ECLI:NL:RBNHO:2025:4358

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
AWB 25/1313
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door Dienst Toeslagen met betrekking tot bezwaarschrift

In deze zaak heeft eiser op 28 februari 2023 voor het eerst beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de Dienst Toeslagen op zijn bezwaarschrift van 14 april 2022. De rechtbank heeft eerder, bij uitspraak van 6 juli 2023, het beroep gegrond verklaard en de Dienst Toeslagen opgedragen om binnen twee weken een besluit te nemen, met een dwangsom van € 100 per dag voor elke dag dat deze termijn werd overschreden. Eiser heeft vervolgens op 12 januari 2024 een tweede beroep ingesteld, dat ook gegrond werd verklaard bij uitspraak van 8 mei 2024, met een verlengde termijn van zes weken voor de Dienst Toeslagen om een besluit te nemen.

Op 25 februari 2025 heeft eiser een derde beroep ingediend, wederom tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is overschreden en dat het beroep gegrond is. De rechtbank heeft bepaald dat de Dienst Toeslagen binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen, met een dwangsom van € 250 per dag, tot een maximum van € 37.500. Daarnaast heeft de rechtbank de Dienst Toeslagen veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, tot een bedrag van € 453,50, en het griffierecht van € 53.

De rechtbank heeft in deze uitspraak benadrukt dat de dwangsom bedoeld is om het bestuursorgaan te dwingen om tijdig een besluit te nemen en dat de hoogte van de dwangsom kan worden aangepast aan de omstandigheden van het geval. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 28 april 2025.

Uitspraak

uitspraRECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 25/1313

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Stam),
en

Dienst Toeslagen, verweerder.

Inleiding

Eiser heeft op 28 februari 2023 voor het eerst beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op zijn bezwaarschrift van 14 april 2022 gericht tegen de beslissing van verweerder van 15 maart 2022.
Bij uitspraak van 6 juli 2023 (HAA 23/1400) heeft deze rechtbank het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen binnen twee weken na de datum van verzending van de uitspraak een besluit op het bezwaar te nemen. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000.
Eiser heeft vervolgens op 12 januari 2024 voor de tweede keer beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar. Bij uitspraak van 8 mei 2024 (HAA 24/128) heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een besluit op het bezwaarschrift te nemen. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van €15.000.
Bij brief van 25 februari 2025, ontvangen door de rechtbank op 26 februari 2025, heeft eiser een derde opvolgend beroep ingediend tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op het bezwaarschrift van 14 april 2022.
Verweerder heeft op 2 april 2025 een verweerschrift en de daarbij behorende stukken ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in deze zaak niet nodig is.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. De rechtbank heeft in de uitspraak van 8 mei 2024 voor het laatst een termijn gesteld met daaraan gekoppeld een rechterlijke dwangsom.
3. De rechtbank stelt vast dat de bij uitspraak van 8 mei 2024 opgedragen termijn is
verstreken. Op de datum van het instellen van het beroep, te weten 26 februari 2025, was de
maximale rechterlijke dwangsom volgelopen. Tot op heden heeft verweerder niet beslist op
het bezwaar van eiser.
4. Gelet op het voorgaande is sprake van overschrijding van de beslistermijn. Het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar van eiser is daarom (kennelijk) gegrond.
5. Aangezien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, moet de
rechtbank het bestuursorgaan opdragen om in principe binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend te maken. Alleen in bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen (artikel 8:55d van de Awb). In de regel wordt de dwangsom bepaald op € 100 per dag, met een maximum van € 15.000.
6. De rechtbank overweegt als volgt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (uitspraak van 26 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1301 r.o. 14 en 15) heeft de beslistermijn voor zaken als de onderhavige bepaald op 60 weken na de datum waarop de wettelijke beslistermijn voor het nemen van een besluit op bezwaar is verstreken. Indien deze beslistermijn van 60 weken na de wettelijke beslistermijn op bezwaar al verstreken is op het moment van doen van uitspraak op het beroep door de rechtbank geldt een nadere beslistermijn van twee weken na de dag waarop uitspraak op het beroep wordt gedaan. Het bezwaar is ingediend op 14 april 2022. De wettelijke beslistermijn is verstreken op 30 augustus 2022. Dit betekent dat verweerder binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een beslissing moet nemen op het bezwaar van eiser.
7. Bij een gegrond beroep niet-tijdig beslissen moet de rechtbank een dwangsom aan
de uitspraak verbinden voor iedere dag dat verweerder in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Hierover hebben de rechtbanken landelijk beleid vastgesteld. In de regel wordt de dwangsom bepaald op € 100 per dag, met een maximum van € 15.000. Indien een sterke prikkel nodig is (hetzij vanwege gebleken weigerachtigheid van het bestuursorgaan, hetzij vanwege het grote belang), wordt de dwangsom bepaald op € 250 per dag, met een maximum van € 37.500. In het landelijke beleid van de rechtbank is bepaald dat in concrete gevallen aanleiding kan bestaan van het beleid af te wijken.
8. Voorop staat dat het doel van de dwangsom is het bestuursorgaan onder druk te zetten teneinde verdere vertraging te voorkomen. De dwangsom is geen vorm van genoegdoening, of een compensatie voor lang wachten op een beslissing. Het staat de rechter vrij om de hoogte van de dwangsom te bepalen, zolang hij daarbij redelijke grenzen in acht neemt. De wetgever heeft de rechter deze ruimte geboden, zodat de rechter de hoogte van de dwangsom op de omstandigheden van het geval kan afstemmen en daarbij het bestuursorgaan een effectieve prikkel oplegt om het besluit alsnog binnen de nadere termijn bekend te maken. (Zie de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.)
9. In dezelfde hiervoor aangehaalde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 26 maart 2025 van de Raad van State is bepaald dat er geen reden is om bij herhaalde beroepen wegens niet tijdig beslissen op bezwaren in zaken als de onderhavige af te wijken van het landelijk vastgelegde uitgangspunt met betrekking tot de hoogte van de dwangsom, en dat indien de beslistermijn van 60 weken na het verstrijken van de beslistermijn op het bezwaar is verstreken er een sterke prikkel aan de opdracht tot het nemen van een besluit dient te worden verbonden en de dwangsom in dat geval dient te worden bepaald op € 250 per dag, met een maximum van € 37.500.
10. De rechtbank bepaalt daarom met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 250 verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 37.500.
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij voor de beroepsmatig verleende bijstand heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht toegekend voor een bedrag van € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907 bij een wegingsfactor 0,5 voor het lichte gewicht van deze zaak, omdat het geschil beperkt is tot formele aspecten van niet tijdig beslissen en de dwangsom).
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 53 vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 250 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 53 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van Z.G. Ramsaroep, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.