In deze zaak gaat het om een executiegeschil tussen de bewindvoerder van een huurder en de verhuurder, Stichting De Woonschakel. De huurovereenkomst van de huurder, [naam], werd in 2019 ontbonden door de kantonrechter, die de huurder ook tot ontruiming van de woning heeft veroordeeld. Na de ontbinding volgde een minnelijk en wettelijk schuldsaneringstraject, waarbij de huurder in 2020 werd toegelaten tot de WSNP. De verhuurder heeft gedurende deze periode de tenuitvoerlegging van het vonnis uit 2019 opgeschort, maar heeft in februari 2025 aangekondigd over te gaan tot ontruiming. De bewindvoerder vordert in kort geding dat de verhuurder wordt verboden om het vonnis uit 2019 ten uitvoer te leggen, stellende dat de verhuurder onrechtmatig handelt door het vonnis uit 2019 alsnog te executeren. De kantonrechter oordeelt dat de verhuurder haar recht tot tenuitvoerlegging niet heeft prijsgegeven en dat er geen nieuwe huurovereenkomst is ontstaan. De bewindvoerder wordt in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen.