ECLI:NL:RBNHO:2025:4019

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
11558247 \ CV EXPL 25-552
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing huurachterstand en proceskosten in verstekzaak tussen verhuurder en huurders

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad, op 27 maart 2025 een verstekvonnis uitgesproken in een huurgeschil tussen Woningstichting Eigen Haard, de verhuurder, en twee huurders die niet verschenen zijn. De verhuurder heeft de huurders gedagvaard wegens een huurachterstand inclusief servicekosten tot en met februari 2025. De vordering is gebaseerd op het feit dat de huurders tekortschieten in de nakoming van de huurovereenkomst. De kantonrechter heeft ambtshalve de Algemene Voorwaarden Sociale Woonruimte van 1 november 2016 getoetst om te beoordelen of er oneerlijke bedingen in de overeenkomst zijn opgenomen die de rechten van de huurders aanzienlijk verstoren. De rechter heeft vastgesteld dat de huurprijswijzigingsbedingen en servicekostenbedingen niet oneerlijk zijn, maar heeft wel geconstateerd dat een beding met betrekking tot proceskosten oneerlijk is. Desondanks heeft dit geen invloed op de proceskostenveroordeling, aangezien de rechter de huurders in het ongelijk heeft gesteld en hen heeft veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de proceskosten. De huurders zijn hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 1.545,26, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten zijn begroot op € 735,43. De rechter heeft de vordering voor het overige afgewezen en verklaard dat de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad zijn.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 11558247 \ CV EXPL 25-552
Uitspraakdatum: 27 maart 2025
Verstekvonnis in de zaak van:
de stichting,
Woningstichting Eigen Haard
te Amsterdam
verhuurder
de eisende partij, hierna: de verhuurder
gemachtigden: [gemachtigde] en mr. E. Krom, gerechtsdeurwaarders
tegen
[gedaagde 1]
[gedaagde 2]
beiden wonende te [plaats]
huurders
de gedaagde partij, hierna: de huurders
niet verschenen

1.De procedure

1.1.
De verhuurder heeft de huurders gedagvaard. Tegen de huurders is verstek verleend.

2.De vordering

2.1.
De verhuurder vordert hoofdelijke betaling van de huurachterstand inclusief servicekosten tot en met februari 2025, vermeerderd met de wettelijke rente en de proceskosten.
2.2.
De verhuurder legt aan de vordering ten grondslag dat de huurders tekortschieten in de nakoming van de huurovereenkomst.

3.De beoordeling

Ambtshalve toetsing van:de Huurovereenkomst en de Algemene Voorwaarden Sociale Woonruimte 1 november 2016(hierna: de algemene voorwaarden)
3.1.
Gelet op de hoogte van de huur bij aanvang van de huurovereenkomst is sprake van sociale huur. In de huurovereenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing verklaard.
3.2.
Omdat het hier gaat om een professionele verhuurder en een consument-huurder, moet de kantonrechter ambtshalve beoordelen of in de algemene voorwaarden bedingen zijn opgenomen die oneerlijk zijn ten opzichte van een consument (in de zin van artikel 3 van de Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn)). Dit kan immers gevolgen hebben voor (de hoogte van) de vordering. Artikel 6:233 onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat een beding dat onredelijk bezwarend is, vernietigbaar is.
3.3.
Bedingen waaraan de huurder gebonden is zonder dat daarover afzonderlijk is onderhandeld, zijn oneerlijk als deze in strijd met de goede trouw het evenwicht tussen de rechten en plichten die de huurder op grond van de overeenkomst heeft, aanzienlijk verstoren in het nadeel van de huurder. [1] Het gaat om een beoordeling van de bedingen op het moment dat de overeenkomst werd gesloten. Of de verhuurder de huurder ook daadwerkelijk aan die bedingen houdt, of in de praktijk alleen naleving van wettelijke bepalingen verlangt, is niet relevant. Als een beding wegens onredelijkheid wordt vernietigd, kan de verhuurder niet terugvallen op een eventuele wettelijke regeling over het zelfde onderwerp.
3.4.
Gelet op het voorgaande heeft de kantonrechter het huurprijswijzigingsbeding en het servicekostenbeding getoetst en deze zijn niet oneerlijk.
Proceskosten
3.5.
Het beding in artikel 17.2 van de algemene voorwaarden ziet ook op de proceskosten. Voor zover de verhuurder op grond hiervan aanspraak kan maken op gerechtelijke kosten die boven het liquidatietarief uitkomen, is dit beding oneerlijk. Dit heeft echter geen gevolg voor de proceskostenveroordeling in deze procedure, omdat de (kanton)rechter op grond van de artikelen 237 en 242 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten moet veroordelen en deze proceskosten niet lager mogen worden vastgesteld dan het liquidatietarief.
De huurachterstand is toewijsbaar
3.6.
De vordering wordt toegewezen, omdat deze de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
Conclusie en proceskosten
3.7.
De huurders worden in het ongelijk gesteld en zullen daarom in de proceskosten worden veroordeeld.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt de huurders hoofdelijk, dat wil zeggen dat als de ene partij betaalt, de andere partij zal zijn bevrijd, om aan de verhuurder te betalen een bedrag van € 1.545,26, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 18 februari 2025 tot aan de dag van volledige betaling;
4.2.
veroordeelt de huurders hoofdelijk, zoals hiervoor omschreven, in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de verhuurder begroot op:
€ 146,43 wegens dagvaardingskosten,
€ 385,00 wegens griffierecht en
€ 204,00 wegens salaris gemachtigde;
4.3.
verklaart deze veroordeling(en) tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Hoge Raad 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:198, r.o. 3.8.2.