ECLI:NL:RBNHO:2025:3622

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
15/313047-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring ontucht met minderjarigen en verstandelijk beperkte personen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met twee minderjarigen, waaronder een verstandelijk beperkte persoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van bijna vier jaar ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een veertienjarige en met een verstandelijk beperkte vrouw. De verdachte is beschuldigd van het seksueel binnendringen van het lichaam van beide slachtoffers. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als betrouwbaar en consistent beoordeeld, ondanks het tijdsverloop tussen de feiten en de aangifte. De verdachte heeft gedeeltelijk bekend, maar ontkent de ernst van de beschuldigingen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en heeft een gevangenisstraf van 366 dagen opgelegd, waarvan 365 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast is een taakstraf van 240 uur opgelegd. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de slachtoffers, waarbij de immateriële schade van [slachtoffer 1] is vastgesteld op € 3.500,00 en die van [slachtoffer 2] op € 5.000,00. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een verbod op vrijwilligerswerk met minderjarigen of verstandelijk beperkte personen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/313047-23
Uitspraakdatum: 1 april 2025
Tegenspraak
Verkort strafvonnis(artikel 138b Wetboek van Strafvordering)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 maart 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M.H.G. Peters, en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D.E. de Boer, advocaat te Heerhugowaard, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op een of meerdere tijdstippen in de periode van 1 september 2016 tot en met 1 oktober 2017 te Emmen en/of Winkel en/of Lutjewinkel, althans in Nederland, terwijl hij, verdachte, toen begeleider was bij de paardrijvereniging voor gehandicapten in Opmeer, met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum 1], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, één of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], te weten het (telkens):
- brengen en/of houden van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina, althans tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 1];
Feit 2
hij op een of meerdere tijdstippen in de periode van 1 september 2016 tot en met 1 oktober 2017 te Opmeer en/of Alkmaar en/of Emmen en/of Winkel en/of Lutjewinkel, althans in Nederland, terwijl hij, verdachte, toen begeleider was bij de paardrijvereniging voor gehandicapten in Opmeer, met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde [slachtoffer 1] geboren op [geboortedatum 1], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, één of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, te weten (telkens):
-het betasten, althans aanraken van de vagina, althans de schaamstreek van die [slachtoffer 1] en/of
-het betasten, althans het aanraken van de borsten en/of billen van die [slachtoffer 1] en/of
-het (tong)zoenen van/met die [slachtoffer 1] en/of
-het pakken van de hand van die [slachtoffer 1] en/of het (vervolgens) heen en weer bewegen van haar hand op/om zijn verdachtes penis, althans het laten betasten/aanraken van zijn verdachtes penis;
Feit 3
hij op een of meerdere tijdstippen in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2020, in Wieringerwerf en/of Spanbroek, in elk geval in Nederland met [slachtoffer 2], van wie hij, verdachte, wist dat deze aan een zodanige psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening en/of verstandelijke handicap leed dat deze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], immers heeft hij, verdachte,
- zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 2] gebracht;
Feit 4
hij op een of meerdere tijdstippen in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2020, in Wieringerwerf en/of Spanbroek, in elk geval in Nederland met [slachtoffer 2], van wie hij, verdachte, wist dat deze aan een zodanige psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening en/of verstandelijke handicap leed dat deze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft hij verdachte (telkens):
- terwijl hij verdachte en/of [slachtoffer 2] beiden naakt waren, met die [slachtoffer 2] onder de douche gestaan en/of
-(onder de douche) de borsten, althans het lichaam van die [slachtoffer 2] gestreeld, althans aangeraakt en/of
-(onder de douche) met zijn, verdachtes penis en/of vinger(s) de vagina, althans de schaamstreek van die [slachtoffer 2] betast/aangeraakt.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd van de zaak kennis te nemen, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw primair bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken wegens gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat niet kan worden vastgesteld dat de aangeefster aan de zorg en/of waakzaamheid van de verdachte was toevertrouwd. Ook klopt de ten laste gelegde pleegperiode niet, omdat door de aangeefster enkel wordt verklaard over de periode tussen februari 2017 en september 2017.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 2 verzocht de verdachte partieel vrij te spreken ten aanzien van het betasten of aanraken van de vagina of schaamstreek en het pakken van de hand en het vervolgens heen en weer bewegen van de hand op de penis van de verdachte dan wel het aanraken van zijn penis. De verdachte heeft deze handelingen ontkend en het dossier bevat hiervoor geen steunbewijs. Ook kan niet worden vastgesteld dat de aangeefster aan de zorg en/of waakzaamheid van de verdachte was toevertrouwd, zodat ook voor dit deel van de tenlastelegging vrijspraak moet volgen. De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het overige ten laste gelegde onder feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw primair bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken wegens gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs. Bovendien kan getwijfeld worden aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster. Niet kan worden uitgesloten dat zij, mede gelet op haar geestelijke vermogens, haar verklaring heeft aangedikt of aangepast ‘om te voorkomen dat zij de schuld zou krijgen’. Verder is sprake van tijdsverloop tussen de vermeende seksuele handelingen en de aangifte. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld of bij de aangeefster sprake was van een dusdanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens dat zij haar wil niet of onvolledig kon bepalen, kenbaar maken of weerstand bieden. Ook om die reden moet de verdachte worden vrijgesproken van feit 3.
Wat betreft feit 4 heeft de raadsvrouw primair ook vrijspraak bepleit omdat niet zonder meer kan worden vastgesteld dat de aangeefster zodanig beperkt was dat zij niet in staat was haar wil te bepalen of kenbaar te maken. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de verdachte vrij te spreken van het laatste gedachtestreepje wegens het ontbreken van steunbewijs voor die handeling.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Bewijs in zedenzaken
In zedenzaken zijn vaak maar twee personen (mogelijk) betrokken bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Dit brengt in veel gevallen mee dat naast de verklaring van het vermeende slachtoffer (doorgaans opgenomen in de aangifte) weinig of geen andere bewijsmiddelen voorhanden zijn. In dat kader is van belang dat het bewijs dat een verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Dit is bepaald in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Daarbij geldt dat deze bepaling betrekking heeft op de bewezenverklaring als geheel en niet vereist is dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund.
Wat betreft de aanwezigheid van dit zogenoemde steunbewijs in zedenzaken, volgt uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat niet is vereist dat het springende punt (veelal het door de verdachte betwiste onderdeel van de tenlastelegging dat uit de aangifte afkomstig is) direct steun vindt in een ander bewijsmiddel. De aangifte kan ook op andere specifieke punten steun vinden in het overige bewijsmateriaal, zodat die niet op zichzelf staat, maar is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. Er mag evenwel geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband tussen de aangifte/verklaring van het vermeende slachtoffer en het steunbewijs.
Mede gelet op het voorgaande moet zorgvuldig en behoedzaam worden omgegaan met verklaringen van getuigen en (vermeende) slachtoffers in strafzaken, te meer als er tussen de aangifte en de tenlastegelegde periode (relatief) veel tijd is verstreken, hetgeen in zedenzaken vaak het geval is. De rechtbank zal dan ook eerst de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] toetsen.
Feiten 1 en 2
De verdachte heeft [slachtoffer 1] (hierna ook [slachtoffer 1]) leren kennen via de Vereniging [naam 1] te Opmeer ([naam 1]), waar hij actief was als begeleider. [slachtoffer 1] is in september 2016 stage gaan lopen bij [naam 1] en is daarna tot september 2017 daar actief gebleven als vrijwilliger. De verdachte heeft verklaard dat hij met [slachtoffer 1] een relatie heeft gehad en heeft een deel van de onder feit 2 ten laste gelegde handelingen bekend. De verdachte betwist dat hij – kort gezegd – zijn vinger in de vagina van [slachtoffer 1] heeft gebracht (feit 1).
Betrouwbaarheid verklaring [slachtoffer 1]
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [slachtoffer 1] consistent en gedetailleerd verklaard over de seksuele handelingen die de verdachte met haar heeft gepleegd, waaronder het seksueel binnendringen. Zij verklaart over wezenlijke punten gedetailleerd. [slachtoffer 1] heeft concrete gebeurtenissen benoemd en daarbij details vermeld met betrekking tot waar, wanneer en onder welke omstandigheden deze hebben plaatsgevonden. Zo verklaart [slachtoffer 1] dat zij een keer met de verdachte in een weiland bij haar paard hebben gelegen, waar zij gezoend hebben, waarna hij haar meermaals gezegd heeft dat hij trots was dat er daar niet meer was gebeurd. Ook verklaart [slachtoffer 1] over seksuele handelingen van de verdachte tijdens het zwemmen in zwembad de Hoornse Vaart en tijdens het zwemmen in een meertje in Winkel. In Winkel heeft de verdachte haar vagina betast en een vinger in haar vagina gestopt. Ook over andere momenten waarbij de verdachte haar vagina heeft aangeraakt en met zijn vingers is binnen gedrongen heeft [slachtoffer 1] concreet en gedetailleerd verklaard.
De rechtbank stelt verder vast dat [slachtoffer 1] over deze gebeurtenissen consistent heeft verklaard en ook heeft aangegeven als ze niet zeker wist op welk moment iets plaats heeft gevonden.
Dat [slachtoffer 1] pas jaren later aangifte tegen de verdachte heeft gedaan, is naar het oordeel van de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van haar verklaring. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat [slachtoffer 1] inzichtelijk heeft gemaakt wat uiteindelijk de aanleiding is geweest voor haar aangifte: aanvankelijk wilde ze geen aangifte doen, omdat ze was overtuigd dat de verdachte was gestopt met dit gedrag. Toen ze in 2023 hoorde dat hij weer contact zocht met een minderjarig meisje, vond zij echter dat ze toch aangifte moest doen om toekomstig leed te voorkomen. Dit draagt naar het oordeel van de rechtbank juist bij aan de authenticiteit van haar verklaring.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van [slachtoffer 1] betrouwbaar en geloofwaardig, zodat deze voor het bewijs kan worden gebruikt en als uitgangspunt kan worden genomen voor de bewijsvoering.
Steunbewijs
De rechtbank is verder van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 1] over de seksuele handelingen door de verdachte voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, namelijk in de verklaring van de verdachte zelf. De verdachte bekent dat tussen hem en [slachtoffer 1] ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden. Hij heeft verklaard dat hij met [slachtoffer 1] heeft getongzoend en haar borsten en billen heeft betast. De verklaring van de verdachte komt verder overeen met de verklaring van [slachtoffer 1] over de momenten waarop en de plaatsen waar de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden. Ook meer specifieke onderdelen van de verklaring van [slachtoffer 1] vinden steun in de verklaring van de verdachte. Zo heeft hij over het zoenen in het weiland verklaard dat hij inderdaad heeft gezegd dat hij trots was dat er niet meer was gebeurd. De feitelijke gebeurtenissen zoals die door [slachtoffer 1] zijn beschreven, vinden dus bevestiging in de verklaring van de verdachte op wezenlijke punten en op detailniveau. Daarnaast heeft de verdachte een Whatsappbericht aan [slachtoffer 1] gestuurd waarin hij zegt dat ze “soort van seks” hebben gehad, maar dat het niet echt was omdat zij hun kleding nog aan hadden. Hierin ziet de rechtbank steun voor de verklaring van [slachtoffer 1] over de door de verdachte verrichte ontuchtige handelingen waarbij zij haar kleding nog aan had en de verdachte haar vagina onder haar kleding heeft betast en met vingers is binnengedrongen. De verklaringen van [slachtoffer 1] zijn dus ingebed in een concrete context die vanuit een andere bron wordt bevestigd.
Wat betreft de aanvang van de ten laste gelegde periode overweegt de rechtbank dat uit de verklaring van [slachtoffer 1] volgt dat de seksuele handelingen op het paardrijkamp in september 2016 zijn begonnen in de vorm van zoenen, waarna dit zoenen en ‘aan haar zitten’ op structurele basis is doorgegaan.
Aan zorg of waakzaamheid toevertrouwd
De rechtbank heeft onvoldoende kunnen vaststellen over de juridische of feitelijke verhoudingen tussen de verdachte en [slachtoffer 1] op de [naam 1]. Daarom zal zij de verdachte vrijspreken voor zover is ten laste gelegd dat [slachtoffer 1] aan zijn zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd in zijn hoedanigheid als begeleider bij de [naam 1].
Conclusie en verbeterde lezing van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank heeft geconstateerd dat in het onder 1 ten laste gelegde feit het bestanddeel ‘
buiten echt’ontbreekt. De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangevoerd dat dit kennelijk te wijten is aan een ‘fout’ in de ‘systemen’ en dat evident is dat sprake is van ‘buiten echt’, reeds omdat een huwelijk tussen de verdachte en de aangeefster gelet op haar leeftijd destijds wettelijk niet mogelijk was.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank het ontbreken van het bestanddeel ‘
buiten echt’ aan te merken als een kennelijke misslag en zal zij de tenlastelegging in zoverre dan ook verbeterd lezen. De verdachte wordt door deze verbetering van de misslag niet in zijn verdediging geschaad. Bij de verdediging heeft geen onduidelijkheid heeft bestaan over wat hem wordt verweten terwijl ter terechtzitting is gesproken over het ontbreken van dit bestanddeel en de verdediging niet heeft aangevoerd dat er sprake van zou (kunnen) zijn dat de verdachte en de aangeefster in de echt waren verbonden.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hierna vermeld.
Feiten 3 en 4
[slachtoffer 2] reed paard bij [naam 1] ten tijde van de ten laste gelegde feiten, waar de verdachte op dat moment werkzaam was als vrijwilliger. De verdachte heeft een deel van de ten aanzien van [slachtoffer 2] onder 4 ten laste gelegde handelingen bekend. De verdachte ontkent het betasten en binnendringen van de vagina (feit 3) en laten aanraken van zijn geslachtsdeel.
Betrouwbaarheid verklaring [slachtoffer 2]
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van [slachtoffer 2] in het studioverhoor over de ten laste gelegde ontuchtige handelingen consistent is en dat zij in detail heeft beschreven onder wat voor omstandigheden die hebben plaatsgevonden. Bovendien heeft zij gelijkluidend verklaard tegen haar familie en begeleiders. Zo verklaart zij vaker samen met de verdachte te hebben gedoucht. De eerste keer dat zij met hem heeft gedoucht was bij de verdachte thuis, waar hij haar condooms heeft laten zien. Op het moment dat hij zijn vinger in haar vagina heeft gestoken, heeft zij als smoesje gezegd dat ze moest plassen omdat ze weg wilde. De verdachte heeft daarop gezegd dat ze in de douche moest plassen. Verder geeft [slachtoffer 2] aan het eind van het studioverhoor aan dat ze het moeilijk vindt dat dit nu naar buiten komt en dat ze zich zorgen maakt om de verdachte. Dit draagt naar het oordeel van de rechtbank verder bij aan de authenticiteit van de verklaring. Dit maakt het ook onwaarschijnlijk dat zij haar verklaring heeft aangedikt of aangepast om schuld te ontlopen – zoals de verdediging is gesuggereerd –, waarvoor verder ook geen aanwijzing in het dossier zit. De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer 2] dan ook betrouwbaar en neemt deze verklaring als uitgangspunt voor de bewijsvoering.
Steunbewijs
De verklaring van [slachtoffer 2] vindt voldoende steun in andere bewijsmiddelen. De verdachte heeft bevestigd dat hij en [slachtoffer 2] in de ten laste gelegde periode bij elkaar thuis kwamen en dat zij meerdere keren samen onder de douche hebben gestaan. Hij heeft bekend dat hij onder de douche aan haar borsten en billen heeft gezeten. Hij heeft verder verklaard dat hij aan [slachtoffer 2] een pakje condooms heeft laten zien. Ook heeft hij aangegeven dat wat [slachtoffer 2] heeft verklaard over het plassen in de douche hem bekend voorkomt. De feitelijke gebeurtenissen zoals die door [slachtoffer 2] zijn beschreven, vinden dus bevestiging in de verklaring van de verdachte op wezenlijke punten en op detailniveau. Daarnaast vindt de verklaring van [slachtoffer 2] dat de verdachte onder de douche ook haar vagina heeft betast en met zijn vingers is binnengedrongen, steun in de verklaring van de fysiotherapeut van [slachtoffer 2]. [slachtoffer 2] komt al sinds 2019 in haar praktijk voor bekkenbodemklachten. [slachtoffer 2] heeft haar fysiotherapeut verteld dat zij had gedoucht met de begeleider van paardrijden en hij haar onverwachts en ongevraagd had gevingerd en dat zij sindsdien last heeft van verkramping van haar spieren waardoor zij pijn heeft. Verder heeft de verdachte verklaard dat het goed kan dat het douchen met [slachtoffer 2] tussen 2017 en 2020 heeft plaatsgevonden.
De rechtbank gaat er gelet op het voorgaande en gelet op de verklaring van [slachtoffer 2] dat het vingeren zou zijn gebeurd bij de eerste keer dat zij en de verdachte hebben gedoucht, van uit dat dit voor 2020 heeft plaatsgevonden.
Psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening en/of verstandelijke handicap
De rechtbank acht verder bewezen dat [slachtoffer 2] vanwege een psychische stoornis en/of verstandelijke handicap onvoldoende in staat was om haar wil te bepalen of kenbaar te maken ten aanzien van de ontuchtige handelingen en dat de verdachte dat wist. De moeder van [slachtoffer 2] heeft aangegeven dat [slachtoffer 2] op jonge leeftijd is gediagnostiseerd als licht verstandelijk beperkt en lijdend aan autisme spectrum stoornis (ASS). Emotioneel functioneert ze op het niveau van een kind van rond de vijf jaar oud. [slachtoffer 2] heeft twee vaste begeleiders die haar helpen in het dagelijks leven. De diagnose ASS en het niveau van emotioneel functioneren wordt bevestigd door psychologenpraktijk Esdégé-Reigersdaal, die daarbij vermelden dat [slachtoffer 2] niet altijd goed in staat is om haar grenzen te herkennen en aan te geven. De verdachte heeft op zitting verklaard dat hij wist dat [slachtoffer 2] verstandelijk beperkt was en dat er vanuit die beperking geen sprake kon zijn geweest van instemming.
Conclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, in die zin dat
Feit 1
hij in de periode van 1 september 2016 tot en met 1 oktober 2017 te Emmen en/of Winkel en/of Lutjewinkel, met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum 1], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], te weten het (telkens):
- brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina, althans tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 1];
Feit 2
hij in de periode van 1 september 2016 tot en met 1 oktober 2017 te Opmeer en/of Alkmaar en/of Emmen en/of Winkel en/of Lutjewinkel, met [slachtoffer 1] geboren op [geboortedatum 1], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten (telkens):
- het betasten, althans aanraken van de vagina, althans de schaamstreek van die [slachtoffer 1] en
- het betasten van de borsten en billen van die [slachtoffer 1] en
- het (tong)zoenen met die [slachtoffer 1] en
- het pakken van de hand van die [slachtoffer 1] en het vervolgens heen en weer bewegen van haar hand op zijn, verdachtes, penis;
Feit 3
hij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2020, in Wieringerwerf en/of Spanbroek met [slachtoffer 2], van wie hij, verdachte, wist dat deze aan een zodanige psychische stoornis en/of verstandelijke handicap leed dat deze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], immers heeft hij, verdachte,
- zijn, verdachtes, vinger in de vagina van die [slachtoffer 2] gebracht;
Feit 4
hij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2020, in Wieringerwerf en/of Spanbroek met [slachtoffer 2], van wie hij, verdachte, wist dat deze aan een zodanige psychische stoornis en/of verstandelijke handicap leed dat deze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft hij verdachte (telkens):
- terwijl hij, verdachte, en [slachtoffer 2] beiden naakt waren, met die [slachtoffer 2] onder de douche gestaan en
- onder de douche de borsten van die [slachtoffer 2] aangeraakt en
- onder de douche met zijn, verdachtes, vinger de schaamstreek van die [slachtoffer 2] betast.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat zij als gezegd de tenlastelegging van feit 1 verbeterd leest – en het bestanddeel ‘buiten echt’ bewezen heeft verklaard – zodat de grondslag is ontvallen aan het verweer van de verdediging dat het bewezenverklaarde niet kan worden gekwalificeerd als strafbaar feit omdat in de tenlastelegging de woorden ‘buiten echt’ ontbreken.
Feit 2:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd
Aanvullende opmerking ten aanzien van de kwalificatie van de feiten 3 en 4.
De tenlastelegging (en daarmee de bewezenverklaring) ten aanzien van deze feiten is gestoeld op de delictsomschrijvingen van artikel 243 respectievelijk 247 Sr zoals die golden vanaf 1 januari 2020 tot 1 juli 2024. De beide bepalingen zijn op 1 januari 2020 (datum van inwerkingtreding) op gelijkluidende wijze gewijzigd: de passage
“zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens”is verwijderd en daarvoor in de plaats is de volgende passage gekomen:
“zodanige psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap”. Mede gelet op hetgeen in de wetsgeschiedenis is overwogen omtrent de achtergrond van deze aanpassing, is de rechtbank van oordeel dat de bewezenverklaarde
“zodanige psychische stoornis en/of verstandelijke handicap”voor wat betreft de bewezenverklaarde periode van 1 januari 2017 tot 1 januari 2020 gekwalificeerd kan en dient te worden als
“zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens”.
Ten aanzien van feit 3 gaat de rechtbank ervan uit dat dit feit heeft plaatsgevonden voor 1 januari 2020, zoals hiervoor is overwogen.
Het voorgaande leidt tot de volgende kwalificatie.
Feit 3:
met iemand van wie hij weet dat zij aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens lijdt dat zij niet of onvolkomen in staat is haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam
Feit 4 voor de periode van 1 januari 2017 tot 1 januari 2020:
met iemand van wie hij weet dat zij aan een zodanige psychische stoornis/verstandelijke handicap lijdt dat zij niet of onvolkomen in staat is haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd
Feit 4 voor de periode van 1 januari 2017 tot 1 januari 2020:
met iemand van wie hij weet dat zij aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens lijdt dat zij niet of onvolkomen in staat is haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Aan het voorwaardelijk strafdeel moeten de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden verbonden. De officier van justitie heeft ook gevorderd als bijzondere voorwaarde op te leggen een verbod om gedurende de proeftijd al dan niet betaalde vrijwilligerswerkzaamheden te verrichten met minderjarigen of verstandelijk beperkte personen.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de proceshouding van de verdachte, zijn actieve houding ten aanzien van de hulpverlening – de verdachte is uit eigen beweging een behandeling bij De Waag gestart – en zijn persoonlijke omstandigheden. Hij heeft een koopwoning en een baan. De verdachte heeft een klein maar steunend netwerk (onder meer zijn buren) dat hij heeft ingelicht over de verdenking, en waarbinnen hij over zijn gevoelens kan spreken. Bovendien is de verdachte een first offender. De raadsvrouw heeft daarom verzocht aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, in combinatie met een taakstraf. De raadsvrouw heeft verzocht geen beroepsverbod op te leggen. Een beroepsverbod is een ingrijpende straf en het risico op recidive wordt ingeschat als laag. Bovendien heeft de verdachte geen intentie om nog werkzaam te zijn als vrijwilliger.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeer ernstige strafbare feiten. Hij heeft zich in een periode van ruim een jaar schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met de destijds veertienjarige [slachtoffer 1], waaronder het seksueel binnendringen van haar lichaam. Gelet op het feit dat de verdachte ongeveer vijftien jaar ouder is dan [slachtoffer 1], had het op zijn weg gelegen om [slachtoffer 1] tegen zichzelf in bescherming te nemen. In plaats daarvan heeft hij misbruik gemaakt van haar kwetsbaarheid en zijn eigen lustgevoelens de boventoon laten voeren. Ook heeft de verdachte [slachtoffer 1] de mogelijkheid ontnomen om een normale seksuele ontwikkeling door te maken. Uit de op de zitting door haar voorgelezen slachtofferverklaring en de toelichting op de vordering tot schadevergoeding blijkt dat het incident een grote impact heeft gehad op [slachtoffer 1] en haar leven.
Ook heeft de verdachte zich in een periode van bijna vier jaar meermalen schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met en het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 2]. [slachtoffer 2] heeft door haar verstandelijke beperking geen weerstand kunnen bieden aan deze ontuchtige handelingen. De verdachte wist van deze verstandelijke beperking maar heeft zich desondanks niet bekommerd om haar welzijn en zich laten leiden door de bevrediging van zijn seksuele gevoelens. Hij heeft kennelijk niet stilgestaan bij de gevolgen die dit voor haar zou kunnen hebben en de emotionele schade die hij daarmee bij haar aanrichtte, ondanks het feit dat hij eerder door de moeder van [slachtoffer 2] was gevraagd afstand te houden van haar dochter omdat ze kwetsbaar is. Uit de op de zitting door de moeder van [slachtoffer 2] voorgelezen slachtofferverklaring en de toelichting op de vordering tot schadevergoeding blijkt dat het incident een grote impact heeft gehad op [slachtoffer 2] en haar leven. Zij is in de verdachte een vriend kwijtgeraakt die zij destijds vertrouwde en ze heeft als gevolg van de feiten langdurige EMDR-therapie gevolgd. Ook is zij nadien verhuisd naar een plek met 24 uur per dag begeleiding, waarmee ze een deel van haar zelfstandigheid op heeft moeten geven, mede om te voorkomen dat er opnieuw misbruik van haar kwetsbaarheid wordt gemaakt.
Met zijn handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke feiten hiervan, al dan niet op latere leeftijd, langdurig nadelige, psychische gevolgen (kunnen) ondervinden. Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 5 februari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder wegens een strafbaar feit is veroordeeld.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 26 februari 2024. De reclassering schat het risico op (algemene) recidive in als laag en er is geen sprake van een delictpatroon. De verdachte heeft probleembesef en heeft zijn ouders, buurvrouw en een goede vriendin verteld wat hij gedaan heeft. Deze personen hebben de verdachte gemotiveerd tot het zoeken van hulp en vormen voor hem belangrijke steunbronnen. Het ontbreekt de verdachte wel aan zelfinzicht omdat hij zijn gedrag niet kan verklaren. De reclassering vindt het van belang dat de verdachte zicht krijgt op hoe hij tot het seksueel grensoverschrijdende gedrag is gekomen en adviseert daarom een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling gericht op seksueel grensoverschrijdend gedrag en een contactverbod met beide slachtoffers.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard volledig achter deze geadviseerde bijzondere voorwaarden te staan.
Op te leggen straf
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, met het feit dat het slachtoffer [slachtoffer 1] enkel aangifte heeft gedaan om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw de fout in te gaan en het feit dat zij duidelijk heeft gemaakt dat zij niet uit is op een zware straf. Bovendien is de verdachte een first offender en lijkt hij ter voorkoming van recidive het meest gebaat bij een strak kader van hulpverlening in combinatie met steun van naasten. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om bij de strafoplegging het zwaartepunt op het voorkomen van herhaling te leggen. Daarom acht de rechtbank een (lange) onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie is geëist, niet passend. Een dergelijke straf zou immers het (grote) risico meebrengen dat de verdachte zijn baan en woning kwijtraakt, dat de hulpverlening (in ieder geval tijdelijk) stopt en dat hij losraakt van het netwerk dat juist bescherming biedt. Dat acht de rechtbank niet wenselijk voor de verdachte, maar vanuit een oogpunt van het voorkomen van herhaling met name niet voor de samenleving.
Op grond van het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht is een taakstraf als strafmodaliteit (onder meer) niet mogelijk bij strafbare feiten waarop een gevangenisstraf van meer dan zes jaren is gesteld en waarbij een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van een slachtoffer is gemaakt. Dit artikel sluit uit dat de rechtbank voor de in onderhavige zaak bewezenverklaarde feiten kan volstaan met het opleggen van uitsluitend een taakstraf. De rechtbank acht echter, gelet op wat hiervoor is overwogen, oplegging van een taakstraf in onderhavige zaak wel passend en geboden. De rechtbank zal daarom aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen waarvan het onvoorwaardelijk deel één dag betreft in combinatie met een taakstraf.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 366 dagen moet worden opgelegd, waarvan 365 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering is geadviseerd. In aanvulling op deze voorwaarden zal de rechtbank de verdachte gedurende de proeftijd een verbod opleggen op het uitoefenen van vrijwilligerswerkzaamheden bij een vereniging of andersoortige organisatie die gericht is op minderjarigen en/of verstandelijk beperkten.
Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte een taakstraf van 240 uur opleggen, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 1]
De raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. L.M. Wagemaker, advocaat te Westwoud, heeft namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] een vordering tot schadevergoeding van
€ 3.500,00 ingediend wegens immateriële schade die de benadeelde partij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak ten aanzien van het seksueel binnendringen heeft de raadsvrouw verzocht aansluiting te zoeken bij letselschadecategorie 2 (zoals gehanteerd door het Schadefonds Geweldsmisdrijven) en de vordering te matigen tot een bedrag van
€ 2.500,00.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezenverklaarde feiten 1 en 2 door de handelingen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Er is sprake van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek (BW) – in de vorm van geestelijk letsel – en dus van een grondslag voor vergoeding van immateriële schade. Uit de onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding blijkt dat [slachtoffer 1] zich vanwege de bewezenverklaarde feiten bij de GGZ heeft gemeld met PTSS-klachten als gevolg van het seksueel misbruik door de verdachte. Enkele maanden na het begin van het misbruik is bij [slachtoffer 1] een eetstoornis ontstaan en zij ervaart onder andere slaapproblemen, angstklachten, herbelevingen, kampt met automutilatie en problemen met seksualiteit. Het is nog onbekend hoe groot de nadelige psychische gevolgen zullen zijn die [slachtoffer 1] aan het handelen van de verdachte zal overhouden.
Gelet op het voorgaande, de jonge leeftijd van [slachtoffer 1], de lange periode van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de bedragen die in soortgelijke zaken worden toegekend, komt de rechtbank het gevorderde bedrag aan immateriële schade billijk voor. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij dan ook toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
[slachtoffer 2]
De raadsman van de benadeelde partij, mr. J.J. Jorna, advocaat te Den Helder, heeft namens de benadeelde partij [slachtoffer 2], vertegenwoordigd door haar moeder
[naam 2], een vordering tot schadevergoeding van € 10.000,00 ingediend wegens immateriële schade die de benadeelde partij als gevolg van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering overeenkomstig letselschadecategorie 3 kan worden toegewezen tot een bedrag van € 5.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij moet voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Standpunt van de verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak heeft de raadsvrouw primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het causaal verband tussen de psychische en lichamelijke klachten onvoldoende is onderbouwd en verzocht aansluiting te zoeken bij letselschadecategorie 2.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezen verklaarde feiten 3 en 4 door de handelingen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Er is sprake van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 BW – in de vorm van geestelijk letsel – en dus van een grondslag voor vergoeding van immateriële schade. Uit de onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding blijkt dat [slachtoffer 2] onder behandeling is bij een orthopedagoog/GZ-psycholoog vanwege traumaverwerking en een stress gerelateerde stoornis. Vanwege haar kwetsbaarheid heeft zij extra lange EMDR-therapie moeten ondergaan. Zij heeft last van herbelevingen en heeft als gevolg van het handelen van de verdachte nog steeds fysieke pijn in de schaamstreek. Verder is komen vast te staan dat [slachtoffer 2], als gevolg van de onderhavige feiten, is verhuisd naar een woonplek waar 24 uur per dag begeleiding aanwezig is. Haar zelfstandigheid is zij daarmee grotendeels kwijtgeraakt.
Gelet op al het voorgaande en op de bedragen die in soortgelijke zaken worden toegekend, komt de rechtbank vergoeding van de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van
€ 5.000,00 billijk voor. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij dan ook toewijzen tot een bedrag van € 5.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van het overige deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Daarnaast moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen – kort gezegd: ontucht en seksueel binnendringen – aanleiding ter zake van de vorderingen van de benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 243, 245, 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
366 (driehonderdzesenzestig) dagen. Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 365 dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- zich meldt bij Reclassering Nederland op het adres Drechterwaard 102, 1824 DX te Alkmaar. De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De verdachte is inmiddels aangemeld voor een behandeling gericht op seksueel grensoverschrijdend gedrag. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met E. [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum 1] en/of met [slachtoffer 2], geboren [geboortedatum 2], zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
- geen vrijwilligerswerkzaamheden verricht bij verenigingen en/of andere organisaties die gericht zijn op minderjarigen en/of verstandelijk beperkten.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
240 (tweehonderdveertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Benadeelde partijen
[slachtoffer 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 3.500,00(zegge: drieduizend vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade.
Voornoemd bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van € 3.500,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door maximaal 45 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
[slachtoffer 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 5.000,00(zegge: vijfduizend euro), bestaande uit immateriële schade.
Voornoemd bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] van een bedrag van € 5.000,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door maximaal 60 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. T. de Bont, voorzitter,
mr. G.M.G. Hink en mr. B.V.A. Corstens, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.I. Hoedjes,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 april 2025.