ECLI:NL:RBNHO:2025:3616

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
15/204057-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en poging tot afpersing in Alkmaar

Op 1 april 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met geweld en poging tot afpersing. De zaak vond plaats in Alkmaar en betreft een incident dat zich voordeed op 21 juni 2024. De verdachte zou samen met anderen een mobiele telefoon van het slachtoffer hebben weggenomen, waarbij hij het slachtoffer bedreigde met geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de telefoon heeft afgenomen en het slachtoffer heeft gedwongen om geld te pinnen. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten, terwijl de verdediging heeft gepleit voor vrijspraak, stellende dat de verklaringen van het slachtoffer onbetrouwbaar waren. De rechtbank heeft echter de verklaringen van het slachtoffer als consistent en betrouwbaar beoordeeld. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte schuldig bevonden aan beide ten laste gelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schade onvoldoende was onderbouwd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 1 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/204057-24 (P)
Uitspraakdatum: 1 april 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 maart 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. B.K.M. Thuijs, en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E. Stam, advocaat te Heerhugowaard, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 21juni 2024 te Alkmaar tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door tegen die [slachtoffer] te zeggen:’[naam 1], als je niet gaat betalen krijg je sowieso kofferbak, als ik nu een pistool in je mond zet ga je wel namen geven, ik schiet je gewoon dood als je niet doet wat ik zeg’, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
Feit 2
hij op of omstreeks 21 juni 2024 te Alkmaar tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van 2.000 euro, in elk geval enig geldbedrag dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde(n):
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: [naam 1], als je niet gaat betalen krijg je sowieso kofferbak, als ik nu een pistool in je mond zet ga je wel namen geven, ik schiet je gewoon dood als je niet doet wat ik zeg.’, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking. en/of
- de mobiele telefoon uit zijn hand heeft gepakt en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij in elkaar zou worden geslagen als hij niet zou meewerken althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- die [slachtoffer] heeft gedwongen om de inloggegevens van zijn bankrekening en/of zijn telefoon te geven (teneinde het rekeningsaldo te kunnen zien) en/of (vervolgens)
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij zou worden omgelegd en/of doodgemaakt als hij niet zou meewerken, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- de daglimiet van de bankrekening van die [slachtoffer] heeft verhoogd/laten verhogen en/of
- € 1.900,- heeft overgeboekt/laten overboeken naar de lopende rekening van
die Kloet en/of (vervolgens)
- de telefoon van die [slachtoffer] (opnieuw) heeft afgepakt en hem naar de pinautomaat heeft gestuurd om het geldbedrag op te nemen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten niet kunnen worden bewezen en dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Daarbij heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verklaringen van de aangever innerlijk en onderling tegenstrijdig zijn en zodat zij als onbetrouwbaar terzijde dienen te worden geschoven.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bewijs
De rechtbank komt tot de bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten op grond van navolgende bewijsoverweging en de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2.
Inleiding
Op grond van de inhoud van het dossier en wat is besproken op de zitting neemt de rechtbank het volgende als vaststaand aan.
Op 21 juni 2024 heeft de verdachte rond 17:00 uur via een snapchatgroep afgesproken met aangever [slachtoffer] (hierna ook [slachtoffer]) en met hem een ontmoeting gehad op het parkeerterrein van Kokusai in Alkmaar. Medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna ook [medeverdachte 1]), [medeverdachte 2] (hierna ook [medeverdachte 2]) en [medeverdachte 3] (hierna ook [medeverdachte 3]) zijn ook naar deze ontmoeting toegegaan. Zij waren daar met een Audi A3. [slachtoffer] had getuige [getuige 1] (hierna ook [getuige 2]) gevraagd tijdens deze ontmoeting een oogje in het zeil te houden. Het doel van deze ontmoeting was om van [slachtoffer] een financiële vergoeding te krijgen na een geweldsincident dat de dag daarvoor had plaatsgevonden waarbij de bodywarmer van [medeverdachte 1] beschadigd is geraakt.
Tijdens de ontmoeting op het parkeerterrein heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de verdachte en [slachtoffer]. [getuige 2] is tijdens de ontmoeting weggereden op zijn scooter. Na deze ontmoeting zijn de verdachte, [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] in de Audi weggereden richting de Albert Heijn op het Geert Groteplein. [slachtoffer] is op daar op zijn scooter ook naartoe gereden. [slachtoffer] heeft getuige [getuige 3] aangesproken en heeft hem gevraagd de politie te bellen omdat hij geld moest pinnen bij de Albert Heijn.
De politie kreeg rond 18:00 uur de melding van een afpersing op het Geert Groteplein door vier jongens die een donkerkleurige Audi reden. Ter plaatse treft de politie [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] aan in de Audi. [slachtoffer] vertelt tegen de politie dat ook zijn telefoon was weggenomen en dat de verdachte, die op dat moment kwam aanlopen, dit had gedaan.
3.3.3.
Nadere bewijsoverweging
Betrouwbaarheid verklaring [slachtoffer]
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] consistent en gedetailleerd heeft verklaard. Zijn verklaring vindt ook steun in de overige stukken in het dossier. Voor zover de verdediging heeft aangevoerd dat [slachtoffer] op onderdelen verschillend heeft verklaard in zijn aanvullende verklaring, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van zodanige verschillen of tegenstrijdigheden, dat zijn verklaring daarmee als onbetrouwbaar terzijde moet worden geschoven. De door de verdediging genoemde verschillen zien met name op het op de dag voor de ontmoeting voorgevallen geweldsincident. De rechtbank acht het feit dat [slachtoffer] over dit incident verklaart en zich daarbij ook belastend uitlaat over zichzelf, juist bijdragen aan de authenticiteit van zijn verklaring.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar en bruikbaar is voor het bewijs.
De verklaring van [slachtoffer]
heeft verklaard dat hij tijdens de ontmoeting door de verdachte is bedreigd met de tenlastegelegde bewoordingen, dat hij onder dreiging het saldo op zijn betaalrekening heeft verhoogd, geld moest gaan pinnen en dat zijn telefoon is weggenomen. De rechtbank stelt vast dat de verklaring van [slachtoffer] deels wordt bevestigd door de verklaring van de verdachte zelf. De verdachte heeft namelijk verklaard dat hij op 21 juni 2024 een ontmoeting met [slachtoffer] heeft gehad. Uit de verklaring van de verdachte blijkt ook dat toen is gesproken over het betalen van een financiële vergoeding voor het incident de dag ervoor, dat de verdachte de telefoon van [slachtoffer] in handen heeft gehad en dat de verdachte het saldo op de bankrekening van [slachtoffer] heeft gezien.
Telefoon
[slachtoffer] heeft verklaard dat tijdens de ontmoeting zijn telefoon is weggenomen door de verdachte. Ook op dit punt vindt de verklaring van [slachtoffer] steun in de bewijsmiddelen. Zo heeft de moeder van [medeverdachte 1] verklaard, als toelichting bij het verhoor van haar minderjarige zoon, dat de verdachte tijdens de bewuste ontmoeting met [slachtoffer] een telefoon in de handen van haar zoon heeft gedrukt. Haar zoon heeft uiteindelijk de zus van [slachtoffer] gebeld om de telefoon terug te geven. De zus van [slachtoffer] heeft verklaard dat zij die dag (21 juni 2024) rond 19.00 uur door [medeverdachte 1] is gebeld. [medeverdachte 1] vertelde dat hij de telefoon van [slachtoffer] in zijn bezit had en deze wilde teruggeven. Zij heeft de telefoon diezelfde avond opgehaald bij [medeverdachte 1] en thuis neergelegd. Bovendien heeft de verdachte als gezegd zelf verklaard dat hij tijdens de ontmoeting met [slachtoffer] diens telefoon in handen heeft gehad. De verklaring van de verdachte dat hij de telefoon heeft teruggegeven, wordt weersproken door de hiervoor genoemde verklaringen.
Door op deze manier te handelen hebben de verdachte en zijn medeverdachte(n) de telefoon van [slachtoffer] toegeëigend.
Pinnen
De verklaring van [slachtoffer] dat hij tijdens de ontmoeting het saldo van zijn betaalrekening heeft moeten verhogen, zodat hij een bedrag van € 2.000,- kon pinnen, vindt steun in het screenshot van een overboeking op 21 juni 2024. Hieruit blijkt dat die dag een bedrag van € 1.900,- is overgeboekt van de spaarrekening naar de betaalrekening van [slachtoffer]. De verklaring van [slachtoffer] dat de verdachte heeft gezegd deze overboeking te doen en te gaan pinnen vindt ook steun in de verklaring van de verdachte zelf. De verdachte heeft namelijk verklaard dat hij tijdens de ontmoeting op de bankapp in de telefoon van [slachtoffer] het saldo op zijn studentenrekening heeft gezien. De verdachte heeft toen tegen [slachtoffer] gezegd dat hij geld van de spaarrekening naar de studentenrekening kon overboeken en dan kon gaan pinnen.
Bedreiging met geweld
De rechtbank stelt vast dat alleen [slachtoffer] heeft verklaard dat de verdachte de tenlastegelegde woorden van de bedreigingen heeft geuit. Anders dan door de verdediging aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat wel voldaan is aan het bewijsminimum zoals bepaald in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Daarbij stelt de rechtbank voorop dat volgens vaste rechtspraak niet ieder bestanddeel van de tenlastelegging hoeft te worden onderbouwd. Daar komt bij dat de verklaring van [slachtoffer] over de bedreigingen steun vindt in een chatgesprek dat tijdens de ontmoeting tussen [medeverdachte 3] en zijn contact met de naam ‘[naam 2]’ heeft plaatsgevonden. In dit chatgesprek zegt [naam 2] dat [medeverdachte 3] tegen [medeverdachte 2] moet zeggen de auto naar hem toe te rijden omdat hij hem wil laten instappen. [medeverdachte 3] zegt onder meer dat [medeverdachte 2] dit niet wil. [medeverdachte 3] zegt ‘
[medeverdachte 2] zegt, ik ga deze auto niet heet maken, zegt ie”. [naam 2] zegt in datzelfde chatgesprek onder meer
"Ik ga m laten instappen”en
“Ik ga m niks aandoen, in die auto. Ik ga m brengen naar meertje ofzo".[medeverdachte 3] zegt
"pas op, er staat er eentje mee te kijken van zijn kant".[medeverdachte 2] heeft verklaard dat de verdachte [naam 2] is. [medeverdachte 2] zat tijdens de ontmoeting en dus ook tijdens dit chatgesprek als bestuurder in de Audi. De verdachte stond tijdens dit chatgesprek bij [slachtoffer], zo leidt de rechtbank af uit de inhoud van het gesprek en het tijdstip waarop de berichten zijn verstuurd, een en ander bezien in samenhang met de overige gebruikte bewijsmiddelen. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat het de verdachte is geweest die onder de naam [naam 2] deelnam aan dit chatgesprek. Uit de inhoud en toon van dit chatgesprek blijkt dat de (geplande) ontmoeting en het gesprek tussen de verdachte en [slachtoffer] een verre van gemoedelijk karakter had. De verklaring van [slachtoffer] wat betreft de woorden die de verdachte tegen hem heeft gezegd over een kofferbak, lijken bovendien in lijn met wat de verdachte tegen [medeverdachte 3] zegt over het in een auto laten stappen van [slachtoffer].
Verder merkt de rechtbank nog op dat de waarschuwing die [medeverdachte 3] aan de verdachte geeft over de aanwezigheid van iemand anders, ziet op getuige [getuige 1]. Getuige [getuige 1] was namelijk op verzoek van [slachtoffer] tijdens de ontmoeting aanwezig. [getuige 1] heeft een deel van het gesprek tussen de verdachte en [slachtoffer] gevolgd en verklaart daarover dat de verdachte dreigend overkwam, op dringende toon sprak en dat de sfeer naar was.
3.3.4.
Conclusie
Gelet op het voorgaande en op grond van de in de bijlage vermelde bewijsmiddelen in samenhang en onderling verband bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op de wijze als hieronder aangegeven.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, in die zin dat
Feit 1
hij op 21 juni 2024 te Alkmaar tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een mobiele telefoon, die aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door tegen die [slachtoffer] te zeggen: ’[naam 1], als je niet gaat betalen krijg je sowieso kofferbak, als ik nu een pistool in je mond zet ga je wel namen geven, ik schiet je gewoon dood als je niet doet wat ik zeg’, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
Feit 2
hij op 21 juni 2024 te Alkmaar tezamen en in vereniging met een of meer anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van 2.000 euro, door
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: ‘[naam 1], als je niet gaat betalen krijg je sowieso kofferbak, als ik nu een pistool in je mond zet ga je wel namen geven, ik schiet je gewoon dood als je niet doet wat ik zeg.’, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij in elkaar zou worden geslagen als hij niet zou meewerken, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- die [slachtoffer] heeft gedwongen om de inloggegevens van zijn bankrekening en/of zijn telefoon te geven teneinde het rekeningsaldo te kunnen zien en
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij zou worden omgelegd en/of doodgemaakt als hij niet zou meewerken, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- € 1.900,- heeft overgeboekt naar de lopende rekening van die [slachtoffer] en
- de telefoon van die [slachtoffer] heeft afgepakt en hem naar de pinautomaat heeft gestuurd om het geldbedrag op te nemen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
voortgezette handeling van:
feit 1:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen een persoon, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;en
feit 2:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt begaan door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 186 dagen, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd een taakstraf van 120 uren, bij niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 60 dagen hechtenis. Ook heeft de officier van justitie verzocht een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v van het wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen voor de duur van vijf jaren, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer]. Voor iedere overtreding van dit contactverbod door de verdachte moet vervangende hechtenis voor de duur van twee weken worden toegepast, met een maximum van zes maanden. De officier van justitie heeft gevorderd dit contactverbod dadelijk uitvoerbaar te verklaren en het geschorste bevel voorlopige hechtenis op te heffen.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de gevorderde taakstraf af te wijzen aangezien voor de verdachte een taakstraf niet te combineren valt met zijn huidige banen. Tevens verzoekt de raadsvrouw afwijzing van de 38v-vordering aangezien iedere grondslag ontbreekt, nu de verdachte de aangever na de verweten feiten niet meer heeft gezien. Gelet op de aangevoerde persoonlijke omstandigheden begrijpt de rechtbank dat de raadsvrouw verder verzoekt te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een diefstal, waarbij zij onder bedreiging met geweld een telefoon hebben buitgemaakt en een poging tot afpersing door de aangever ook proberen te dwingen een geldbedrag van € 2.000,- te pinnen. Dat het pinnen niet gelukt is, is te danken aan het ingrijpen van de politie. Deze feiten hebben niet alleen grote impact op het slachtoffer, maar versterken ook de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft hier kennelijk in het geheel niet bij stilgestaan. De rechtbank neemt de verdachte dit kwalijk.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (zijn strafblad) van 27 december 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapportages van Reclassering Nederland van 16 oktober 2024 en 25 juni 2024, en op een aanvullend bericht van de Reclassering Nederland van 11 maart 2025. Mede gelet op het feit dat de verdachte het tenlastegelegde heeft ontkend en daardoor het recidiverisico niet kan worden ingeschat, acht de reclassering (nadere) interventies of toezicht niet geïndiceerd en uitvoerbaar, redenen waarom een straf zonder bijzondere voorwaarden wordt geadviseerd.
Op te leggen straf
Gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank is de rechtbank van oordeel dat in beginsel niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank ziet echter wel aanleiding om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist. Daarbij betrekt de rechtbank dat de diefstal van de telefoon en de poging het slachtoffer geld te laten pinnen onderdeel zijn van een langer lopende ruzie tussen jongeren. Verder weegt de rechtbank in dit kader mee dat door de verdachte geen fysieke handelingen zijn verricht en de gestolen telefoon diezelfde avond nog bij de aangever is teruggekomen. Hoewel de door de verdachte gekozen eigenrichting om een conflict met het dreigen van geweld te willen oplossen volstrekt de verkeerde keuze is, houdt de rechtbank wel rekening met al deze omstandigheden en ziet zij daarin aanleiding om tot een lagere straf te komen dan is geëist. Daarnaast heeft de rechtbank meegewogen de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
De rechtbank zal, anders dan door de officier van justitie gevorderd, geen vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr, in dit geval een contactverbod, opleggen. Daarbij betrekt de rechtbank dat de verdachte vanuit het huis van bewaring noch na zijn invrijheidsstelling op enige wijze contact heeft gezocht met het slachtoffer. Ook anderszins ziet de rechtbank onvoldoende grond voor het opleggen van een dergelijke maatregel. De rechtbank zal dan ook het gevorderde contactverbod afwijzen, hetgeen maakt dat het gevorderde bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid eveneens zal worden afgewezen.

7.Vordering benadeelde partij

Namens de benadeelde partij [slachtoffer] heeft [naam 3] (vader van het slachtoffer) een
vordering tot schadevergoeding van € 33.338,- ingediend, bestaande uit materiële schade
(€ 30.888,-) en immateriële schade (€ 950,-), die als gevolg van de ten laste gelegde feiten
zou zijn geleden. Daarnaast vordert [naam 3] een schadebedrag van € 1.500,-, bestaande uit
affectieschade. Beide schadebedragen dienen te worden vermeerderd met de wettelijke rente
en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de immateriële schadepost van [slachtoffer] (€ 950,-) kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast heeft de officier van justitie de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partijen verzocht ten aanzien van de overige schadeposten aangezien die onvoldoende zijn onderbouwd.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht de benadeelde partijen in hun vorderingen niet ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de ingediende vorderingen af te wijzen, dan wel de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen aangezien de schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd en [naam 3] zijn vordering separaat behoorde in te dienen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partijen niet in de vorderingen kunnen worden ontvangen. De rechtbank beschikt over onvoldoende informatie om vast te stellen dat er sprake is van daadwerkelijk geleden materiele of immateriële schade die voor vergoeding in aanmerking kan komen. De benadeelde partijen hebben hun gevorderde schade onvoldoende onderbouwd en hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om dat ter terechtzitting alsnog te doen. Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat schorsing van het onderzoek om de benadeelde partijen in de gelegenheid te stellen hun vorderingen nader te onderbouwen, zou leiden tot en onevenredige vertraging en belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan.
De benadeelde partijen kunnen hun vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 45, 47, 56, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Benadeelde partij
Verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer] en [naam 3] niet-ontvankelijk in de vorderingen.
Bepaalt dat de benadeelde partijen en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Voorlopige hechtenis
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A. Groenendijk, voorzitter,
mr. G.M.G. Hink en mr. T. de Bont, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.I. Hoedjes,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 april 2025.
Bijlage
De bewijsmiddelen
(…)