Beoordeling door de voorzieningenrechter
6. De voorzieningenrechter ziet in de aangekondigde openbaarmaking een voldoende spoedeisend belang zoals dat voor het treffen van een voorlopige voorziening is vereist. Nu verzoeker een spoedeisend belang heeft, zal de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening inhoudelijk beoordelen.
7. De voorzieningenrechter kan bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen, beoordelen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Daarnaast kan de voorzieningenrechter de belangen van verzoeker die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de algemene belangen, c.q. de belangen waar verweerder voor staat, die pleiten tegen het treffen daarvan, in zijn afweging betrekken. Ook dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen.
8. Belanghebbende heeft de minister op 1 januari 2025 verzocht om openbaarmaking van informatie over diertelgegevens van verzoeker uit het I en R systeem van elke dag van 2 november 2014 tot en met 31 november 2014.
9. In de brief van 17 januari 2025 heeft de minister verzoeker in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen, nu het gaat om gegevens over het bedrijf van verzoeker.
10. Op 20 januari 2025 heeft verzoeker een zienswijze ingediend, waarin een aantal bezwaren tegen de openbaarmaking uiteen worden gezet.
11. In het besluit van 5 februari 2025 heeft de minister besloten tot (gedeeltelijke) openbaarmaking van de gevraagde gegevens, twee weken na verzending van het besluit.
12. Gelet op het bezwaar van verzoeker en het verzoek om een voorlopige voorziening, heeft de minister op 5 maart 2025 ingestemd met schorsing van de openbaarmaking van de gegevens tot na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Is er sprake van misbruik van recht door belanghebbende?
13. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende de gegevens heeft opgevraagd in verband met verschillende lopende (juridische) procedures. Het gaat dus niet om openbaarmaking van gegevens voor eenieder maar om specifieke informatie die gebruikt wordt voor juridische procedures, aldus verzoeker. Volgens verzoeker lijkt er daarom sprake te zijn van misbruik van het recht.
14. In artikel 4.6 van de Woo is een antimisbruikbepaling opgenomen. Daarin is bepaald dat indien de verzoeker van informatie kennelijk een ander doel heeft dan het verkrijgen van publieke informatie of indien het verzoek evident geen bestuurlijke aangelegenheid betreft, het bestuursorgaan binnen twee weken na ontvangst van het verzoek, dan wel onverwijld nadat is gebleken dat de verzoeker van informatie kennelijk een ander doel heeft dan het verkrijgen van publieke informatie, kan besluiten het verzoek niet te behandelen. Uit de toelichting bij de Woo en uit vaste rechtspraakblijkt dat verzoekers bij hun verzoek om informatie
geen(persoonlijk) belang hoeven te stellen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet is gebleken dat belanghebbende met haar Woo-verzoek geen openbaarmaking voor eenieder heeft beoogd. Dat belanghebbende de Woo gebruikt om informatie te verkrijgen die zij in een andere procedure wil gebruiken maar in die procedure niet zonder meer kan verkrijgen, maakt niet dat sprake is van misbruik. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan een verzoek om informatie met het oog op een andere procedure misbruik opleveren. Van zo een situatie is hier geen sprake. Er is in dit geval geen sprake van het indienen van een grote hoeveelheid verzoeken door belanghebbende gericht op het verstoren van het functioneren van het bestuursorgaan. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat er geen sprake is van een kennelijk ander doel dan het verkrijgen van informatie. Dit betekent dat geen sprake is van misbruik van recht door belanghebbende.
Is er sprake van milieu-informatie (emissiegegevens)?
15. Verzoeker is het niet eens met de openbaarmaking van de diertelgegevens. Daartoe stelt verzoeker zich op het standpunt dat de diertelgegevens (over een periode van vier weken, zonder aanvullende informatie over voer, lactatiestadium en melkproductie) niet gelijk kan worden gesteld aan milieu-informatie die betrekking heeft op emissie. Hierdoor is artikel 5.1, zevende lid, van de Woo volgens verzoeker niet van toepassing. Openbaarmaking van de gegevens dient volgens verzoeker dan ook achterwege te blijven in het kader van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, de beveiliging van personen en bedrijven en bescherming tegen onevenredige benadeling.
16. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in de uitspraak van 16 augustus 2017bepaald dat onder de begrippen “emissies in het milieu” en “informatie over emissies in het milieu” niet alleen gegevens moeten worden begrepen die de daadwerkelijke uitstoot betreffen, maar ook de gegevens over de invloeden van die emissies op het milieu alsook de gegevens die het publiek in staat stellen te controleren of beoordeling van de daadwerkelijke of voorzienbare emissies, welke beoordeling aan de besluitvorming door een bestuursorgaan ten grondslag heeft gelegen, juist is. In de uitspraak van 13 maart 2019heeft de afdeling bevestigd dat “
aantallen gehouden dieren, de gegevens over huisvestingsplaatsen/hokken en de gegevens over ammoniakemissie en zuurdepositie moeten worden aangemerkt als milieu-informatie die betrekking heeft op emissies in het milieu […]”. De aantallen gehouden dieren en de gegevens over huisvestingsplaatsen/hokken zijn volgens de Afdeling noodzakelijk om te controleren of de beoordeling van de daadwerkelijke of voorzienbare emissies juist is. Ook in de uitspraak van 5 oktober 2022heeft de Afdeling geoordeeld dat diertelgegevens zijn aan te merken als milieu-informatie die betrekking heeft op emissies in het milieu. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat de verzochte diertelgegevens moeten worden aangemerkt als emissiegegevens als bedoeld in artikel 5.1, zevende lid, van de Woo. Deze gegevens moeten, gelet op de tekst van dat artikel, openbaar worden gemaakt zonder belangenafweging door de minister.
Moet het verzoek om een voorlopige voorziening worden toegewezen?
17. Bij de vraag of een voorlopige voorziening dient te worden getroffen, moet de voorzieningenrechter de belangen van verzoeker die treffen vóór het treffen van de voorlopige voorziening, afwegen tegen de algemene belangen die pleiten tegen het treffen daarvan. De voorzieningenrechter constateert dat bij zaken als deze, waarbij in het kader van een Woo-verzoek om een voorlopige voorziening wordt verzocht, aan verzoeker een groot belang toekomt, nu openbaarmaking van de gegevens onomkeerbaar is. Daartegenover staat het algemeen belang van snelle openbaarmaking van de gegevens. De voorzieningenrechter betrekt bij die belangenafweging ook de vraag of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dit kan reden zijn om het bestreden besluit te schorsen.
18. De voorzieningenrechter stelt vast dat, gelet op hetgeen hij hiervoor heeft overwogen over de inhoudelijke bezwaargronden van verzoeker gericht tegen het primaire besluit, het bezwaar van verzoeker in deze zaak vooralsnog een geringe kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter weegt daarom in dat geval het belang van belanghebbende zwaarder dan dat van verzoeker. De voorzieningenrechter zal de gevraagde voorlopige voorziening daarom niet toewijzen.