ECLI:NL:RBNHO:2025:5069

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
C/15/357880 / HA ZA 24-567
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Twist over non-conformiteit van geleverde bestelbussen en verjaring van vorderingen

In deze zaak tussen Onere B.V. en Gomes Noord-Holland B.V. staat de vraag centraal of de vier door Gomes geleverde bestelbussen non-conform zijn. Onere, de eisende partij, heeft in 2018 vier nieuwe bestelbussen gekocht, maar heeft klachten geuit over de portieren die niet goed functioneren. Gomes heeft verweer gevoerd en een beroep gedaan op verjaring van de vorderingen van Onere. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vorderingen van Onere verjaard zijn, omdat zij niet tijdig een eis heeft ingesteld na haar eerste klacht in maart 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verjaringstermijn van twee jaar is verstreken en dat er geen tijdige stuitingshandelingen zijn verricht door Onere. De rechtbank heeft de vorderingen van Onere afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis is uitgesproken op 7 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/357880 / HA ZA 24-567
Vonnis van 7 mei 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ONERE B.V.,
te Amsterdam,
eisende partij,
hierna te noemen: Onere,
advocaat: mr. K. Tülü,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GOMES NOORD-HOLLAND B.V.,
te Alkmaar,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Gomes,
advocaat: mr. J.W. Koehoorn.
De zaak in het kort
Partijen twisten over de vraag of de vier door Gomes aan Onere geleverde bestelbussen non-conform zijn. Gomes heeft verweer gevoerd tegen het standpunt van Onere dat de bestelbussen non-conform zijn door onder andere een beroep te doen op verjaring. De rechtbank is van oordeel dat dat verweer slaagt en dat de vorderingen van Onere verjaard zijn. De vorderingen van Onere worden daarom afgewezen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 8 oktober 2024, met producties 1-22;
- de conclusie van antwoord, met producties 23-30;
- het tussenvonnis van 11 december 2024;
- de mondelinge behandeling van 24 maart 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Mr. Tülü heeft daarbij gebruik gemaakt van spreekaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Onere exploiteert een transportonderneming (koeriersdiensten). Gomes is een auto- en bedrijfswagendealer.
2.2.
Omstreeks oktober 2018 heeft Onere vier nieuwe bestelbussen bij Gomes gekocht voor € 37.510 per stuk en deze vervolgens na elkaar geleverd gekregen.
2.3.
Bij brief van 28 maart 2019 heeft Onere - voor zover van belang - het volgende aan Gomes meegedeeld:

U heeft aan cliënte 4 nieuwe bedrijfsvoertuigen van het merk: Mercedes-Benz, type Sprinter verkocht en geleverd. (…)
Na aflevering van deze voertuigen, bleek echter dat de portieren van deze 4 voertuigen niet of althans zeer moeilijk open en dicht gaan. (…) Aangezien diverse herstelpogingen niet tot een oplossing van de klacht hebben geleid en u uiteindelijk na nader onderzoek heeft aangegeven dat de oorzaak te wijten zou zijn aan een van buiten komende oorzaak, heeft cliënte die het met uw standpunt oneens is, het SRK gevraagd om haar in deze kwestie bij te staan. (…)
Hierbij verzoek en voor zover noodzakelijk sommeer ik u namens cliënte om, ter minnelijke regeling van deze kwestie,binnen twee weken na dagtekening van deze briefalsnog voor kosteloos en deugdelijk herstel van de bedrijfsvoertuigen of vervanging te (laten) zorgen (…), bij gebreke waarvan ik u hierbij voor als dan in gebreke stel.
2.4.
Bij brief van 10 mei 2019 heeft Gomes daar onder andere als volgt op gereageerd:

Cliënte betwist uitdrukkelijk dat er sprake is van non-conformiteit met betrekking tot de vier Mercedes-Benz Sprinters.
Nadat uw cliënte de klacht bij cliënte heeft gemeld, heeft cliënte de voertuigen bekeken en onderzocht. Naar aanleiding van dat onderzoek heeft cliënte geconcludeerd dat er geen sprake is van een gebrek waarvoor zij aansprakelijk is. Cliënte heeft geconstateerd dat de deuren niet goed sluiten, maar betwist dat dit probleem is ontstaan door een gebrek aan de voertuigen.
2.5.
Onere heeft vervolgens expertisebureau ZNEB Expertise en Taxatie B.V. (hierna: ZNEB) ingeschakeld om onderzoek te doen naar de portieren van de bestelbussen. ZNEB heeft het volgende geconcludeerd:
“Gelet op het bovenstaande dienen wij vast te stellen dat partij II[toevoeging rechtbank: Gomes]
op de door ons benoemde onderdelen technisch tekort heeft geschoten. Van alle vier (...) geleverde Mercedes Benz Sprinters vertonen de voorportieren min of meer hetzelfde schadebeeld, schade aan de sponning, voorportieren, voorschermen en hangende/slecht of niet sluitende portieren. Bij alle vier voertuigen hebben wij dezelfde afwijking aan de A-stijl geconstateerd. Het oplossen van deze afwijking dient nader door partij II bestudeerd te worden in samenspraak met de carrosserie-afdelingen van Mercedes Benz”.
2.6.
Onere heeft Gomes daarna bij brief van 24 juli 2019 verzocht om voor kosteloos en deugdelijk herstel zorg te dragen.
2.7.
Vervolgens heeft Onere onder andere bij brieven van 5 augustus 2020 en 28 december 2020 Gomes opnieuw verzocht om een oplossing. Partijen hebben discussie gevoerd over de vraag of de bestelbussen non-conform zijn of dat Onere zelf verantwoordelijk is voor de slecht functionerende portieren. Ook zijn de portieren van de bestelbussen enkele malen bij Gomes gerepareerd. Deze reparaties hebben echter niet tot een blijvende oplossing geleid.
2.8.
Op 28 juni 2021 heeft CED Nederland B.V. (hierna: CED) op verzoek van Gomes ook een expertiserapport uitgebracht. CED heeft - voor zover van belang - geconcludeerd dat:

Het doorhangen van de portieren komt niet bij alle Sprinters uit de 907 serie voor, waardoor wij niet direct kunnen spreken over een negatief producteigenschap dan wel van een non-conformiteit. Wij zijn echter van mening, dat de constructie van de portierophanging kennelijk niet sterk genoeg is bij veelvuldig gebruik op een manier zoals toegepast bij wederpartij (toevoeging rechtbank: Onere) maar ook bij KLM, politie en Asito. De scharnieren zijn echter voldoende sterk om het gewicht van de portieren te dragen. De bevestiging van de scharnieren op de A-stijl oogt niet voldoende stijf maar wij kunnen dit niet als oorzaak aanduiden omdat na vervangen van de portierscharnieren de portieren weer op een normale wijze sluiten en bij alle voorgaande herstellingen, voor zover ons bekend, er geen herstelwerkzaamheden zijn uitgevoerd aan de A-stijl.
2.9.
Bij brief van 9 december 2021 heeft Onere meegedeeld aan Gomes dat zij zich niet kan vinden in de conclusies van CED en heeft Gomes vervolgens nogmaals gesommeerd om binnen twee weken na dagtekening van de brief voor een definitieve en deugdelijke oplossing te zorgen.
2.10.
Gomes heeft haar standpunt gehandhaafd dat er geen sprake is van non-conforme bestelbussen.
2.11.
Onere is bij dagvaarding van 2 december 2023 een kort geding procedure gestart om Gomes tot spoedig herstel van de bestelbussen te dwingen. Bij vonnis van 12 januari 2024 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van Onere afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
Onere vordert - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, na eiswijziging, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat Gomes is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomsten tot verkoop van de bestelbussen, zo nodig (aldus voorwaardelijk), onder benoeming van een onafhankelijk deskundige;
II. bepaalt dat de koopprijs van ieder van de bestelbussen met een bedrag van € 17.500,- wordt verminderd;
III. Gomes veroordeelt tot het terugbetalen van het totaalbedrag dat onder II. zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, waarbij het voornoemde bedrag binnen 14 dagen na betekening van het vonnis aan Onere moet zijn voldaan;
IV. Gomes veroordeelt tot het betalen van een schadevergoeding aan Onere voor de tot heden geleden schade van € 8.603,10, te vermeerderen met de wettelijke rente, waarbij het voornoemde bedrag binnen 14 dagen na betekening aan Onere zal zijn voldaan;
V. Gomes veroordeelt in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Onere legt aan haar vorderingen - samengevat - het volgende ten grondslag.
3.2.1.
Op basis van de expertiserapporten stelt Onere zich op het standpunt dat de door Gomes geleverde bestelbussen zijn behept met (constructieve) gebreken en daardoor non-conform zijn. Onere is van mening dat zij van de afgeleverde bestelbussen mag verwachten dat de portieren gedurende de normale levensduur deugdelijk geopend en gesloten kunnen worden en dat zij bovendien vanaf het eerste moment klachten heeft geuit over de gebreken. Een gebruikersfout is uitgesloten, nu alle vier de bestelbussen hetzelfde probleem hebben en de chauffeurs van Onere de bestelbussen altijd op normale, zorgvuldige manier gebruiken. Onere kan al geruime tijd niet op normale wijze gebruik maken van de bestelbussen. Zij is daardoor genoodzaakt geweest om tijdelijk twee bestelbussen te huren. Gomes is dan ook aansprakelijk voor eventuele gebreken aan de door haar geleverde bestelbussen en de door Onere geleden schade, en dient haar garantieverplichtingen na te komen. De vermindering van de koopprijs die Onere onder II vordert, heeft zij ter zitting gegrond op partiële ontbinding van de overeenkomst.
3.3.
Gomes voert verweer. Gomes stelt voorop dat Onere niet alle stukken in het geding heeft gebracht en heeft nagelaten het volledige verweer van Gomes te vermelden. Als gevolg daarvan heeft Onere niet heeft gehandeld conform het bepaalde in artikel 111 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 21 Rv. Volgens Gomes dient Onere daarom, ongeacht de uitkomst van de zaak, in de proceskosten te worden veroordeeld, omdat Gomes door die schending is gedwongen in de procedure te verschijnen. Gomes wijst verder in dit verband op de mogelijkheid om het toe te passen liquidatietarief met een factor anderhalf te vermenigvuldigen.
3.3.1.
Gomes heeft verder aangevoerd dat alle vorderingen van Onere verjaard zijn, omdat Onere binnen twee jaar na haar eerste klacht een eis had moeten instellen (artikel 7:23 lid 2 in combinatie met 3:316 Burgerlijk Wetboek (BW)) en dat niet gedaan heeft. Daarnaast stelt Gomes - samengevat - dat Onere geen belang heeft bij de gevorderde verklaring voor recht en dat de koppeling met de benoeming van een onafhankelijk deskundige moeilijk te volgen is. Bovendien voert Gomes aan dat zij eerder al heeft voorgesteld een derde deskundige te benoemen, maar dat Onere daar niet aan mee werkte.
3.3.2.
Daarnaast kan de vordering tot vermindering van de koopsom volgens Gomes niet slagen, omdat (1) de grondslag waarop Onere dit vordert (artikel 7:22 Burgerlijk Wetboek (BW)) enkel ziet op consumentenkoop, waarvan geen sprake is in dit geval, en (2) de vordering op basis van de algemene voorwaarden van Gomes is uitgesloten. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat de vordering op basis van de algemene voorwaarden niet is uitgesloten stelt Gomes zich op het standpunt dat er geen sprake is van non-conformiteit en dat de vermeende gebreken niet aanwezig waren bij de aflevering. Verder betwist Gomes de gestelde waardevermindering.
3.3.3.
Gomes is daarnaast van mening dat Onere haar gevorderde schade niet voldoende heeft onderbouwd. Bovendien heeft Gomes de schadeomvang van Onere betwist.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen twisten onder andere over de vraag of de vorderingen van Onere op Gomes zijn verjaard. De rechtbank stelt daarbij voorop dat Gomes ter zitting heeft aangevoerd dat haar beroep op verjaring geldt ten aanzien van alle vorderingen van Onere. De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen van Onere inderdaad verjaard zijn. Zij licht dit hierna toe.
4.2.
Op grond van artikel 7:23 lid 2 BW verjaren rechtsvorderingen en verweren, gegrond op feiten die de stelling zouden rechtvaardigen dat de afgeleverde zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt, door verloop van twee jaren na de overeenkomstig het eerste lid gedane kennisgeving. In het eerste lid is bepaald dat de koper geen beroep meer kan doen op non-conformiteit, indien hij de verkoper daarvan niet binnen bekwame tijd nadat hij dit heeft ontdekt of redelijkerwijs had behoren te ontdekken, kennis heeft gegeven.
4.3.
Onere heeft haar gevorderde verklaring voor recht, koopprijsvermindering (op grond van partiële ontbinding) en schadevergoeding gegrond op feiten die de stelling zouden rechtvaardigen dat de geleverde bestelbussen niet aan de koopovereenkomsten beantwoorden. Niet in geschil is dat deze vorderingen daarmee zijn onderworpen aan de verjaringstermijn van twee jaar als bedoeld in artikel 7:23 BW.
4.4.
Verder staat vast dat Onere bij brief van 28 maart 2019 voor het eerst bij Gomes heeft geklaagd dat Gomes non-conforme bestelbussen aan Onere zou hebben geleverd. Met deze brief heeft Onere aan Gomes een kennisgeving zoals bedoeld in artikel 7:23 lid 1 BW gestuurd en daarmee heeft Onere tijdig geklaagd. Daarmee is de verjaringstermijn van twee jaren aangevangen, gelet op artikel 7:23 lid 2 BW. De verjaringstermijn was twee jaar later dus eind maart 2021 voltooid, behoudens eventuele stuiting.
Stuiting?
4.5.
Onere stelt zich op het standpunt dat zij de verjaring van de rechtsvorderingen meerdere malen heeft gestuit. Ter zitting heeft zij naar voren gebracht dat de eerste stuitingshandeling de brief van 5 augustus 2020 is, waarin Onere Gomes een termijn geeft voor herstel van de bestelbussen. Daarnaast heeft Onere verwezen naar haar brieven van 28 december 2020 en 9 december 2021.
4.6.
Gomes betwist dat er tijdige stuitingshandelingen als bedoeld in artikel 3:317 lid 2 BW hebben plaatsgevonden. Lid 2 van dat artikel is volgens Gomes van toepassing, omdat er geen vorderingen tot nakoming door Onere zijn ingesteld. Gomes stelt zich dan ook op het standpunt dat Onere binnen zes maanden na haar schriftelijke aanmaning(en) een eis had moeten in te stellen tegen Gomes. Omdat Onere dat niet heeft gedaan, is de verjaring niet gestuit en is deze eind maart 2021 voltooid.
Tweedeling
4.7.
De rechtbank zal de vorderingen van Onere hierna in twee delen bespreken. Allereerst de door Onere ter zitting uitgewerkte vordering tot partiële ontbinding van de vier koopovereenkomsten tussen partijen voor elk een bedrag van € 17.500,- (zie 3.1 onder II) en daarna de vordering tot betaling van schadevergoeding wegens wanprestatie voor een bedrag van € 8.603,10 (zie 3.1 onder IV). De rechtbank is namelijk van oordeel dat de vordering tot betaling van de schadevergoeding niet onder lid 2 van artikel 3:317 BW, maar onder lid 1 van dat wetsartikel valt. Ook een vordering tot schadevergoeding is immers een vordering tot nakoming van een verbintenis als bedoeld in artikel 3:317 lid 1 BW. [1]
4.8.
Hierbij kan in het midden blijven of bepaalde door Onere gestuurde brieven ook daadwerkelijk aanmaningen of schriftelijke mededelingen als bedoeld in artikel 3:317 BW zijn, voor zover Gomes dat heeft betwist. Hierna zal namelijk blijken dat de vorderingen van Onere, ook als dat wel het geval is, zijn verjaard.
Vordering tot partiële ontbinding
4.9.
Voor wat betreft de vordering tot partiële ontbinding geldt ten aanzien van stuitingshandelingen artikel 3:317 lid 2 BW. Op basis van artikel 3:317 lid 2 BW wordt de verjaring van andere rechtsvorderingen dan een rechtsvordering tot nakoming gestuit door een schriftelijke aanmaning, indien deze binnen zes maanden wordt gevolgd door een stuitingshandeling als in artikel 3:316 BW omschreven. Uit artikel 3:316 BW volgt kort gezegd dat de verjaring van een rechtsvordering wordt gestuit door het instellen van een eis of een andere daad van rechtsvervolging.
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat Onere haar vordering tot partiële ontbinding niet tijdig heeft gestuit. De door Onere gestuurde schriftelijke aanmaningen van 5 augustus 2020 en 28 december 2020 zijn namelijk niet binnen zes maanden gevolgd door het instellen van een eis of andere daad van rechtsvervolging. Deze kunnen daarom niet als stuitingshandeling aangemerkt worden.
4.10.1.
Omdat Onere niet binnen een termijn van twee jaar na 28 maart 2019 een aanmaning heeft verzonden die binnen zes maanden is gevolgd door een eis of andere daad van rechtsvervolging in de zin van artikel 3:317 lid 2 BW in combinatie met artikel 3:316 BW, is de vordering tot partiële ontbinding in ieder geval op eind maart 2021 verjaard. Alle berichten die door Onere na deze datum aan Gomes zijn verzonden, waaronder de brief van 9 december 2021, en het kort geding in 2023, kunnen haar daarom niet baten. Dat Gomes zich tijdens het kort geding niet op verjaring heeft beroepen, maakt dat niet anders.
Vordering tot betaling van schadevergoeding
4.11.
De stuitingsregeling van artikel 3:317 lid 1 BW, die zoals gezegd ook ziet op vorderingen tot betaling van schadevergoeding, houdt in dat de verjaring wordt gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. De brief van 28 december 2020 (de laatst verzonden brief binnen de verjaringstermijn van twee jaar na 28 maart 2019) heeft de verjaring hooguit voor zes maanden gestuit tot eind juni 2021. Binnen die termijn van zes maanden is niet opnieuw gestuit, zodat de vordering tot schadevergoeding in ieder geval is verjaard per eind juni 2021.
4.12.
Het voorgaande houdt in dat de verjaring van de vordering tot schadevergoeding in beginsel ook is voltooid eind juni 2021. De daarna verzonden brieven vallen, net als het gevoerde kort geding, buiten de verjaringstermijn en kunnen daarom geen rol spelen bij het stuiten van de verjaring. Dat in het kort geding geen beroep op verjaring is gedaan, leidt niet tot een ander oordeel.
Redelijkheid en billijkheid
4.13.
Naar de rechtbank begrijpt heeft Onere ter zitting bovendien ook nog een beroep gedaan op de zogeheten beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid ten aanzien van het verjaringsverweer van Gomes. Op grond van artikel 6:248 lid 2 BW is een tussen partijen geldende regel niet van toepassing voor zover dat in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Onere voert daartoe aan dat Gomes tussentijds onnodig veel tijd heeft gerekt (in de vorm van laat reageren en beloftes niet nakomen) en dat haar daarom geen beroep op de verjaring toe zou moeten komen. Zo zou Gomes beloofd hebben om sterkere scharnieren in de portieren van de bestelbussen van Onere te plaatsen zodra die op voorraad waren, maar werd Onere steeds maar niet uitgenodigd om met de bestelbussen langs te komen. Dit volgt volgens Onere onder andere uit haar brief van 28 december 2020 (productie 12).
4.14.
Gomes betwist tijd te hebben gerekt en stelt dat juist Onere steeds op zich liet wachten. Zij wijst in dat verband op haar brief van 6 november 2020 (productie 30), waarin zij duidelijk maakte dat Onere zich op korte termijn tot Gomes moet wenden in verband met de vervangende scharnieren. Gomes stelt dat Onere zelf proactief contact had moeten opnemen met Gomes maar dat heeft nagelaten.
4.15.
Naar het oordeel van de rechtbank dienen de brief van 6 november 2020 en 28 december 2020 in samenhang met elkaar gezien worden, in die zin dat de brief van Onere van 28 december 2020 een reactie is op de brief van Gomes van 6 november 2020. Onere heeft dat ook niet betwist. Uit de brief van 6 november 2020 leidt de rechtbank af dat Onere op dat moment aan zet was om contact op te nemen om een afspraak te maken om de vervangende scharnieren in de voertuigen te plaatsen. Onere kan op basis van enkel de brief van 28 december 2020 daarom niet van mening zijn dat Gomes onredelijk veel tijd heeft gerekt. Voor zover Onere heeft verwezen naar een brief van 9 december 2021 waar ook uit zou moeten blijken dat zij aan het lijntje is gehouden, stelt de rechtbank vast dat deze niet is verzonden binnen twee jaar nadat zij haar klacht heeft ingediend bij Gomes. Deze brief kan haar daarom niet baten.
4.16.
Er is op basis van het voorgaande geen grond om te concluderen dat het laten slagen van het beroep op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Hetzelfde geldt overigens voor de stelling van Onere dat de gevolgen van de verjaring voor haar groot zijn, alleen al omdat Onere daartoe onvoldoende heeft aangevoerd.
Conclusie
4.17.
Op basis van al het voorgaande is de conclusie dat de vorderingen van Onere verjaard zijn en dat deze om die reden moeten worden afgewezen.
4.18.
Onere is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Anders dan Gomes heeft geopperd, hanteert de rechtbank daarbij geen verhoogd liquidatietarief. Niet gebleken is namelijk dat Onere de artikelen 21 en 111 lid 3 Rv zodanig heeft geschonden dat dit gerechtvaardigd is. Gomes heeft in dat kader haar algemene stelling dat Onere niet alle in de kort gedingprocedure door Gomes gevoerde verweren en ingebrachte producties heeft vermeld respectievelijk overgelegd, ter zitting desgevraagd niet nader gespecificeerd. Hierdoor is niet na te gaan of het gaat om verweren en producties die voor de beoordeling van de vorderingen relevant zijn.
4.19.
De proceskosten van Gomes worden begroot op:
- griffierecht
2.889,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
5.495,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van Onere af,
5.2.
veroordeelt Onere in de proceskosten, aan de kant van Gomes vastgesteld op € 5.495,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Onere niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Auwerda en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2025.

Voetnoten

1.Zie onder meer Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2 juni 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:3956, onder 4.6