ECLI:NL:RBNHO:2025:60

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
23/1599
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een onherroepelijke uitspraak inzake de Zaanderhorn als openbare weg

Op 9 januari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van 9 juli 2021. Verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoeker 2], hebben de rechtbank verzocht om herziening op basis van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven tot herziening. De rechtbank heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad en de besloten vennootschap North Sea Venue als derde-belanghebbenden aangemerkt en hen in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen. Na ontvangst van de zienswijze van het college op 20 september 2023, heeft de rechtbank partijen uitgenodigd voor een zitting op 28 maart 2024. Verzoekers vroegen om uitstel, wat door de rechtbank werd afgewezen. Vervolgens hebben verzoekers de rechters gewraakt, maar dit verzoek werd op 24 mei 2024 afgewezen. De rechtbank heeft op basis van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 april 2024 geoordeeld dat de door verzoekers aangevoerde feiten en omstandigheden niet nieuw zijn en dat deze niet tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. De rechtbank heeft daarom het verzoek om herziening afgewezen, omdat er geen grond was om anders te oordelen dan de Afdeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 9 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/1599
uitspraak van de meervoudige kamer van 9 januari 2025 na vereenvoudigde behandeling als bedoeld in artikel 8:54, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzoek van

[verzoeker 1] , en [verzoeker 2] , uit [woonplaats] , verzoekers

(gemachtigde: mr. D.N. Lavain),

om herziening als bedoeld in artikel 8:119 Awb:

van de uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Holland van 9 juli 2021 met zaaknummer HAA 20/2636.

Inleiding

1. Bij brief van 20 februari 2023 hebben verzoekers de rechtbank verzocht om herziening van de hiervoor genoemde uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 9 juli 2021.
2. De rechtbank heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad (het college) en de besloten vennootschap North Sea Venue (NSV) aangemerkt als derde-belanghebbende bij het verzoek om herziening, en hen in de gelegenheid gesteld een zienswijze te geven.
3. De rechtbank heeft op 20 september 2023 een zienswijze van het college ontvangen.
4. De rechtbank heeft partijen op 14 maart 2024 uitgenodigd voor de behandeling op de zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank op 28 maart 2024.
5. Verzoekers hebben de rechtbank om uitstel van de zitting gevraagd. De rechtbank heeft het gevraagde uitstel afgewezen.
6. Verzoekers hebben de rechters vervolgens op 27 maart 2024 gewraakt. Het wrakingsverzoek is afgewezen op 24 mei 2024.
7. Bij brief van 26 juni 2024 heeft het college de rechtbank er op gewezen dat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op 24 april 2024 [1] uitspraak heeft gedaan. In die uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een hernieuwde beoordeling van de vraag of de Zaanderhorn al dan niet een openbare weg is, omdat eisers geen nieuwe feiten en omstandigheden hebben aangevoerd.
8. De rechtbank heeft verzoekers vervolgens bij brief van 19 augustus 2024 gevraagd of verzoeker daarin aanleiding zien om het verzoek in te trekken/dan wel gemotiveerd aan te geven waarom het verzoek om herziening, ondanks de hiervoor genoemde uitspaak van de Afdeling, toch zou moeten worden gehonoreerd.
9. Verzoekers hebben hierop bij brief van 24 september 2024 gereageerd, door te stellen dat, anders dan de Afdeling heeft geoordeeld in de hiervoor genoemde uitspraak, wèl sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb, die tot een andere uitspaak zouden hebben kunnen leiden.
10. De rechtbank heeft gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling en de reactie van verzoekers hierop, aanleiding gezien om zonder zitting uitspraak te doen. Artikel 8:54 van de Awb maakt dit mogelijk.

Overwegingen

11. De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijke uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
ij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet konden zijn, en
waren zij bij de rechtbank eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen luiden.
12.1
Verzoekers beroepen zich bij hun verzoek om herziening op dezelfde feiten en bewijsstukken als die de Afdeling heeft beoordeeld in de al genoemde uitspraak van 24 april 2024. In de zaak bij de Afdeling draait het net als in de uitspraak van de rechtbank van 9 juli 2021, waarvan verzoekers om herziening vragen, om hetzelfde geschilpunt, namelijk of de Zaanderhorn een openbare weg is (geweest). In de uitspraak van 24 juli 2024 is hierover in rechtsoverweging 9.2 het volgende opgenomen:
De Afdeling stelt vast dat de door [appellant] overgelegde stukken grotendeels archiefstukken en foto’s zijn die dateren van vóór 9 juli 2021. In zoverre had [appellant] eerder kennis kunnen nemen van deze stukken. Niet gebleken is dat hij die niet eerder had kunnen inbrengen. Dit betekent dat deze stukken geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden zijn, waardoor de Afdeling op basis van deze stukken niet inhoudelijk toekomt aan het betoog van [appellant] dat de Zaanderhorn een openbare weg is.
De door [appellant] onder 17, 18 en 19 van de in zijn hogerberoepschrift opgenomen tabel genoemde stukken dateren weliswaar van na de uitspraak van 9 juli 2021, maar rechtvaardigen evenmin een gewijzigd rechterlijk oordeel over de openbaarheid van de weg. De stukken onder 18 en 19 zijn nieuwe handhavingsverzoeken van [appellant] zelf, met een deel van dezelfde archiefstukken. Ook die stukken betreffen dus geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. De onder 17 genoemde stukken betreffen e-mailcorrespondentie met het Kadaster met daarin een uitleg over de op de historische topografische kaarten gebruikte kleuren. Daarin is vermeld dat, gezien de gebruikte kleur, de weg bij de kaartinwinning destijds verhard, in het buitengebied, dus buiten de bebouwde kom en openbaar, dus zonder slagboom of andere versperring is aangetroffen. Hoewel ook deze e-mailcorrespondentie dateert van na de eerste uitspraak van de rechtbank, valt niet in te zien waarom [appellant] niet eerder een toelichting van het Kadaster kon vragen over de kleuren op de topografische kaart. (…).
12.2
Daargelaten het antwoord op de vraag of het nu te beoordelen herzieningsverzoek onredelijk laat is ingediend, is de rechtbank op grond van het in 12.1 overwogene van oordeel dat van nieuw gebleken feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb geen sprake is. De reactie van verzoekers in de brief van 24 september 2024 biedt daarvoor geen aanknopingspunten. De rechtbank ziet geen grond om anders dan de Afdeling te oordelen over de gepresenteerde feiten en bewijsstukken.
12.3
De aangevoerde feiten en omstandigheden kunnen dus niet leiden tot herziening van de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 9 juli 2021. Het herzieningsverzoek is daarom kennelijk ongegrond.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer voorzitter, en mr. P.H. Lauryssen en mr. R.H.M. Bruin, leden, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.