ECLI:NL:RBNHO:2025:5714

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
11407931 \ CV EXPL 24-8171
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen en tegenvordering wegens wanprestatie

In deze civiele zaak heeft de eisende partij, [eiser], een overeenkomst gesloten met de gedaagde partij, [gedaagde], waarbij [eiser] werkzaamheden heeft verricht voor [gedaagde]. [eiser] vordert betaling van onbetaalde facturen ter hoogte van € 18.584,27. De gedaagde partij heeft een tegenvordering ingesteld, waarin zij ontbinding van de overeenkomst en schadevergoeding eist, onder andere wegens wanprestatie en onrechtmatig handelen van [eiser]. De kantonrechter heeft de vordering van [eiser] toegewezen, omdat [gedaagde] deze niet voldoende gemotiveerd heeft betwist. De tegenvordering van [gedaagde] is afgewezen, omdat deze als onvoldoende onderbouwd werd beschouwd. De procedure omvatte verschillende processtukken, waaronder dagvaardingen en conclusies van antwoord, en culminerend in een mondelinge behandeling. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de tegenvordering niet voldoende concreet was en dat [gedaagde] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. De rechter heeft de proceskosten toegewezen aan [eiser] en de tegenvordering van [gedaagde] afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 11407931 \ CV EXPL 24-8171
Vonnis van 21 mei 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1],
eisende partij in de hoofdzaak,
verwerende partij in de zaak van de tegenvordering,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. M.H. Mouthaan-van Dieren,
tegen
[gedaagde], handelend onder de naam
[bedrijf],
te [plaats 2],
gedaagde partij in hoofdzaak,
eisende partij in de zaak van de tegenvordering,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. J.L.W. Nillesen.
De zaak in het kort
[eiser] en [gedaagde] hebben een overeenkomst gesloten op grond waarvan [eiser] werkzaamheden voor [gedaagde] heeft verricht. [gedaagde] heeft meerdere facturen tot een bedrag van € 18.584,27 niet betaald. [eiser] vordert onder meer betaling van die facturen. De kantonrechter wijst de vordering van [eiser] toe, omdat [gedaagde] deze niet dan wel onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. De tegenvordering van [gedaagde] wordt als onvoldoende gesteld en onderbouwd afgewezen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- dagvaarding van 21 oktober 2024, met producties;
- herstelexploot van 6 november 2024;
- conclusie van antwoord van 29 januari 2025 met een tegenvordering en producties;
- het tussenvonnis van 12 februari 2025, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- een akte van [gedaagde] van 9 april 2025, met producties;
- conclusie van antwoord in de zaak van de tegenvordering van 14 april 2025, met producties;
- uitstelverzoek aan de zijde van [gedaagde] en aankondiging getuigen;
- de mondelinge behandeling van 24 april 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
De door [gedaagde] op 24 april 2025 ingediende akte is door de rechter niet bij de beoordeling betrokken, omdat deze akte buiten de termijn zoals genoemd in het tussenvonnis is ingediend.

2.De feiten

2.1.
[eiser] verzorgde sinds augustus 2022 tot 8 juni 2024 op opdrachtbasis de salarisadministraties van werkgeverscliënten van [bedrijf] en verrichtte daarnaast (fiscale) advieswerkzaamheden voor incidentele projecten. Daarvoor was [eiser] in loondienst bij [bedrijf].
2.2.
[eiser] bracht zijn werkzaamheden ten behoeve van [bedrijf] in 2023 en 2024 in rekening op basis van twee uurtarieven, afhankelijk van het type werkzaamheden, te weten salarisadministratie € 47,50 per uur en fiscaal en overig € 60,00 per uur.
2.3.
In oktober 2023 troffen partijen een betalingsregeling voor de op dat moment niet betaalde facturen:
“(…) SALDO 13.547,23
Betaalafspraken:
  • de betalingen hoeven pas in november/ december gedaan te worden nav de factuurronde november.
  • miv 2023 graag in ieder geval € 3.0000,- per maand overmaken ivm immigratie vereisten ivm inkomsten. (…)”
2.4.
Op 2 juni 2024 heeft [eiser] aan [gedaagde] onder meer het volgende bericht gestuurd:
“(…) Mag ik je laten weten dat ik erg teleurgesteld ben dat onze betaalafspraak door deze laksheid niet is nagekomen? Mijn immigratieplannen hebben hierdoor in ieder geval 6 maanden vertraging opgelopen, want de teller staat gewoon weer op nul in de reeks van 12 maanden aangesloten stabiel inkomen. (…) Dit punt, samen met ‘t feit dat je me al een jaar lang rond de 15k verschuldigd bent, zijn voor mij redenen dat ik deze week in ieder geval niet zal werken voor je.(…)”
2.5.
Op 6 juni 2024 heeft [eiser] vervolgens [gedaagde] bericht:
“(…) Ik heb besloten om geen werkzaamheden meer voor je te verrichten totdat je volledige schuld aan mij is afgelost.
Verspreid over de komende dagen rond ik af wat mogelijk is, zal ik een overdacht bericht opstellen voor jou en [betrokkene], verzorg ik de urenregistratie voor mei/juni, stel ik de factuur voor mei/juni op en zal ik de out of office reply instellen. (…)”
2.6.
Op 7 juni 2024 laat [gedaagde] weten dat [eiser] op 10 juni 2024 een reactie kan verwachten. Een reactie blijft uit.
2.7.
[eiser] is hierna op 8 juni 2024 uit de Werkgroepapp en de systemen verwijderd.
2.8.
Op 17 juni 2024 heeft [eiser] [gedaagde] verzocht om de achterstand tot een bedrag van € 18.584,27 te betalen.
2.9.
Op 1 juli 2024 heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagde] gesommeerd om uiterlijk 18 juli 2024 de hiervoor genoemde achterstand te betalen, alsmede de buitengerechtelijke incassokosten en rente.
2.10.
Op 21 juli 2024 heeft [gedaagde] laten weten dat hij niet tot betaling zal overgaan en dat [eiser] nog bedragen aan hem is verschuldigd.
2.11.
[eiser] heeft op 4 oktober 2024 verlof van de Voorzieningenrechter te rechtbank Noord-Holland verkregen om (conservatoir) beslag te leggen. Op 8 oktober 2024 is vervolgens beslag gelegd onder zowel de ING-bank als onder zes klanten van [bedrijf].
2.12.
[eiser] heeft na verkregen verlof op 19 november 2024 en 24 februari 2025 opnieuw beslag gelegd onder de Rabobank.

3.Het geschil

in de hoofdzaak
3.1.
[eiser] vordert – na vermeerdering van eis – om [gedaagde] bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te voordelen tot betaling van € 18.584,27, te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten, de (verschenen) wettelijke handelsrente, de beslagkosten en de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] zijn betalingsverplichting uit hoofde van de tussen partijen gesloten overeenkomst niet is nagekomen.
3.3.
[gedaagde] betwist (slechts) de nevenvorderingen en verzet zich tegen de uitvoerbaarverklaring uit voorraad.
in de zaak van de tegenvordering
3.4.
[gedaagde] vordert – na vermindering van eis - bij wijze van tegenvordering:
i: ontbinding van de overeenkomst van opdracht;
ii: voor recht te verklaren dat [eiser] aansprakelijk is uit wanprestatie en uit onrechtmatige daad voor alle door [bedrijf] geleden en nog te lijden schade;
iii: primair veroordeling van [eiser] tot betaling van € 58.775,45 onder aftrek van het bedrag dat door verrekening teniet is gegaan en subsidiair veroordeling van [eiser] tot betaling van € 58.775,45;
iv: veroordeling van [eiser] tot betaling van de wettelijke rente;
v: veroordeling van [eiser] in de proces- en in de nakosten.
3.5.
[gedaagde] legt aan de tegenvordering ten grondslag dat [eiser] i) tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en ii) onrechtmatig heeft gehandeld omdat hij ten opzichte van twee werknemers van [bedrijf] zich grensoverschrijdend heeft gedragen. Hierbij licht [gedaagde] toe dat [eiser] tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden meerdere fouten heeft gemaakt. [eiser] is als gevolg hiervan verplicht de schade, bestaande uit onder meer de herstelwerkzaamheden en de reputatieschade, te betalen. [gedaagde] doet een beroep op verrekening.
3.6.
[eiser] betwist de tegenvordering en voert daartoe aan dat de vordering als onvoldoende gesteld en onderbouwd moet worden afgewezen. De grondslag en de onderbouwing van de vordering volgt uit de overgelegde producties van in totaal 89 pagina’s, terwijl dit uit de conclusie had moeten volgen. [1] Mocht het voorgaande niet slagen, dan heeft [gedaagde] niet aan zijn klachtplicht voldaan. Daarnaast betwist [eiser] i) dat hij tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, ii) dat hij onrechtmatig heeft gehandeld en iii) de hoogte van de schade.
3.7.
[eiser] verzoekt om [gedaagde] in de volledige proceskosten te veroordelen, omdat sprake is van misbruik van recht.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter zal de hoofdzaak en de zaak in de tegenvordering gezamenlijk behandelen, omdat sprake is van voldoende samenhang [2] tussen die vorderingen.
in de hoofdzaak
[gedaagde] moet de facturen ad. € 18.584,27 betalen
4.2.
[eiser] heeft betaling van facturen gevorderd tot een bedrag van € 18.584,27. [gedaagde] heeft deze vordering niet dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat deze vordering wordt toegewezen.
Beslagkosten, buitengerechtelijke incassokosten en rente
4.3.
De gevorderde beslagkosten tot een bedrag van € 4.753,12 zijn als onvoldoende gemotiveerd betwist toewijsbaar. [3] Dit geldt eveneens voor de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van € 960,84 en de vervallen rente tot een bedrag van
€ 1.086,60.
4.4.
De verdere gevorderde rente zal worden toegewezen, zoals hierna zal worden vermeld.
Proceskosten
4.5.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
135,97
- griffierecht
386,00
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2 punten × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.742,97
4.6.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.7.
Voor het geval in de hoofdzaak eerder een eindvonnis wordt gewezen dan in de zaak van de tegenvordering heeft [gedaagde] gevraagd om het vonnis in de hoofdzaak niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Omdat in de hoofdzaak en in de zaak van de tegenvordering tegelijk vonnis wordt gewezen doet deze situatie zich niet voor en zal de door [eiser] gevraagde uitvoerbaar bij voorraad verklaring worden toegewezen,
in de zaak van de tegenvordering
Voldoende gesteld en onderbouwd?
4.8.
[eiser] heeft als verst strekkende verweer aangevoerd dat de vordering als onvoldoende gesteld en onderbouwd moet worden afgewezen. In dat verband overweegt de kantonrechter als volgt.
4.9.
Partijen zijn op grond van de wet [4] verplicht om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Als deze verplichting niet wordt nageleefd, kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht. Van belang hierbij is dat producties dienen ter ondersteuning van stellingen, maar niet ter vervanging daarvan. Indien een partij producties in het geding brengt, betekent dit dat de rechter met daaruit blijkende feiten of omstandigheden slechts rekening kan houden indien uit de processtukken voldoende kenbaar is dat de betrokken partij de inhoud van die producties mede aan haar stellingen ten grondslag wil leggen en ook voldoende duidelijk blijkt welke specifieke feiten of omstandigheden dat dan zijn. [5]
4.10.
De tegenvordering wordt als onvoldoende concreet gesteld en onderbouwd afgewezen en wel om het volgende. [gedaagde] heeft de grondslag van zijn vorderingen en de onderbouwing daarvan in de conclusie niet voldoende concreet gemaakt. Weliswaar worden in de conclusie de grondslagen en een toelichting van de vorderingen genoemd, maar dit is slechts in algemene zin en niet, althans te weinig concreet. De (nadere) toelichting dan wel concretisering is neergelegd in productie 1, bestaande uit 54 pagina’s, terwijl de conclusie – inclusief verweer op de vordering in hoofdzaak – slechts 9 pagina’s omvat. [gedaagde] heeft later – op 9 april 2025 - een aanvullende akte ingediend met nieuwe vermeende tekortkomingen en die omvat 36 pagina’s. Het was aan [gedaagde] geweest om in zijn conclusie i) de concrete gedragingen te noemen waaruit het gestelde tekortschieten naar zijn inzicht blijkt en te vermelden wat de onrechtmatige gedragingen van [eiser] waren en ii) aan te geven op welke passages en/of pagina’s hij zich ter onderbouwing daarvan beroept. De eisen van een behoorlijke rechtspleging brengen immers mee dat een partij die een beroep wil doen op uit bepaalde producties blijkende feiten en omstandigheden, dit op een zodanige wijze moet doen dat voor de rechter duidelijk is welke stellingen aan haar ter beoordeling worden voorgelegd en dat voor de wederpartij duidelijk is waartegen zij zich moet verweren. Dat heeft [gedaagde] onvoldoende gedaan. Daarbij is van belang dat [eiser] de slechts in producties van [gedaagde] verwerkte stellingen in zijn conclusie van antwoord in reconventie en op de zitting gemotiveerd heeft weersproken, maar daarbij terecht heeft gewezen op het feit dat hij sedert 8 juni 2024 geen toegang meer heeft tot de klantgegevens, waardoor hij ernstig gehinderd is in zijn reactie. Dit alles leidt tot de slotsom dat [gedaagde] onvoldoende invulling heeft gegeven aan de op hem rustende stelplicht. De vorderingen worden daarom afgewezen.
Volledige proceskostenvergoeding?
4.11.
Een veroordeling in alle door [eiser] in verband met deze procedure gemaakte kosten, zoals hier verzocht, is alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan pas sprake zijn als [gedaagde] zijn vordering heeft gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM. [6]
4.12.
Gelet op de terughoudendheid die daarbij past, is de kantonrechter van oordeel dat niet is gebleken van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen aan de zijde van [gedaagde]. De stellingen die [eiser] dienaangaande heeft ingenomen, rechtvaardigen niet de conclusie dat [gedaagde] misbruik van procesrecht maakt of dat de vorderingen zijn gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of stellingen zijn waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (evidente ongegrondheid). Het was weliswaar aan [gedaagde] geweest om zijn vordering anders in te steken (lees: voldoende toe te lichten en te onderbouwen), maar dat maakt niet dat sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen en dat dus [gedaagde] de volledige proceskosten van [eiser] moet betalen. Bovendien ontbreekt een onderbouwing van de kosten zoals een urenspecificatie. De algemene stelling dat 38,80 uren is besteed aan het opstellen van een verweer is onvoldoende.
4.13.
Hieruit vloeit voort dat de juridische kosten waarvan [eiser] volledige vergoeding verzoekt slechts op basis van het liquidatietarief voor vergoeding in aanmerking komen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
543,00
(2 punten × factor 0,5 × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
678,00
4.14.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
in de hoofdzaak
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 18.584,27 aan hoofdsom‬, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 16 oktober 2024 tot aan de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.047,44 aan buitengerechtelijke incassokosten en tot en met 15 oktober 2024 verschenen rente, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 960,84 vanaf 21 oktober 2024 tot aan de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 4.753,12 aan beslagkosten‬, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.742,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in de zaak van de tegenvordering
5.5.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 678,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in de hoofdzaak en in de zaak van de tegenvordering
5.7.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.8.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Kleij en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2025.

Voetnoten

1.Hoge Raad 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:404.
2.Artikel 94 lid Rv en 97 lid 1 Rv.
3.Artikel 706 Rv.
4.Artikel 21 Rv.
5.Hoge Raad 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:404, r.o. 3.3.2.
6.Hoge Raad 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3516 (