ECLI:NL:RBNHO:2025:3626

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
15/098831-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van het voorhanden hebben en verkopen van MDMA en amfetamine, alsook het voorhanden hebben van munitie

Op 1 april 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van harddrugs en munitie. De verdachte had op 9 maart 2024 in Hoorn ongeveer 461,6 gram MDMA en 3139,3 gram amfetamine voorhanden, en had in de periode van 1 januari 2024 tot en met 9 maart 2024 deze middelen verkocht en afgeleverd. Daarnaast had hij 20 kogelpatronen van het merk Cascade Cartride Inc van het kaliber .22 LR voorhanden. De verdachte heeft de feiten bekend en de rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en verschillende proces-verbaal, de feiten bewezen verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren om de vervolging te schorsen. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten, terwijl de verdediging zich gerefereerd heeft aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie.

De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 255 dagen opgelegd, waarvan 240 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en daarnaast een taakstraf van 240 uur. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn positieve ontwikkeling na de schorsing van de voorlopige hechtenis, en heeft besloten om af te wijken van de eis van de officier van justitie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/098831-24 (P)
Uitspraakdatum: 1 april 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 maart 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1],
feitelijk verblijvende op het adres [adres 2].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M.H.G. Peters, en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw T. Novaković, waarnemend voor haar kantoorgenoot mr. M. Jonk, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 9 maart 2024 te Hoorn opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 461,6 gram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, en/of 3139,3 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid bevattende amfetamine, zijnde MDMA en/of amfetamine telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 2
hij op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2024 tot en met 9 maart 2024 te Hoorn (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende Amfetamine, zijnde MDMA en/of Amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 3
hij op of omstreeks 9 maart 2024 te Hoorn munitie van categorie II onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten 20 kogelpatronen, van het merk Cascade Cartride Inc van het kaliber .22 LR, voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd van de zaak kennis te nemen, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het bewijs gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van de inhoud van de hierna te noemen bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. Aangezien de verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft bekend en namens hem geen vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan zij tot een bewezenverklaring is gekomen, namelijk:
Feit 1
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 18 maart 2025 afgelegd;
- een proces-verbaal van bevindingen van 9 maart 2024 (dossierpagina 12 e.v.);
- een kennisgeving van inbeslagneming/eerste beslissing van 9 maart 2024 (dossierpagina 195 e.v.);
- een kennisgeving van inbeslagneming/eerste beslissing van 9 maart 2024 (dossierpagina 202 e.v.);
- een proces-verbaal onderzoek verdovende middelen met bijlagen van 21 maart 2024 (dossierpagina 116 e.v.);
- een proces-verbaal onderzoek verdovende middelen met bijlagen van 23 april 2024 (dossierpagina 122 e.v.).
Feit 2
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 18 maart 2025 afgelegd;
- een proces-verbaal van bevindingen van 21 maart 2024 (dossierpagina 80 e.v.).
Feit 3
-de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 18 maart 2025 afgelegd;
- een kennisgeving van inbeslagneming/eerste beslissing van 9 maart 2024 (dossierpagina 202 e.v.);
- een proces-verbaal determinatie-onderzoek munitie van 25 juli 2024 (dossierpagina 149 e.v.).
De vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, in die zin dat
Feit 1
hij op 9 maart 2024 te Hoorn opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 461,6 gram MDMA en 3139,3 gram amfetamine;
Feit 2
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 januari 2024 tot en met 9 maart 2024 te Hoorn (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt, een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine;
Feit 3
hij op 9 maart 2024 te Hoorn munitie van categorie II onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten 20 kogelpatronen, van het merk Cascade Cartride Inc van het kaliber .22 LR, voorhanden heeft gehad.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van het voorarrest.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De verdachte heeft sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis aantoonbare stappen gezet om zijn leven in positieve zin te veranderen en heeft verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Hij heeft inmiddels een baan, een stabiele woonsituatie en heeft kinderen. Gelet op het voorgaande heeft de raadsvrouw verzocht aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest en daarbij een taakstraf van 240 uur.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van munitie en harddrugs, te weten MDMA en amfetamine. Ook heeft hij zich gedurende ruim twee maanden schuldig gemaakt aan het verhandelen van deze drugs. In de slaapkamer van de verdachte werden door zijn moeder onder meer zakken en bakjes met wit poeder gevonden. Nadat zij hiervan melding had gemaakt bij de politie werden door verbalisanten ook nog een aantal pillen, munitie, diverse kleine envelopjes met inhoud en kleine plastic zakjes gevonden. Deze envelopjes en zakjes werden door de verbalisanten herkend als zijnde bestemd voor de verkoop van kleine hoeveelheden drugs. De in de woning aangetroffen poeders bevatten MDMA en amfetamine.
Harddrugs bevatten voor de gezondheid van de gebruikers daarvan zeer schadelijke stoffen. De verspreiding ervan en de handel in harddrugs gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder levensdelicten, ernstige bedreigingen en daarnaast de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stoffen. Om die reden worden forse straffen opgelegd voor het bezit van en de handel in harddrugs. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij zich heeft ingelaten met deze strafbare feiten en daarmee heeft bijgedragen aan de keten van criminele activiteiten. Hij heeft een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het harddrugscircuit en zich daarbij kennelijk alleen laten leiden door geldelijk gewin en zich niet beziggehouden met de gevolgen van zijn handelen.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gekeken naar het reclasseringsadvies van 26 november 2024. Hieruit volgt dat de verdachte – die niet eerder voor dit soort feiten is veroordeeld – stabiele huisvesting, dagbesteding, inkomen en geen schulden heeft. Hij heeft een klein maar steunend netwerk om zich heen en lijkt afstand te hebben genomen van zijn oude netwerk. De reclassering ziet mede bij gebrek aan hulpvragen vanuit de verdachte geen meerwaarde in reclasseringstoezicht en adviseert een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
De rechtbank betrekt ook in haar oordeel dat de verdachte ter terechtzitting spijt heeft betuigd en de strafwaardigheid van zijn handelen lijkt in te zien, en dat hij zich gedurende bijna een jaar aan schorsingsvoorwaarden heeft moeten houden.
Op te leggen straf
Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten is de rechtbank is van oordeel dat een straf van aanzienlijke zwaarte moet volgen. Hierbij heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Dat zijn veelal onvoorwaardelijke gevangenisstraffen, zoals ook geëist door de officier van justitie. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte echter aanleiding om af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Na de schorsing van de voorlopige hechtenis – inmiddels bijna een jaar geleden – heeft de verdachte een positieve draai gegeven aan zijn leven en lijkt hij ook afstand te hebben genomen van zijn oude netwerk. De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte eenmalig een verkeerde afslag in zijn leven heeft genomen door na zijn baanverlies geld te willen verdienen met de handel in drugs. De rechtbank wil de verdachte een kans geven om te laten zien dat hij de nieuw ingeslagen weg kan vervolgen. De rechtbank zal echter wel aansluiting zoeken bij de LOVS-oriëntatiepunten in die zin dat zij bij het bepalen van het aantal uren van de taakstraf en de lengte van de voorwaardelijke gevangenisstraf de LOVS-oriëntatiepunten als richtsnoer gebruikt.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 255 dagen met aftrek van het voorarrest op zijn plaats is, waarvan 240 dagen voorwaardelijk. De rechtbank zal daaraan een proeftijd van twee jaar verbinden, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf is daarmee gelijk aan het voorarrest. Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte een taakstraf van 240 uur opleggen, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht;
2 en 10 van de Opiumwet;
26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
255 (tweehonderdvijfenvijftig) dagen, met bevel dat een deel van deze straf, groot 240 (tweehonderdveertig) dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op 2 jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de ten uitvoer te leggen gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
240 (tweehonderdveertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Voorlopige hechtenis
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M.G. Hink, voorzitter,
mr. T. de Bont en mr. I.A. Groenendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.I. Hoedjes,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 april 2025.