ECLI:NL:RBNHO:2025:5688

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
HAA 23/3272
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen watervergunning voor dam met duiker niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan belanghebbendheid

In deze zaak heeft eiser bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, waarbij een watervergunning is verleend voor de aanleg van een dam met duiker. De rechtbank heeft op 9 mei 2025 de mondelinge uitspraak gedaan dat het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank oordeelt dat eiser geen belanghebbende is bij het besluit, omdat hij niet kan aantonen dat de vergunde dam concrete gevolgen voor hem heeft. Eiser woont en heeft een bedrijfsperceel op respectievelijk 500 en 200 meter afstand van de dam, en er zijn al andere dammen en een stuw in de nabijheid aanwezig. De rechtbank concludeert dat de vergunde dam geen significante gevolgen heeft voor de woon- of bedrijfssituatie van eiser. Eiser heeft weliswaar onvrede geuit over de behandeling door verweerder en de situatie rondom de kippenschuur, maar deze zaken zijn niet relevant voor de beoordeling van de belanghebbendheid in deze procedure. De rechtbank wijst erop dat als er in de toekomst veranderingen plaatsvinden die eiser nadelig kunnen beïnvloeden, hij daartegen alsnog rechtsmiddelen kan aanwenden. Aangezien het beroep ongegrond is verklaard, heeft eiser geen recht op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/3272
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

en
het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, verweerder
(gemachtigde: P. Horsmeijer).

Procesverloop

Bij besluit van 24 november 2022 heeft verweerder een watervergunning verleend voor een dam met een duiker bij het perceel aan [adres] in [plaats] . Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. Met het besluit van 4 april 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser volgens verweerder niet als belanghebbende bij het in bezwaar bestreden besluit kan worden beschouwd.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiser heeft een nader stuk ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 9 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn partner [naam] en de gemachtigde van verweerder.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Gronden van de beslissing

Het belanghebbende-criterium
1. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht kan een besluit alleen door een belanghebbende worden aangevochten. Artikel 1:2, eerste lid, van deze wet verstaat daaronder: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2. Om als belanghebbende in deze zin te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijke persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. De wetgever heeft de eis van belanghebbendheid gesteld teneinde te voorkomen dat eenieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en een rechtsmiddel zou kunnen instellen.
3. Uitgangspunt is dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken, indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van de betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (zoals geur, geluid, licht, trilling, emissie en risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. [1] Toepassing op onderhavige zaak
4. Het besluit waartegen eiser bezwaar heeft gemaakt, ziet op de vergunning voor een dam in een sloot. Eiser kan dit besluit alleen aanvechten als hij daarbij belanghebbende is.
5. De vraag in deze procedure is of de vergunning voor de dam concrete gevolgen voor eiser heeft. De rechtbank is niet gebleken dat die er zijn. De woning van eiser en zijn dichterbij gelegen bedrijfsperceel liggen weliswaar aan de betrokken sloot, maar op minstens 500 meter respectievelijk op ongeveer 200 meter afstand van de vergunde dam. Er zijn in deze sloot al andere dammen aanwezig tussen de nu vergunde dam enerzijds en de woning en het bedrijfsperceel van eiser anderzijds en er ligt ook al een stuw in de aangrenzende sloot tussen het bedrijfsperceel van eiser en de kippenschuur van de vergunninghouder. Verweerder heeft toegelicht dat, gelet hierop, de vergunde dam geen gevolgen heeft voor de doorstroming of het waterpeil bij de woning of het bedrijfsperceel van eiser. In zijn stukken en desgevraagd ter zitting heeft eiser niet gesteld dat de nu vergunde dam toch concrete gevolgen voor hem heeft. Eiser heeft wel aangevoerd dat hij het niet eens is met hoe hij door verweerder is behandeld en met het verschil met de behandeling van de vergunninghouder, zoals ten aanzien van de verplichting om de sloot langs de kippenschuur te onderhouden. Ook heeft hij aangevoerd dat hij ernstige nadelen heeft ondervonden van de kippenschuur. Dit betreft echter geen gevolgen van de vergunde dam.
6. Eiser is dus geen belanghebbende bij het besluit van 24 november 2022. Dit brengt mee dat zijn bezwaar tegen dat besluit terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
7. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat als dingen in de toekomst gaan veranderen, zoals in verband met de verkoop van het perceel van vergunninghouder aan Schiphol waarop eiser heeft gewezen, daarover eerst besluiten moeten worden genomen. Als eiser van die besluiten nadeel ondervindt, dan kan hij die besluiten aanvechten. Ook aan hem gerichte handhavingsbesluiten of andere aan hem gerichte beschikkingen kan eiser aanvechten. Indien eiser vermoedt dat er overtredingen plaatsvinden, dan kan hij dat melden aan het verantwoordelijke bestuursorgaan. Hij kan bovendien verzoeken om handhaving als hij nadeel van overtredingen ondervindt.
Slotopmerkingen
8. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt eiser het griffierecht niet terug en krijgt hij geen vergoeding van zijn proceskosten.
9. Partijen zijn bij de mondelinge uitspraak gewezen op de mogelijkheid om daartegen in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2025 door mr. drs. J. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Boon, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 november 2019 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2019:4007.