ECLI:NL:RBNHO:2025:3952

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
11314170 \ CV EXPL 24-2545
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van informatieplichten in een kinderopvangovereenkomst met betrekking tot het herroepingsrecht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 3 april 2025 uitspraak gedaan in een bodemprocedure tussen Stichting Prokino Kinderopvang en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij vorderde betaling van een bedrag van € 7.809,91, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten, op basis van een overeenkomst op afstand. De kantonrechter heeft ambtshalve de informatieplichten van de eisende partij getoetst, zowel precontractueel als contractueel, met betrekking tot het wettelijk herroepingsrecht. De kantonrechter concludeert dat de eisende partij niet heeft voldaan aan de informatieplicht zoals vastgelegd in de artikelen 6:230m en 6:230v van het Burgerlijk Wetboek. Dit heeft geleid tot de beslissing om een sanctie van 10% van de verschuldigde hoofdsom op te leggen, omdat de eisende partij de consument niet op duidelijke wijze heeft geïnformeerd over het herroepingsrecht. De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van € 6.044,05 toegewezen, na rekening te houden met een eerdere deelbetaling door de gedaagde partij. Tevens zijn de buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat de kantonrechter deze als oneerlijk heeft beoordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van informatieplichten in consumentenovereenkomsten en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 11314170 \ CV EXPL 24-2545
Uitspraakdatum: 3 april 2025
Verstekvonnis van de kantonrechter in de zaak van:
Stichting Prokino Kinderopvang, voorheen genaamd Stichting Prokino
te Diemen
de eisende partij
gemachtigde: De Best & Partners B.V.
tegen
[gedaagde]
te [plaats]
de gedaagde partij
niet verschenen
De procedure
1.1. De eisende partij heeft de gedaagde partij gedagvaard. Tegen de gedaagde partij is verstek verleend.

2.De beoordeling

2.1.
De eisende partij vordert veroordeling van de gedaagde partij tot betaling van € 7.809,91, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 6.773,77 vanaf 12 september 2024 en de proceskosten.
2.2.
De vordering is gebaseerd op een overeenkomst op afstand tussen een handelaar en een consument. Bij het sluiten van dergelijke overeenkomsten moet ter bescherming van de consument aan de wettelijke (pre)contractuele informatieplichten van de artikelen 6:230m lid 1 en 6:230v van het Burgerlijk Wetboek (BW) worden voldaan. Dat aan deze plichten is voldaan, moet gemotiveerd worden gesteld en onderbouwd. De kantonrechter moet er ambtshalve op toezien dat die voorschriften worden nageleefd, dus ook als er geen verweer is gevoerd. [1]
Ambtshalve toetsing van de (pre)contractuele informatieplichten
2.3.
De eisende partij heeft in de dagvaarding gesteld dat zij heeft voldaan aan de hiervoor genoemde precontractuele informatieplichten van artikel 6:230m lid 1 BW.
2.4.
Vooropgesteld wordt dat de eisende partij haar standpunten met betrekking tot de (pre)contractuele informatieplichten strikt genomen onvoldoende heeft onderbouwd. De eisende partij moet expliciet en op een duidelijke manier aangeven op producties welke informatie van artikel 6:230m lid 1 BW en artikel 6:230v BW te vinden is (bijvoorbeeld door de relevante informatie in de betreffende producties te arceren, maar tenminste door aan te geven op welke bladzijde van de productie de betreffende informatie te vinden is). Het is niet aan de kantonrechter om eigenhandig op zoek te gaan naar informatie in het dossier.
De kantonrechter wijst de eisende partij erop dat het ontbreken van een dergelijke onderbouwing in eventuele vervolgzaken [2] kan leiden tot afwijzing van de vordering.
2.5.
Uit de toelichting en de stukken blijkt niet (voldoende) dat de eisende partij voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst aan de informatieplicht als bedoeld in artikel 6:230m lid 1 onder h BW heeft voldaan. Dit artikel bepaalt onder meer dat de consument moet worden gewezen op het wettelijk herroepingsrecht (artikel 6:230o BW). Het wettelijk herroepingsrecht houdt in dat als een consument op afstand of buiten de verkoopruimte een overeenkomst sluit, hij het recht heeft om de overeenkomst gedurende een bepaalde periode te ontbinden (ook wel herroepen genoemd). De termijn daarvoor is in principe veertien dagen. Als het gaat om het verrichten van diensten zoals hier, begint de termijn te lopen na de dag waarop de overeenkomst wordt gesloten (artikel 6:230o lid 1 sub a BW).
2.6.
In de overgelegde overeenkomst is de gedaagde partij niet op het wettelijke herroepingsrecht is gewezen. De eisende partij stelt dat het herroepingsrecht is opgenomen in artikel 7 in combinatie met artikel 10 lid 4 onder a van de toepasselijke algemene voorwaarden [3] . Nog daargelaten dat de inhoud van deze bedingen in de algemene voorwaarden niet voldoet aan de eisen van het wettelijk herroepingsrecht als hiervoor bedoeld, is de gedaagde partij hiermee niet op duidelijke en begrijpelijke wijze op de hoogte gebracht van deze informatie. De gedaagde partij had er vóór het sluiten van de overeenkomst tenminste expliciet op gewezen moeten worden dát deze informatie in de algemene voorwaarden te vinden is. Niet gesteld of gebleken is dat daaraan is voldaan.
Ambtshalve toetsing van de contractuele informatieplichten
2.7.
Ook heeft de eisende partij nagelaten (voldoende) te stellen en onderbouwen dat de contractuele informatieplicht van artikel 6:230v lid 7 BW volledig is nagekomen. Deze informatieplicht houdt kortgezegd in dat de eisende partij een bevestiging van de overeenkomst aan de consument moet verstrekken met daarin de in artikel 6:230m lid 1 BW genoemde informatie. De overgelegde overeenkomst kwalificeert als duurzame gegevensdrager als bedoeld in artikel 6:230g lid 1 onder h BW, maar daarin ontbreekt informatie over het wettelijke herroepingsrecht van artikel 6:230m lid 1 onder h BW.
Welke sanctie hoort hierbij?
2.8.
De schending van de precontractuele informatie over het herroepingsrecht heeft tot gevolg dat de herroepingstermijn van veertien dagen is verlengd tot het moment waarop alle ontbrekende gegevens alsnog op de voorgeschreven wijze aan de gedaagde partij zijn verstrekt, echter met ten hoogste twaalf maanden (artikel 6:230o lid 2 BW). Nu deze termijn al is verstreken en niet is gesteld of gebleken dat de gedaagde partij de overeenkomsten heeft willen herroepen, zal de kantonrechter aan dit gebrek enkel de hieronder te noemen sanctie verbinden.
2.9.
Gelet op de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) en onder meer, het arrest van de Hoge Raad van 12 november 2021 [4] moet de kantonrechter aan de schending van de informatieplichten gevolgen verbinden door passende maatregelen te nemen die de consument effectieve rechtsbescherming bieden. Die maatregelen moeten doeltreffend, afschrikwekkend en evenredig zijn.
2.10.
In deze zaak heeft de eisende partij de essentiële (pre)contractuele informatieplicht zoals opgenomen in artikel 6:230m lid 1 onder h BW geschonden. Met het oog op voornoemde Europeesrechtelijke beginselen en jurisprudentie van het HvJ EU en de Hoge Raad, zal de kantonrechter de overeenkomsten gedeeltelijk vernietigen. Omdat alleen de (pre)contractuele informatie over het herroepingsrecht is geschonden is de kantonrechter van oordeel dat, mede gelet op de aard van de onderhavige overeenkomsten, een vernietiging van 10% van de door de gedaagde partij verschuldigde hoofdsom voldoende doeltreffend, afschrikwekkend en evenredig is.
Ambtshalve toetsing van de algemene voorwaarden
2.11.
De kantonrechter moet ook ambtshalve beoordelen of op de overeenkomst met de gedaagde partij algemene voorwaarden van toepassing zijn en zo ja, of daarin geen bedingen zijn opgenomen die oneerlijk zijn ten opzichte van een consument, in de zin van artikel 3 van de Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. Dit artikel is in het Nederlandse recht tot uitdrukking gebracht in artikel 6:233 onder a BW, waarin kort gezegd is bepaald dat een beding dat onredelijk bezwarend is, vernietigbaar is.
2.12.
Uit de overlegde stukken blijkt dat op de overeenkomst (i) de Algemene voorwaarden voor Kinderopvang Dagopvang en Buitenschoolse opvang 2016 (hierna: de algemene voorwaarden) en (ii) Aanvullende voorwaarden (hierna: de aanvullende voorwaarden) van toepassing zijn verklaard.
2.13.
De aanvullende voorwaarden zijn door de eisende partij echter niet overgelegd. De kantonrechter is (door de toetsing in eerdere zaken) echter ambtshalve bekend met de inhoud daarvan, zodat de eisende partij in dit geval niet in de gelegenheid wordt gesteld deze alsnog over te leggen. De kantonrechter wijst de eisende partij erop dat het ontbreken van de toepasselijke algemene voorwaarden in eventuele vervolgzaken [5] kan leiden tot afwijzing van een deel van de vordering
Incassobedingen
2.14.
Artikel 17 van de algemene voorwaarden en artikel 14 van de aanvullende voorwaarden betreffen incassobedingen.
2.15.
In een eerdere zaak van de eisende partij [6] heeft de kantonrechter de (combinatie van) deze incassobedingen oneerlijk bevonden. Daarom heeft de kantonrechter deze incassobedingen vernietigd en als gevolg daarvan zijn de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten afgewezen. De kantonrechter ziet, gelet op het gestelde in de dagvaarding en uitgaande van de huidige stand van de jurisprudentie, in deze zaak geen aanleiding om daar anders over te denken. Daarom worden de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten afgewezen.
Conclusie en proceskosten
2.16.
Gelet op het voorgaande is een bedrag van € 6.567,53 aan hoofdsom toewijsbaar (€ 7.297,25 x 0.9). De buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen.
2.17.
Ook de vordering tot vergoeding van de verschenen rente zal worden afgewezen, omdat de eisende partij die rente (gelet op de toewijsbare hoofdsom) over een te hoog bedrag heeft berekend. De wettelijke rente zal worden toegewezen over de toewijsbare hoofdsom vanaf de dag van de dagvaarding.
2.18.
De gedaagde partij heeft reeds een bedrag van € 523,48 voldaan. Deze deelbetaling strekt, gelet op het bepaalde in artikel 6:44 BW en wat hiervoor is overwogen, in mindering op de toewijsbare hoofdsom. Dit maakt dat een bedrag van € 6.044,05 zal worden toegewezen.
2.19.
De gedaagde partij wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling aan de eisende partij van € 6.044,05, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 12 september 2024 tot aan de dag van de gehele betaling;
3.2.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de eisende partij tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 138,14
griffierecht € 524,00
salaris gemachtigde € 339,00;
3.3.
verklaart de veroordeling(en) in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Woerdman en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie, onder meer, het arrest van de Hoge Raad van 12 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1677).
2.Ingeleid met dagvaardingen vanaf 1 mei 2025.
3.Algemene Voorwaarden voor Kinderopvang Dagopvang en Buitenschoolse opvang 2016.
4.Hoge Raad 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677.
5.Ingeleid met een dagvaardingen vanaf 1 mei 2025.
6.ECLI:NL:RBNHO:2024:14087, tussenvonnis, en ECLI:NL:RBNHO:2025:2123, eindvonnis.