ECLI:NL:RBNHO:2025:3640

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
C/15/361834 / KG ZA 25-62
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een procedeerverbod tegen de Stichting Flora & Faunabescherming in het kader van een omgevingsvergunning voor de bouw van woningen in Weespersluis

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 2 april 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen GEM Bloemendalerpolder C.V. en de Stichting Flora & Faunabescherming. De eisers, vertegenwoordigd door hun advocaten, vorderden een gebod aan de Stichting om een ingesteld beroep tegen een omgevingsvergunning in te trekken. De Stichting had bezwaar aangetekend tegen de beslissing van de gemeente Amsterdam om de bezwaren tegen de omgevingsvergunning ongegrond te verklaren. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de Stichting geen misbruik van recht maakt door het instellen van beroep, omdat niet kan worden vastgesteld dat het beroep volstrekt kansloos is. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van GEM c.s. afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van toegang tot de rechter en de terughoudendheid bij het aannemen van misbruik van procesrecht. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de Stichting een legitiem belang heeft bij haar beroep, gezien haar doelstellingen met betrekking tot natuur en milieu.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/361834 / KG ZA 25-62
Vonnis in kort geding van 2 april 2025
in de zaak van
1. de commanditaire vennootschap
GEM BLOEMENDALERPOLDER C.V., vertegenwoordigd door haar beherend vennoot GEM Bloemendalerpolder Beheer B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GEM BLOEMENDALERPOLDER BEHEER B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
3. de vennootschap onder firma
[V.O.F. eiser 3],
gevestigd te Amsterdam,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 4] B.V.,
gevestigd te [plaats],
eiseressen,
advocaten mr. R.H. Bekker en mr. P.E.J.M. Loeffen te Amsterdam,
tegen
de stichting
STICHTING FLORA & FAUNABESCHERMING,
gevestigd te Weesp,
verweerster,
advocaat mr. M.N. Mense te Haarlem.
Partijen zullen hierna GEM C.V., GEM Beheer, [V.O.F. eiser 3] en [eiser 4] B.V. (gezamenlijk: GEM c.s.) en de Stichting genoemd worden.
De zaak in het kort
In dit kort geding ligt de vraag voor of aan de Stichting een procedeerverbod kan worden opgelegd. GEM c.s. stellen dat de Stichting misbruik van recht maakt door het instellen van beroep tegen het besluit van de gemeente Amsterdam om de bezwaren tegen de omgevingsvergunning ongegrond te verklaren. De Stichting betwist dit.
De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af, omdat het op voorhand niet duidelijk is dat het beroep volstrekt kansloos is.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verwijzingsvonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 februari 2025
  • de dagvaarding van 11 februari 2025, met producties 1 t/m 10
  • de aanvullende productie 11 van GEM c.s.
  • de mededeling van vrijwillige verschijning van de Stichting
  • het verweerschrift met producties 1 t/m 9 van de Stichting
  • de aanvullende producties 10 en 11 van de Stichting
  • de mondelinge behandeling van 6 maart 2025
  • de akte wijziging van eis van GEM c.s. van 6 maart 2025
  • het wrakingsverzoek van mr. Mense, waarna de voorzieningenrechter in de wraking heeft berust
  • de akte wijziging van eis van GEM c.s. van 25 maart 2025
  • de mondelinge behandeling van 26 maart 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn bijgehouden
  • de pleitnota van mr. Bekker namens GEM c.s. van 26 maart 2025
  • de aanvulling pleitnota GEM en ontwikkelaars vanuit bestuursrechtelijk perspectief van mr. J.C. Ellerman namens GEM c.s. van 26 maart 2025
  • de aantekeningen bij een mondelinge behandeling van mr. Mense namens GEM c.s. van 26 maart 2025
  • de aanvulling spreekaantekeningen Stichting Flora & Faunabescherming van mr. J.E. Dijk van 26 maart 2025.
1.2.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van 26 maart 2025 zijn verschenen:
  • namens GEM c.s.: [betrokkene 1] (bedrijfsjurist), [betrokkene 2] (namens [V.O.F. eiser 3]), [betrokkene 3] (projectdirecteur), bijgestaan door mr. Bekker en mr. Loeffen voornoemd, mr. M. Knipscheer en mr. J.C. Ellerman
  • namens de stichting: [betrokkene 4] en [betrokkene 5] (voorzitter), bijgestaan door mr. Mense voornoemd en mr. J.E. Dijk.
1.3.
Ter zitting is vonnis bepaald op uiterlijk 9 april 2025.

2.Feiten

2.1.
GEM Beheer is de beherend vennoot van GEM C.V. (hierna gezamenlijk: GEM).
2.2.
De Stichting wordt bestuurd door het echtpaar [betrokkene 5] en [betrokkene 4] en heeft volgens haar statuten als doel:
Het behouden en verbeteren yan de natuur, de leefomgeving, het milieu en de
landschappelijke cultuurhistorische waarden in ondermeer en met name Amsterdam
Amstelland, gemeente Wijdemeren, gemeente Gooimeren, gemeente Weesp en omstreken in het algemeen en de bescherming van flora en fauna in vermelde gebieden en haar omgeving in het bijzonder en het verrichten van al hetgeen met het vorenstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn.
2.3.
In 2012 hebben de Staat, de provincie Noord-Holland, de gemeente Weesp (inmiddels de gemeente Amsterdam), de gemeente Muiden (inmiddels de gemeente Gooise Meren) en het hoogheemraadschap Amstel Gooi en Vecht met GEM een samenwerkings- en uitvoeringsovereenkomst getekend voor de realisatie van de nieuwe woonwijk “Weespersluis” (hierna: de SUOK). Het plan bestaat uit ongeveer 2.750 woningen verdeeld over circa 200 hectare woongebied en 100 hectare natuurgebied (hierna: de ontwikkeling).
2.4.
GEM is eigenaar van de onroerende zaken die nodig zijn voor de ontwikkeling. GEM houdt zich bezig met de inrichting van het natuurcompensatiegebied, het ophogen van bouwvelden, de aanleg van infrastructuur, het realiseren van een waterplas en groenvoorzieningen en het bouwrijp maken van bouwkavels en bijbehorend openbaar gebied voor woningbouw en (centrum)voorzieningen. GEM verkoopt en levert bouwrijpe kavels aan opstalontwikkelaars voor de ontwikkeling, verkoop en realisatie van woningen.
2.5.
In de woonwijk “Weespersluis” zijn op dit moment ongeveer 1.700 woningen gerealiseerd en bewoond. Verder zijn ongeveer 350 woningen in aanbouw. Deze woningen zijn verkocht en de omgevingsvergunningen daarvan zijn onherroepelijk.
2.6.
De voor de ontwikkeling relevante bestemmingsplannen “Bloemendalerpolder voormalige grondgebied Muiden” en “Bloemendalerpolder Weesp” zijn sinds 2017 onherroepelijk. Dit geldt ook voor het toepasselijke exploitatieplan ‘1e herziening exploitatieplan Bloemendalerpolder’ (verder: het exploitatieplan). De Stichting is hier niet tegen opgekomen.
2.7.
In het exploitatieplan staat, voor zover van belang:
4.3
Om te voldoen aan de afspraken in de SUOK dient de ontwikkeling van groengebieden parallel plaats te vinden aan de ontwikkeling van woongebieden.
4.4.
de vergunning voor het bouwen van de 1500e woning in het exploitatiegebied kan niet worden verleend voordat 50% van het te realiseren structureel groen en blauw in ontwikkeling is gebracht. Onder ‘in ontwikkeling is gebracht’ wordt verstaan: gronden waarvoor ten minste werken en werkzaamheden zijn gemeld, zoals bedoeld in 2.2.
2.8.
Vervolgens zijn 1.244 woningen gerealiseerd. Vanaf de tweede helft van 2021 is de Stichting opgekomen tegen verleende omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen voor de overige nog te realiseren woningen in de woonwijk “Weespersluis”.
2.9.
[V.O.F. eiser 3] heeft in overleg met GEM zorggedragen voor de ontwikkeling van fase 2B3. Dit plan bestaat uit 37 woningen. [eiser 4] is de beoogd bouwer van deze woningen en heeft daartoe een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aangevraagd en vervolgens verkregen (hierna: de omgevingsvergunning).
2.10.
Op 23 februari 2024 heeft de Stichting (pro-forma) bezwaar aangetekend tegen de
omgevingsvergunning.
2.11.
Bij besluit van 15 mei 2024 (met kenmerk JB.24.002572.001) heeft de gemeente Amsterdam de bezwaren van de Stichting tegen de omgevingsvergunning ongegrond verklaard (hierna: het besluit).
2.12.
Op 24 juni 2024 is de Stichting tegen het besluit in beroep gegaan (hierna: de beroepsprocedure). De mondelinge behandeling (geregistreerd onder
zaaknummer HAA/24/7225) heeft plaatsgevonden op 10 februari 2025. De bestuursrechter heeft vervolgens vonnis bepaald op 24 maart 2025.
2.13.
[V.O.F. eiser 3] heeft vanwege het ingestelde bezwaar en -beroep besloten om de verkoop van fase 2B3 ‘on hold’ te zetten, in afwachting van de uitkomst van dit kort geding.
De bouwkavels van fase 2B3 zijn al wel door GEM opgehoogd en worden momenteel bouwrijp gemaakt.
2.14.
De Stichting heeft tegen verleende omgevingsvergunningen voor de bouw van 326 woningen in de opvolgende fasen bezwaar en/of beroep ingesteld.
2.15.
In een brief van 24 maart 2025 heeft de bestuursrechter in de beroepsprocedure aan partijen laten weten dat de vonnistermijn met vier weken is verlengd.

3.Het geschil

3.1.
GEM c.s. vorderen – na wijzigingen van eis – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
1. de Stichting een gebod oplegt om, binnen één werkdag na betekening van dit vonnis, het beroep (bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem bekend onder nummer HAA/24/7225) dat zij heeft aangetekend tegen de beslissing op bezwaar van de gemeente Amsterdam van 15 mei 2024 (met kenmerk JB.24.001388.001) in te trekken, per aangetekende post en per e-mail, onder toezending van bewijs daarvan aan GEM en Ontwikkelaars, binnen diezelfde termijn, en bepaalt dat als de Stichting daartoe binnen die termijn niet is overgegaan, het vonnis dezelfde kracht heeft als een door de Stichting in wettige vorm opgemaakte akte tot intrekking van vorenbedoeld beroep, op grond waarvan en met behulp waarvan GEM Bloemendalerpolder C.V., [V.O.F. eiser 3] en [eiser 4] B.V. het hiervoor bedoelde beroep van de Stichting zelf in kunnen trekken, dan wel de directie van GEM Bloemendalerpolder C.V., [V.O.F. eiser 3] en [eiser 4] B.V., bij het uitblijven van intrekking door de Stichting, ieder afzonderlijk aan te wijzen als dwangvertegenwoordiger, die namens de Stichting over kunnen gaan tot intrekking van het beroep, althans een goede beslissing te nemen die de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren;
Subsidiair
2. voor zover de bestuursrechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, in de procedure met nummer HAA/24/7225 na de mondelinge behandeling op 10 februari 2025 het beroep van de Stichting tegen de beslissing op bezwaar van de gemeente Amsterdam van 15 mei 2024 (met kenmerk JB.24.001388.001) ongegrond verklaart en afwijst, de Stichting een verbod oplegt om hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aan te tekenen tegen deze uitspraak van de bestuursrechter, en bepaalt dat als de Stichting daartoe toch overgaat, het vonnis dezelfde kracht heeft als een door de Stichting in wettige vorm opgemaakte akte tot intrekking van vorenbedoeld hoger beroep, op grond waarvan en met behulp waarvan GEM Bloemendalerpolder C.V., [V.O.F. eiser 3] en [eiser 4] B.V. het hiervoor bedoelde hoger beroep van de Stichting zelf in kunnen trekken, dan wel de directie van GEM Bloemendalerpolder C.V., [V.O.F. eiser 3] en [eiser 4] B.V., bij het uitblijven van intrekking door de Stichting, ieder afzonderlijk aan te wijzen als dwangvertegenwoordiger, die namens de Stichting over kunnen gaan tot intrekking van het hoger beroep;
3. indien en voor zover de bestuursrechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, in de procedure met nummer HAA/24/7225 vóór het moment waarop de voorzieningenrechter in dit kort geding vonnis wijst, het beroep van de Stichting tegen de beslissing op bezwaar van de gemeente Amsterdam van 15 mei 2024 (met kenmerk JB.24.001388.001) ongegrond verklaart en afwijst, en de Stichting tegen die uitspraak vóór het moment waarop de voorzieningenrechter in dit kort geding vonnis heeft gewezen, al hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zou hebben aangetekend, de Stichting een gebod oplegt om, binnen één werkdag na betekening van het ten deze te wijzen vonnis, het mogelijk reeds aangetekende hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te trekken, per aangetekende post en per e-mail, onder toezending van bewijs daarvan aan GEM en Ontwikkelaars, binnen diezelfde termijn, en bepaalt dat als de Stichting daartoe binnen die termijn niet is overgegaan, het vonnis dezelfde kracht heeft als een door de Stichting in wettige vorm opgemaakte akte tot intrekking van vorenbedoeld hoger beroep, op grond waarvan en met behulp waarvan GEM c.s. het hiervoor bedoelde hoger beroep van de Stichting zelf in kunnen trekken, dan wel de directie van GEM c.s., bij het uitblijven van intrekking door de Stichting, ieder afzonderlijk aan te wijzen als dwangvertegenwoordiger, die namens de Stichting over kunnen gaan tot intrekking van het hoger beroep, althans een beslissing te nemen die de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren;
Primair en subsidiair
4. bepaalt dat voor iedere overtreding door de Stichting van de veroordeling onder sub 1 en 2 een dwangsom van € 5.000,- per dag of gedeelte van een dag dat een overtreding voortduurt, aan GEM c.s. wordt verbeurd;
5. de Stichting veroordeelt in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
GEM c.s. stellen dat de Stichting door het blokkeren van de ontwikkeling en de realisatie van de woningen misbruik van (bestuurs-)procesrecht maakt en onrechtmatig handelt tegenover GEM c.s. door het ingestelde beroep tegen de beslissing op bezwaar tegen de omgevingsvergunning voor de bouw van onder meer deelfase 2B3 te handhaven. GEM c.s. betogen dat de vergunde activiteiten vallen onder het geldende bestemmingsplan en de omgevingsvergunning overeenkomstig het stelsel van limitatieve imperatieve weigeringsgronden niet geweigerd kan worden. Daarnaast richt het door de Stichting ingestelde beroep zich tegen een activiteit die geen verband houdt met haar doelstelling, hetgeen meebrengt dat de Stichting niet-ontvankelijk is.
3.3.
De Stichting voert verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde in alle onderdelen, met hoofdelijke veroordeling van GEM c.s. in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Burgerlijke rechter bevoegd

4.1.
De voorzieningenrechter is bevoegd kennis te nemen van de ingestelde vorderingen, omdat sprake is van een geschil over burgerlijke rechten en de burgerlijke rechter door de wet is aangewezen voor de berechting van deze geschillen.
Spoedeisend belang
4.2.
Het door GEM c.s. gestelde aflopen begin september 2025 van het huidige financieringsarrangement voor de ontwikkeling van het project, is voldoende om een spoedeisend belang aan te nemen.
Toetsingsmaatstaf
4.3.
Voor de beschrijving van het toetsingskader volgt de voorzieningenrechter de conclusie van advocaat-generaal Snijders in zaak 24/00491 tussen partijen over de omgevingsvergunningen voor fase 4B1 en 5A1west in hetzelfde project [1] .
4.4.
Op grond van misbruik van procesrecht kan in kort geding een procedeerverbod worden gevorderd. Van misbruik van procesrecht in de zin van artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan onder meer sprake zijn als de bevoegdheid wordt uitgeoefend “met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen”. Bij de eis dat men in redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen gaat het niet om een subjectieve waardering van de belangen, maar om de wijze waarop een redelijk persoon deze zou waarderen. Alléén als een weldenkend mens in de gegeven omstandigheden in redelijkheid niet tot de uitoefening van de bevoegdheid zou zijn gekomen, is sprake van misbruik van bevoegdheid. Met andere woorden; de uitoefening van de bevoegdheid moet onaanvaardbaar zijn. Het is ook mogelijk dat het aanspannen van een procedure tegenover derden misbruik van bevoegdheid oplevert.
4.5.
Op grond van de schakelbepaling van artikel 3:15 BW kan artikel 3:13 BW ook worden toegepast in het bestuursprocesrecht. Voor het niet-ontvankelijk verklaren van een bij een rechter ingesteld rechtsmiddel wegens misbruik van recht zijn zwaarwichtige gronden vereist, aangezien met de niet-ontvankelijkverklaring de betrokkene in feite het recht op toegang tot de rechter wordt ontzegd. Dit geldt temeer wanneer het gaat om een door een burger tegen de overheid ingesteld rechtsmiddel, gelet op de – soms zeer verstrekkende – bevoegdheden waarover de overheid beschikt en welke een burger in de regel niet pleegt te hebben. In geval van een dergelijk rechtsmiddel zijn zwaarwichtige gronden onder meer aanwezig indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij gegeven zijn, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.
4.6.
Bij het aannemen van misbruik van procesrecht past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede wordt gewaarborgd door artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4.7.
De voorzieningenrechter zal hierna beoordelen of het instellen van beroep tegen het besluit misbruik van recht door de Stichting oplevert.
Geen misbruik van recht
4.8.
In deze zaak wordt (primair) een gebod tot intrekking van een ingesteld beroep gevorderd. Dit gebod komt in feite neer op een procedeerverbod, omdat bij nakoming van het gebod de bestuursrechtelijke procedure tegen de omgevingsvergunning wordt beëindigd.
4.9.
Deze vordering zal worden afgewezen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter maakt de Stichting geen misbruik van recht met het instellen van beroep tegen het besluit, omdat voorshands niet geoordeeld kan worden dat het beroep volstrekt kansloos is. Dit zal hierna worden toegelicht.
4.10.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat dit kort geding zich beperkt tot het geschil tussen partijen over de afgifte van de omgevingsvergunning voor deelfase 2B3, bestaande uit de bouw van 37 woningen.
In tegenstelling tot de eerder tussen partijen gevoerde (kortgeding)procedures zijn in dit geschil geen kopers betrokken, omdat [V.O.F. eiser 3] de woningen van deelfase 2B3 nog niet in de verkoop heeft gezet. Dit betekent dat belangen van potentiële kopers van deze woningen in deze zaak geen rol spelen. Weliswaar hebben GEM c.s. gesteld dat de belangen van tienduizenden woningzoekenden op de woningmarkt door het beroep worden geschaad, maar die belangen zijn te algemeen en te ver verwijderd van de omgevingsvergunning waar het in dit geschil over gaat om nu een rol te spelen.
4.11.
Niet in geschil is dat de omgevingsvergunning waar het in de bestuursrechtelijke procedure over gaat moet worden geweigerd als de aanvraag niet voldoet aan het exploitatieplan.
4.12.
Artikel 4 van het exploitatieplan bevat regels over de fasering en koppelingen tussen werken, werkzaamheden en bouwplannen. In artikel 4.3. is bepaald dat om te voldoen aan de afspraken in de SUOK de ontwikkeling van groengebieden parallel dient plaats te vinden aan de ontwikkeling van woongebieden. In artikel 4.4. staat dat de vergunning voor het bouwen van de 1.500e woning in het exploitatiegebied niet kan worden verleend voordat 50% van het te realiseren structureel groen en blauw in ontwikkeling is gebracht. Onder ‘in ontwikkeling is gebracht’ wordt verstaan: gronden waarvoor ten minste werken en werkzaamheden zijn gemeld. Vast staat dat inmiddels de 1.500e woning is gerealiseerd. Ook die omstandigheid maakt dat de situatie nu anders is en in zoverre niet vergelijkbaar met de eerder gevoerde (kortgeding)procedures.
4.13.
In de toelichting bij het exploitatieplan op de ontwikkeling van structureel groen en water staat dat naast de algemene koppeling tussen “rood” en “groen” met een verwijzing naar de SUOK, zoals beschreven in artikel 4.3, aanvullend in artikel 4.4 is opgenomen dat het verlenen van de vergunning voor het realiseren van de 1.500e woning niet eerder mag plaatsvinden dan nadat 50% van het structureel groen en blauw gerealiseerd is. Hoewel GEM c.s. betogen dat de toelichting niet betrokken mag worden bij de toetsing aan het exploitatieplan, vormt die toelichting wel een belangrijke aanwijzing over datgene wat met de fasering in het exploitatieplan is beoogd.
In de toelichting op artikel 4.4. staat:
Om te borgen dat de realisering van het structureel groen en water parallel loopt met de realisering van de woongebieden zijn in het exploitatieplan regels opgenomen ten aanzien van de realisering van structureel groen en water in relatie tot de realisering van woningen. De koppeling houdt in dat omgevingsvergunningen voor bouwen niet worden verleend als er onvoldoende structureel groen en water is gerealiseerd.
Deze toelichting is helder. Artikel 4.4. lijkt ervoor bedoeld te borgen dat de realisatie van het structureel groen en water in de pas loopt met de bouw van de woningen [2] .
4.14.
De Stichting heeft aangevoerd dat zij in de bezwaarfase heeft betoogd dat het besluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning niet is getoetst aan artikel 4.4 van het exploitatieplan en dat haar is gebleken dat er ten tijde van het verlenen van deze omgevingsvergunning bij lange na niet is voldaan aan de eis van de in ontwikkeling gebrachte 50% van het te realiseren structureel groen en water terwijl dit al bij de 1.500e woning het geval had moeten zijn. De gemeente heeft deze bezwaargrond volgens de Stichting in haar beslissing op bezwaar volledig onbesproken gelaten.
4.15.
Dit betekent dat voorshands niet kan worden aangenomen dat het door de Stichting ingestelde beroep volstrekt kansloos is. Voorshands staat immers niet vast dat de Stichting zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de omgevingsvergunning niet verleend mocht worden omdat artikel 4.4 van het exploitatieplan hieraan in de weg staat. De Stichting komt blijkens haar doelstelling onder meer op voor het behouden en verbeteren van de natuur en de leefomgeving in het gebied. Het belang van de Stichting bij haar beroep is daarmee gegeven.
4.16.
Het betoog van GEM c.s. dat wel is voldaan aan het vereiste van artikel 4.4 van het exploitatieplan hoort thuis in de bestuursrechtelijke procedure. Dat zou anders kunnen zijn als dit inmiddels onbetwistbaar vast zou staan, maar dat is niet gebleken. Voorts verschillen partijen van mening over wat in dit kader onder ‘het realiseren van structureel groen en water’ moet worden verstaan. Omdat niet onderbouwd is gesteld of gebleken dat hierover geen misverstand kan bestaan, hoort ook die vraag thuis in de bestuursrechtelijke procedure. Dit betekent dat in deze procedure ook niet aan de hand van kaartmateriaal of drone-beelden kan worden vastgesteld of de ontwikkeling tot op heden in lijn is met het exploitatieplan.
4.17.
GEM c.s. hebben ter onderbouwing van hun belang bij de vordering gesteld dat de realisering van fase 2B3 geen doorgang kan vinden als het financieringsarrangement afloopt en dat dit dreigt zolang er niet gebouwd kan worden. Dit belang van GEM c.s. legt in de gegeven omstandigheden niet zoveel gewicht in de schaal dat het belang van de Stichting bij het beroep daarvoor moet wijken. Bovendien is niet weersproken de stelling van de Stichting dat dit ook zal gelden voor de financiering van de later te realiseren fases. Bij die latere fases hebben ook andere partijen bezwaar gemaakt.
4.18.
GEM c.s. hebben daarnaast betoogd dat als geen omgevingsvergunning verleend wordt, er nog steeds geen groen zal worden gerealiseerd en dat de Stichting haar doel dus niet langs deze weg kan bereiken. Met dit betoog miskennen GEM c.s. dat als de omgevingsvergunning alsnog moet worden geweigerd omdat niet voldaan is aan de eis van het realiseren van structureel groen en water uit het exploitatieplan dit een directe stimulans voor GEM c.s. zal (moeten) zijn om aan die eis te voldoen. GEM c.s. hebben onbetwist gelaten dat zij tijdens de mondelinge behandeling van 6 maart 2025 gezegd zouden hebben dat de financiële middelen voor de aanleg van groen beschikbaar zijn. Het is daarom aannemelijk dat een gegrond verklaard beroep tot de door de Stichting gewenste actie kan leiden.
4.19.
Ten slotte hebben GEM c.s. gesteld dat voor de Stichting een gelijkwaardig of zelfs effectiever alternatief voorhanden is om haar doel te bereiken, namelijk een handhavingsverzoek. Ook dit betoog slaagt niet. In de eerste plaats niet omdat de Stichting onweersproken heeft aangevoerd dat haar bij een eerder handhavingsverzoek door het bestuursorgaan is tegengeworpen dat met een onherroepelijke omgevingsvergunning al vast stond dat aan de voorwaarden ten aanzien van de realisatie van groen en water was voldaan. In de tweede plaats niet omdat handhaving van het vereiste in artikel 4.4 van het exploitatieplan juist over de band van de omgevingsvergunning lijkt te moeten gaan.
Voor zover met een handhavingsverzoek wel een gelijkwaardig alternatief voorhanden zou zijn leidt dit in deze zaak gelet op de wederzijdse belangen niet tot het oordeel dat sprake is van misbruik van recht. Dat geldt nog meer omdat hier sprake is van een relatief klein deelgebied (37 van in totaal ruim 2.700 woningen) en dat er nog geen belangen van kopers spelen.
Conclusie
4.20.
De conclusie is dat voorshands onvoldoende aannemelijk is dat het door de Stichting ingestelde beroep volstrekt kansloos is. Het belang van de Stichting bij het beroep is ook niet zodanig onevenredigheid ten opzichte van de belangen van GEM c.s. dat zij naar redelijkheid het beroep niet had mogen instellen. Dit betekent dat geen sprake is van misbruik van recht. De primaire vordering zal worden afgewezen.
4.21.
Ook de subsidiaire vordering zal worden afgewezen, omdat pas na kennisneming van de beslissing van de bestuursrechter kan worden geoordeeld over de vraag of het instellen van hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State misbruik van recht oplevert.
Proceskosten
4.22.
GEM c.s. zijn in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Stichting worden begroot op:
- griffierecht 714,00
- salaris advocaat 1.107,00
- nakosten
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.999,00
4.23.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.24.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt GEM c.s. hoofdelijk in de proceskosten van € 1.999,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als GEM c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten GEM c.s. € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.3.
veroordeelt GEM c.s. hoofdelijk in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. de Bert op 2 april 2025. [3]
Tegen dit vonnis kan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam binnen vier weken na de dag van de uitspraak. Het beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat.
Als het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft het vonnis al wel geldende werking zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist.

Voetnoten

1.ECLI:NL:PHR:2024:1406, onder 3.3-3.10.
2.In vergelijkbare bewoordingen A-G Snijders in zijn hiervoor al genoemde conclusie in zaak 24/00491, ECLI:NL:PHR:2024:1406, onder 3.39: “slechts artikel 4.4. heeft, zoals ook blijkt uit de toelichting (p. 16 onder 3.4 tweede alinea), de bedoeling “om te
3.Conc.: 1589