ingesteld.
Zaak 23/2075
1.6.
Eisers hebben op het college op 11 maart 2022 verzocht om handhavend op te treden tegen hekwerk 1, hekwerk 2, tegen containers en andere objecten op de percelen [perceel 2] en [perceel 3] .
1.7.
Bij besluit van 6 mei 2022 heeft het college het handhavingsverzoek afgewezen. In het bestreden besluit van 28 februari 2023 is het college bij de afwijzing gebleven. Tegen dit besluit hebben eisers op 10 maart 2023 beroep ingesteld.
1.8.
Het college heeft op 5 maart 2024 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Het beroep van eisers is ook gericht tegen dit besluit. Dit volgt uit artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.9.
De rechtbank heeft de beroepen op 10 oktober 2024 op zitting behandeld. Tijdens de behandeling is de rechter gewraakt. Nadat het wrakingsverzoek is afgewezen is de behandeling op 28 november 2024 voortgezet. Aan de zitting hebben deelgenomen: [naam 1] , de gemachtigde van eisers (alleen op 10 oktober 2024), de gemachtigden van het college en de gemachtigde van NSV.

Vaststaande feiten

2. [naam 2] (vader) en [eiser 2] (moeder), tezamen ook te noemen de familie [naam 3] , en dochter [eiser 3] , bewonen een woning op het perceel [adres] in [woonplaats 1] . In de woning exploiteren moeder en dochter een natuurgeneeskundige praktijk. De woning is gelegen op een bedrijventerrein en gesitueerd op de kop van het zogenoemde Balkhaventerrein. De woning staat op perceel [perceel 5] en kan worden bereikt via de Symon Spiersweg en de percelen [perceel 1] , [perceel 2] en [perceel 6] . Deze percelen worden aangeduid als de Hemkade.
3. NSV exploiteert een horeca-inrichting (categorie 3) in het pand op het adres Hemkade 48, gelegen op perceel 8468. De gronden rondom dit perceel ( [perceel 1] , [perceel 2] , [perceel 7] en [perceel 4] ) zijn ook in gebruik bij NSV. Perceel [perceel 3] is deels verhuurd aan NSV. Dit betreft het terrein tussen hekwerk 1 (bij het poortwachtershuisje op de grens tussen perceel [perceel 2] en [perceel 3] ) en hekwerk 2 (op perceel [perceel 3] ). Dit terrein wordt gebruikt als parkeerterrein voor gasten van NSV.

Het conflict

4. Partijen leven al vanaf 2013 in onmin met elkaar. Sinds die tijd is er een groot aantal rechtszaken gevoerd. Eiseres heeft ter zitting aangegeven dat zij het gevoel heeft dat de gemeente met twee maten meet en dat steeds in het voordeel van NSV wordt besloten. De gemeente beslist ook vaak achteraf. Er is dan dus eigenlijk wel sprake van overtreding, maar dit wordt alsnog rechtgezet door besluiten van de gemeente. Dit steekt eisers en wekt wantrouwen en andere gevoelens op.Daarbij stoort het eisers dat hun woning niet onbelemmerd toegankelijk is. De toegang van de woning wordt namelijk belemmerd door hekwerken van NSV. Eisers zijn daardoor afhankelijk van NSV voor de toegang tot hun woning.
Het college heeft ter zitting weersproken dat zij met meerdere maten meet. Zij heeft verder verklaard dat zij bij de besluitvorming afhankelijk is van de aanvragen en onderbouwende stukken van NSV. Zij beslist volgens de wettelijke termijnen.

De bestreden besluiten en de gronden daartegen van eisers

21/1150
5.1
Het college heeft het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres volgens het college geen belanghebbende is. Volgens het college ondervindt eiseres geen gevolgen van enige betekenis door de containers. Het college stelt daarbij dat eiseres geen zicht heeft vanuit de woning op de containers. Daarbij ontnemen de containers eiseres niet de toegang tot haar woning. Het gedeelte van de Zaanderhorn waarop de containers staan is al 30 jaar aan de openbaarheid onttrokken. Eiseres kan daarbij de woning bereiken via de Symon Spiersweg. In het verweerschrift heeft het college hieraan toegevoegd dat de containers in mei 2022 al zijn verplaatst en bovendien zijn vergund.
5.2
Eiseres kan zich niet vinden in het standpunt van het college dat zij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Volgens haar ondervindt zij rechtstreeks gevolgen van de geplaatste containers, omdat deze containers de doorgang van de openbare weg versperren en daarmee de toegang tot de woning van eisers. Ook worden haar bedrijfsbelangen geschaad.
22/5855
6.1
Eisers hebben verzocht om handhavend op te treden tegen alle hekwerken, poorten en obstakels op de percelen [perceel 1] , [perceel 2] , [perceel 3] en [perceel 4] . Als belang hebben eisers gesteld dat zij volledige toegang willen van de Pieter Ghijsenlaan tot aan hun woning.
6.2
Het college heeft het handhavingsverzoek afgewezen, omdat er geen overtredingen zijn geconstateerd.
Wat betreft het hekwerk op perceel [perceel 2] (hekwerk 1) stelt het college in het verweerschrift dat dit perceel niet openbaar is. De hekwerken mogen daar staan en dus is er geen sprake van een overtreding. Ten aanzien van hekwerk 2 op perceel [perceel 3] stelt het college dat hier al tegen gehandhaafd wordt. Er is aan dwangsom opgelegd aan NSV. Het verzoek om handhaving in deze procedure wordt daarom afgewezen.
Ten aanzien van de zeecontainers stelt het college dat deze verplaatst zijn en dat voor de locatie waar ze nu staan een omgevingsvergunning is verleend. Hierdoor is geen sprake van een overtreding.
Verder stelt het college dat er geen andere obstakels zijn aangetroffen. Het college heeft geen aanleiding gezien om te preventief te handhaven. Volgens het college dreigt er geen concreet en duidelijk gevaar voor (nieuwe) overtredingen.
6.3
Eisers kunnen zich niet verenigen met de afwijzing van hun handhavingsverzoek. Volgens eisers is er wel sprake van een overtreding op perceel [perceel 2] , omdat dit perceel een openbaar perceel is. Verder stellen eisers dat het college niet goed/niet effectief gehandhaafd heeft ten aanzien van perceel [perceel 3] . Het college had, gelet op de houding van NSV, moeten handhaven tegen toekomstige overtredingen. Ook had het college vaker controles uit moeten voeren.
23/2075
7.1
Eisers hebben verzocht om handhaving tegen hekwerk 1, hekwerk 2, tegen zeecontainers en tegen (niet nader omschreven) andere objecten. Eisers willen dat het college een last onder bestuursdwang oplegt aan NSV.
7.2
Het college heeft het handhavingsverzoek afgewezen. Wat betreft hekwerk 1 heeft het college verwezen naar de uitspraak van de rechtbank van 9 juli 2021 [2] . Hieruit volgt dat perceel [perceel 2] niet behoort tot de openbare weg. Hekwerk 1 is bovendien vergund op 23 januari 2020 en dus legaal aanwezig. Hier is dus geen sprake van een overtreding.
Wat betreft hekwerk 2 verwijst het college naar het besluit van 2 maart 2022. Hierin is aan NSV een last onder dwangsom opgelegd. Hier is dus sprake van een overtreding waartegen al wordt gehandhaafd. Het herhaalde verzoek om handhaving wordt daarom afgewezen.
Wat betreft de containers heeft het college verwezen naar een omgevingsvergunning van 30 november 2022. Hierin zijn de zeecontainers op perceel [perceel 3] vergund. Hier is dus geen sprake meer van een overtreding. Andere objecten zijn niet aangetroffen volgens het college.
7.3
In het gewijzigde besluit van 5 maart 2022 heeft het college zich (bij nader inzien) ten aanzien van hekwerk 2 op het standpunt gesteld dat er zicht is op legalisatie, omdat perceel [perceel 3] bij besluit van 30 november 2022 is onttrokken aan de openbaarheid en er inmiddels door NSV een omgevingsvergunning is aangevraagd voor hekwerk 2. Er zijn dus bijzondere omstandigheden om af te zien van handhaving.
7.4
Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit van het college. Volgens eisers is het opleggen van een tweede last onder dwangsom niet effectief en bovendien heeft het college ten onrechte bijzondere omstandigheden aangenomen om van handhaving tegen hekwerk 2 af te zien. Eisers zijn namelijk opgekomen tegen het onttrekkingsbesluit en de verleende omgevingsvergunning van hekwerk 2.

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank moet ambtshalve beoordelen of eisers nog een procesbelang hebben bij de beoordeling van de afgewezen handhavingsverzoeken en bij de vraag of het bezwaar in zaak 21/1150 op goede gronden niet-ontvankelijk is verklaard.
9. De rechtbank stelt voorop dat het in Nederland het rechtssysteem zo is opgebouwd dat er bezwaar, beroep en hoger beroep openstaat tegen besluiten van bestuursorganen. Als er is beslist op het hoger beroep (in dit geval door de Afdeling), of als er geen rechtsmiddelen tegen een besluit of uitspraak zijn ingediend, dan staan besluiten of uitspraken in rechte vast en kunnen partijen er rechtszekerheid aan ontlenen. Onderwerpen kunnen dus niet steeds opnieuw bij de rechter aan de orde worden gesteld. Dit zou afbreuk doen aan de rechtszekerheid.
10. Gelet hierop zal de rechtbank hieronder uiteenzetten welke onderwerpen al in rechte vast staan die bij de beoordeling van deze zaken van belang zijn.
Het hekwerk aan de Symon Spierweg
11.1
Uit de uitspraak van de Afdeling van 16 juni 2021 [3] volgt dat de omgevingsvergunning voor het hekwerk dat het perceel [perceel 2] afsluit van de Symon Spiersweg door het college verleend kon worden.
De Afdeling heeft hierbij (in r.o. 8.2) overwogen dat het college bij de beoordeling van de vergunningaanvraag aan het belang van derden bij de vrije doorgang geen doorslaggevende betekenis heeft hoeven toekennen. Daarbij heeft de Afdeling, onder verwijzing naar de uitspraak van de civiele rechter [4] (in r.o. 9.2) geoordeeld dat er geen privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan vergunningverlening, omdat onbelemmerde toegang van eisers tot de woning voldoende is gewaarborgd. Ook heeft de Afdeling (in r.o. 9.4) overwogen dat de onbelemmerde toegang van hulpdiensten voldoende is gewaarborgd.
De rechtmatigheid van het hekwerk dat perceel [perceel 2] afsluit van de Symon Spiersweg staat dus in rechte vast en de (on)rechtmatigheid van dit hek kan in deze procedure niet opnieuw aan de orde worden gesteld.
Het hekwerk tussen perceel [perceel 2] en [perceel 3] (hekwerk 1)
11.2
Uit de uitspraak van 9 juli 2021 van deze rechtbank [5] volgt dat het hekwerk dat perceel [perceel 2] afsluit van perceel [perceel 3] (ook wel hekwerk 1 genoemd) daar mag staan. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld en het herzieningsverzoek dat op deze uitspraak zag is afgewezen [6] . De uitspraak van de rechtbank van 9 juli 2021 staat daarmee in rechte vast en daarmee ook de rechtmatigheid van hekwerk 1.
11.3
In de uitspraak van de Afdeling van 24 april 2024 heeft de Afdeling ook overwogen dat uitgegaan moet worden van de juistheid van het oordeel in de uitspraak van de rechtbank van 9 juli 2021. Verder heeft de Afdeling geoordeeld dat er in de door eisers ingebrachte stukken geen aanleiding was om terug te komen op het oordeel van de rechtbank van 9 juli 2021.
Hebben eisers (nog) een belang bij de beoordeling van de bestreden besluiten?
12.1
De drie bestreden besluiten betreffen handhavingsverzoeken die zien op hekwerken of andere objecten op de percelen [perceel 3] , [perceel 2] , [perceel 1] en [perceel 4] . Het college heeft vastgesteld dat er geen objecten zijn geplaatst op de percelen [perceel 1] en [perceel 4] . Eisers hebben hier geen gronden tegen gericht, zodat de rechtbank hier ook vanuit gaat.
12.2
Volgens vaste rechtspraak wordt voldoende procesbelang aangenomen als het resultaat dat met de procedure wordt nagestreefd, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor de betrokkene feitelijk betekenis kan hebben. De bestuursrechter is namelijk alleen tot het beoordelen van rechtsvragen gehouden als dit van betekenis is voor het geschil over een besluit van een bestuursorgaan. Voor de vraag of er (nog) een procesbelang bestaat, is dus relevant wat de betrokkene met het rechtsmiddel wenst te bereiken.
12.3
Eisers wensen met hun verzoeken om handhaving te bereiken dat zij onbelemmerde toegang hebben vanaf de Pieter Ghijsenlaan tot aan hun woning. De hekwerken, poorten, zeecontainers en andere obstakels staan volgens eisers daaraan in de weg. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit doel niet (meer) bereikt worden omdat hekwerk 1, dat daar rechtmatig staat, er al voor zorgt dat er geen toegang mogelijk is vanaf de Pieter Ghijsenlaan tot aan de woning. Met andere woorden, ook als wordt vastgesteld dat hekwerk 2 en/of de zeecontainers er niet zouden mogen staan, leidt dit er niet toe dat vanaf de Pieter Ghijsenlaan een toegang naar de woning van eisers ontstaat. Hekwerk 1 staat daaraan in de weg.

Conclusie beoordeling beroepen

13. Omdat het procesbelang er niet is, zijn de beroepen niet-ontvankelijk. De rechtbank komt vervolgens niet toe een inhoudelijke beoordeling en dus niet aan de vragen of eiseres terecht niet-ontvankelijk is verklaard en of de handhavingsverzoeken terecht zijn afgewezen.

Verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding redelijke termijn

14. Eisers hebben verzocht om een schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
15. De vraag of de redelijke termijn is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. In zaken als deze, waarin sprake is van een bezwaar- en beroepsprocedure, mag de behandeling maximaal twee jaar in beslag nemen, in die zin dat de behandeling van het bezwaar maximaal een half jaar in beslag mag nemen en de procedure bij de rechtbank maximaal anderhalf jaar. De termijn van twee jaar geldt ook als de behandeling meerdere procedurele rondes heeft omvat. De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt tot de datum waarop de rechtbank uitspraak doet. De omstandigheden van het geval kunnen een langere behandelingsduur rechtvaardigen. Indien de redelijke termijn is overschreden, dient voor de schadevergoeding als uitgangspunt een tarief te worden gehanteerd van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
De zaak met zaaknummer 21/1150
16.1
In dit geval is er sprake van een overschrijding met (naar boven afgerond) 33 maanden, omdat het bezwaarschrift door het college op 4 mei 2020 is ontvangen en de rechtbank op 9 januari 2025, en dus 57 maanden later, uitspraak doet.
16.2
Dat niet eerder uitspraak is gedaan is echter mede het gevolg van het feit dat de op 28 maart 2024 door de rechtbank geplande zitting niet is doorgegaan, omdat eisers enkele dagen voor de zitting verzocht hebben om uitstel van de zitting en eisers de rechtbank na afwijzing van dat verzoek hebben gewraakt. Dit wrakingsverzoek, dat is afgewezen, heeft ertoe geleid dat de zaak, die onderdeel uitmaakt van een reeks van zaken, opnieuw op zitting moest worden geagendeerd. Dit kon, gelet op de agenda’s van partijen en de rechtbank, uiteindelijk pas op 10 oktober 2024. Vervolgens hebben eisers de rechtbank tijdens deze zitting andermaal gewraakt. Ook dat wrakingsverzoek is afgewezen, maar heeft er wel toe geleid dat de rechtbank nog steeds geen uitspraak kon doen, omdat het onderzoek nog niet was gesloten.
16.3
De nu voorliggende zaak is daarom, tezamen met een reeks aan andere zaken waarbij partijen betrokken zijn, uiteindelijk pas op 28 november 2024 op zitting behandeld. De rechtbank ziet in deze gang van zaken aanleiding om te oordelen dat de vertraging in de behandeling van de rechtbank voor wat betreft de periode van 28 maart 2024 tot en met 28 november 2024 (8 maanden) voor rekening van eisers dient te komen.
16.4
De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt dan 33 - 8 maanden = 25 maanden. Eisers hebben gelet daarom aanspraak op een schadevergoeding van
5x€ 500,- = € 2500,-.
16.5
Deze overschrijding is deels toe te rekenen aan het feit dat college op 19 januari 2021, en dus (afgerond) 3 maanden te laat, op het bezwaar van eisers heeft beslist. Het college is daarom een schadevergoeding verschuldigd van 3/25 x 2500,- =
€ 300,- De verdere termijnoverschrijding (22 maanden) komt voor rekening van de Staat. De Staat is eisers daarom een schadevergoeding verschuldigd van € 2.200,-.
De zaak met zaaknummer 22/5855
17.1
In dit geval is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met (naar boven afgerond) 9 maanden, omdat het bezwaarschrift door het college op 12 april 2022 is ontvangen en de rechtbank op 9 januari 2025, en dus afgerond 33 maanden later, uitspraak doet.
17.2
Dat niet eerder uitspraak is gedaan is echter mede het gevolg van het feit dat de op 28 maart 2024 door de rechtbank geplande zitting niet is doorgegaan, omdat eisers enkele dagen voor de zitting hebben verzocht om uitstel van de zitting en eisers de rechtbank na afwijzing van dat verzoek hebben gewraakt. Dit wrakingsverzoek, dat is afgewezen, heeft ertoe geleid dat de zaak, die onderdeel uitmaakt van een reeks van zaken, opnieuw op zitting moest worden geagendeerd. Dit kon, gelet op de agenda’s van partijen en de rechtbank, uiteindelijk pas op 10 oktober 2024. Vervolgens hebben eisers de rechtbank tijdens deze zitting andermaal gewraakt. Ook dat wrakingsverzoek is afgewezen, maar heeft er wel toe geleid dat de rechtbank nog steeds geen uitspraak kon doen, omdat het onderzoek nog niet was gesloten.
17.3
De nu voorliggende zaak is daarom, tezamen met een reeks aan andere zaken waarbij partijen betrokken zijn, uiteindelijk pas op 28 november 2024 op zitting behandeld. De rechtbank ziet in deze gang van zaken aanleiding om te oordelen dat de vertraging in de behandeling van de rechtbank voor wat betreft de periode van 28 maart 2024 tot en met 28 november 2024 (8 maanden) voor rekening van eisers dient te komen.
17.4
De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt dan 9 - 8 maanden = 1 maand. Eisers hebben gelet daarom aanspraak op een schadevergoeding van € 500,-.
18.5
Omdat het college binnen zes maanden en dus tijdig op het bezwaar heeft beslist, komt deze termijnoverschrijding met 1 maand geheel voor rekening van de Staat. De Staat is eisers daarom een schadevergoeding verschuldigd van € 500,-.
De zaak met zaaknummer 23/2075
18.1
In dit geval is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met 7 maanden, omdat het bezwaarschrift door het college op 17 juni 2022 is ontvangen en de rechtbank op 9 januari 2025, en dus afgerond 2 jaar en 7 maanden later, uitspraak doet.
18.2
Dat niet eerder uitspraak is gedaan is echter mede het gevolg van het feit dat de op 28 maart 2024 door de rechtbank geplande zitting niet is doorgegaan, omdat eisers enkele dagen voor de zitting verzocht hebben om uitstel van de zitting en eisers de rechtbank na afwijzing van dat verzoek hebben gewraakt. Dit wrakingsverzoek, dat is afgewezen, heeft ertoe geleid dat de zaak, die onderdeel uitmaakt van een reeks van zaken, opnieuw op zitting moest worden geagendeerd. Dit kon, gelet op de agenda’s van partijen en de rechtbank, uiteindelijk pas op 10 oktober 2024. Vervolgens hebben eisers de rechtbank tijdens deze zitting andermaal gewraakt. Ook dat wrakingsverzoek is afgewezen, maar heeft er wel toe geleid dat de rechtbank nog steeds geen uitspraak kon doen, omdat het onderzoek nog niet was gesloten.
18.3
De nu voorliggende zaak is daarom, tezamen met een reeks aan andere zaken waarbij partijen betrokken zijn, uiteindelijk pas op 28 november 2024 op zitting behandeld. De rechtbank ziet in deze gang van zaken aanleiding om te oordelen dat de vertraging in de behandeling van de rechtbank voor wat betreft de periode van 28 maart 2024 tot en met 28 november 2024 (8 maanden) voor rekening van eisers dient te komen.
18.4
Van een overschrijding van de redelijke termijn is in dit geval gelet daarop geen sprake. Het verzoek om een schadevergoeding wijst de rechtbank daarom af.

Proceskosten

19.1
Omdat de beroepen niet-ontvankelijk zijn, bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling in verband met die beroepen.
19.2
De rechtbank ziet in de zaak 21/1150 wel aanleiding om het college en de Staat te veroordelen in de proceskosten die verband houden met het verzoek om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten worden in totaal begroot op € 453,50 (1 punt voor het verzoek met een wegingsfactor 0,5) voor verleende rechtsbijstand. Omdat de overschrijding zowel aan verweerder als aan de rechtbank is toe te rekenen, komt deze vergoeding voor de helft ( € 226,75) voor rekening van verweerder en voor de helft (€ 226,75) voor rekening van de Staat.
19.3
De rechtbank ziet ook in de zaak 22/5855 aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten die verband houden met het verzoek om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten worden in totaal begroot op
€ 453,50 (1 punt voor het verzoek met een wegingsfactor 0,5) voor verleende rechtsbijstand. Omdat de overschrijding alleen aan de rechtbank is toe te rekenen, komt deze vergoeding geheel voor rekening van de Staat.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart de beroepen niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt het college in de zaak 21/1150 tot betaling van een schadevergoeding van € 300,-;
  • veroordeelt de Staat in de zaak 21/1150 tot betaling van een schadevergoeding aan eisers van € 2200,-;
  • veroordeelt het college in de zaak 21/1150 tot vergoeding aan eisers van € 226,75 aan proceskosten
  • veroordeelt de Staat in de zaak 21/1150 tot vergoeding aan eisers van € 226,75,- aan proceskosten;
  • veroordeelt de Staat in de zaak 22/5855 tot betaling van een schadevergoeding aan eisers van € 500,-;
  • veroordeelt de Staat in de zaak 22/5855 tot vergoeding aan eisers van € 453,50 aan proceskosten;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding in de zaak 23/2075 af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, rechter, in aanwezigheid van
mr. E. Degen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Naar aanleiding van een gegrond verklaard (rechtstreeks) beroep van eisers tegen die buitenbehandelingstelling (HAA 22/1187)
2.HAA 20/2036
3.met ECLI:NL:RVS:2021:1280. Dit is het hoger beroep naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 9 april 2020 met ECLI:NL:RBNHO:2020:2750
4.Van 7 juli 2020, met ECLI:NL:2020:4976
5.Zaaknummer HAA 20/2636
6.Zie de uitspraak van vandaag met zaaknummer HAA 23/1599