ECLI:NL:RBNHO:2025:2796

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
25/771
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van omgevingsvergunning voor de bouw van een havenkantoor in Haarlem

Op 18 maart 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een inwoner van Haarlem, had bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die was verleend aan de gemeente Haarlem voor de bouw van een havenkantoor aan de Spaarndamseweg. De voorzieningenrechter oordeelde dat het bestreden besluit op meerdere punten onvoldoende gemotiveerd en onzorgvuldig voorbereid was, wat strijd met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) opleverde. De voorzieningenrechter concludeerde dat er vragen waren over de noodzaak van een milieueffectrapportage (mer), de vereiste omgevingsvergunning voor wateractiviteiten en de noodzaak van bodemonderzoek. Gezien de geconstateerde gebreken en de mogelijkheid van onaanvaardbare gevolgen voor verzoeker, besloot de voorzieningenrechter de omgevingsvergunning te schorsen totdat op het beroep was beslist. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening toe en bepaalde dat de gemeente Haarlem het griffierecht en proceskosten aan verzoeker moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 25/771
uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 maart 2025 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , uit Haarlem, verzoeker,

(gemachtigde: mr. J.T.A.M. van Mierlo),
en

het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, verweerder

(gemachtigde: mr. A.G. Kamphuis).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
de gemeente Haarlem.

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker hangende beroep gericht tegen de aan de gemeente Haarlem verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een havenkantoor in het Noorder Buiten Spaarne op de locatie Spaarndamseweg 1A gelegen tegenover [adres 1] te Haarlem.
1.2
De gemeente Haarlem heeft op 27 oktober 2022 een aanvraag ingediend voor de bouw van voornoemd havenkantoor.
1.3
Bij besluit van 23 december 2024 (hierna ook: het bestreden besluit) heeft verweerder de omgevingsvergunning verleend.
1.4
Verzoeker heeft bij brief van 31 januari 2025 tegen het bestreden besluit bij de rechtbank een gemotiveerd beroepschrift ingediend. Bij brief van 3 februari 2025 heeft verzoeker een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Daarin heeft hij verwezen naar de beroepsgronden.
1.5
Verweerder heeft gereageerd met een verweerschrift van 26 februari 2025.
1.6
Vervolgens heeft verzoeker bij brief van 28 februari 2025 de gronden van het beroep en het verzoek aangevuld.
1.7
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 4 maart 2025 op zitting behandeld. Verzoeker is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door zijn partner [partner] en dochter [dochter] . Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Voor de gemeente Haarlem is verschenen ir. [naam 1] , procesmanager voor de realisatie van het havenkantoor. Voorts zijn verschenen mrs. [naam 2] en [naam 3] , beiden jurist bij de Havendienst, alsmede [naam 4] , teammanager bij de Havendienst.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Aankondiging beslissing van de voorzieningenrechter
2. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening toewijzen. De omgevingsvergunning zal worden geschorst totdat op het beroep is beslist. De voorzieningenrechter zal geen gebruik maken van zijn bevoegdheid op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om ook meteen op het beroep (HAA 25/769) te beslissen. In het hiernavolgende zal hij uitleggen hoe hij tot dit oordeel is gekomen.
Inleiding
3. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in het bodemgeding niet.
Het bouwplan
4. De omgevingsvergunning ziet op de bouw van een havenkantoor in de rivier het Spaarne langs de kade van de Spaarndamseweg ter hoogte van de Werfstraat in Haarlem-Noord. Het nieuwe havenkantoor zal het oude havenkantoor gelegen vlak bij de Vrouwehekbrug en de Prinsenbrug vervangen. Het havenkantoor wordt gebouwd op palen, heeft twee bouwlagen, een lengte van 40 meter en een breedte vanaf de kade van 19 meter. Uit de zich in het dossier bevindende tekeningen en sfeerimpressie blijkt dat de wanden van het havenkantoor grotendeels transparant zijn. Deze bieden als het ware een doorkijk naar het Spaarne en de bebouwing op de oostelijke oever. Verzoeker woont aan de overkant van het bouwplan in een monumentale woonboerderij, plaatselijk bekend [adres 2] te Haarlem. Zijn perceel grenst aan het Spaarne en is gelegen in de Waarderpolder (een bedrijventerrein).
Het bestreden besluit
5. Verweerder heeft de omgevingsvergunning in strijd met het geldende planologisch regime verleend en heeft zich - kort zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat het bouwplan voldoet aan de stedenbouwkundige uitgangspunten die voor het project zijn gesteld en dat de aanvraag is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing zoals neergelegd in het rapport ‘Ruimtelijke onderbouwing Nieuw Havenkantoor te Haarlem’ van 26 oktober 2022 (hierna: de ruimtelijke onderbouwing). Er is voor het project op 27 oktober 2022 contact geweest met het hoogheemraadschap van Rijnland (hierna: het hoogheemraadschap). Het hoogheemraadschap heeft geen bezwaar tegen het bouwplan. De aanvraag is getoetst aan de Richtlijnen Vaarwegen 2020 en de aanvaarbeveiliging voldoet aan het vaarwegprofiel. Op basis hiervan heeft verweerder geconcludeerd dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Het verzoek om een voorlopige voorziening
6. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter gevraagd de omgevingsvergunning te schorsen tot zes weken na de uitspraak op het beroep dan wel enige andere voorlopige voorziening te treffen die de voorzieningenrechter geraden zal achten. Daartoe heeft verzoeker - kort zakelijk weergegeven - aangevoerd dat er niet of nauwelijks mogelijkheden voor participatie zijn geboden. Ook voert hij aan dat langs de oever van zijn perceel geen beschoeiing is aangebracht. Hij vreest dat als gevolg van de bouw van het havenkantoor het scheepvaartverkeer dichter langs zijn perceel zal varen en dat door de golfslag die dat veroorzaakt de oever van zijn perceel zal afkalven. Voorts vreest hij voor een beperking van de gebruiksmogelijkheden van zijn grond. Zo is er een reële kans dat het niet langer mogelijk is een botenhuis bij zijn woning te bouwen. De ruimtelijke onderbouwing bevat meerdere onjuistheden. Zo staat daarin dat er geen monumenten in de omgeving aanwezig zijn, terwijl de monumentale woonboerderij van verzoeker zich aan de overkant aan het Spaarne bevindt. De monumentale waarden van zijn woonboerderij worden door de bouw van het havenkantoor aangetast. Ook staat er ten onrechte dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in de omgeving zijn. Dicht bij het bouwplan ligt immers een waterleiding van het provinciaal waterleidingbedrijf PWN. Ten onrechte stelt verweerder dat geen sprake zal zijn van een verstoring van de bodem. Als gevolg van het heien van palen zal de bodem immers worden verstoord. Verweerder stelt derhalve ook ten onrechte dat er geen archeologisch onderzoek nodig is omdat er geen bodemverstorende werkzaamheden plaatsvinden. Voorts blijkt uit de ruimtelijke onderbouwing niet of er voor de bouw van het havenkantoor een milieueffectrapportage (hierna: mer) dient te worden opgesteld. Verder kan - aldus verzoeker - vooralsnog niet worden uitgesloten dat het hoogheemraadschap nog een omgevingsvergunning zal moeten verlenen voor het verrichten van een wateractiviteit. Er zijn andere locaties waar het havenkantoor kan worden gebouwd zonder dat dit voor verzoeker of anderen bezwarend is. Medio maart begint het broedseizoen. Derhalve mag de gemeente Haarlem helemaal niet starten met de bouw, aldus verzoeker.
Het spoedeisend belang
7. Gelet op het feit dat de gemeente Haarlem voornemens is medio maart te beginnen met de bouw, zal de voorzieningenrechter het ervoor houden dat verzoeker een voldoende spoedeisend belang heeft bij de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening.
Participatie
8. Voor zover verzoeker aanvoert dat verweerder onvoldoende mogelijkheden voor participatie heeft geboden, overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder op 28 maart 2024 een ontwerpbesluit op de vergunningaanvraag heeft gepubliceerd en vervolgens gelegenheid heeft gegeven tot het indienen van zienswijzen over het ontwerp. Verzoeker heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die op de aanvraag van toepassing is, verplicht verder niet tot participatie. Dat verzoeker stelt de uitnodiging voor een tweede informatiebijeenkomst over het bouwplan niet te hebben ontvangen, is dan ook geen reden om het bestreden besluit onrechtmatig te achten.
De monumentale waarden van de woonboerderij
9.1
Ten aanzien van het betoog van verzoeker dat als gevolg van de realisatie van het havengebouw de monumentale waarden van zijn woonboerderij worden aangetast en dat daarop ten onrechte niet is ingegaan in de ruimtelijke onderbouwing, wordt het volgende overwogen.
9.2
In het verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat de kleinste afstand tussen het bouwplan en de woonboerderij van verzoeker 56 meter bedraagt, dat het havenkantoor aan de westzijde van het Noorder Buiten Spaarne komt terwijl de woonboerderij zich aan de oostelijke kant bevindt, dat het havenkantoor niet recht voor de woonboerderij van verzoeker komt en dat het havenkantoor een transparant karakter heeft waardoor ook vanaf de walkant door het havenkantoor heen zicht blijft op het Spaarne en de percelen aan de overzijde waaronder de woonboerderij van verzoeker. In aanvulling daarop heeft verweerder ter zitting aangegeven dat het monument niet in de afweging is betrokken vanwege de afstand tot het te bouwen havenkantoor en dat verweerder de omgeving beperkter ziet dan verzoeker. Aan de westelijke kant van het Spaarne bevinden zich ter hoogte van het havenkantoor geen monumenten. Het bouwplan is voorgelegd aan de erfgoedadviseur en hij is akkoord, zo begrijpt de voorzieningenrechter. Gelet op vorenstaande toelichting van de kant van verweerder bestaat er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aanleiding om te concluderen dat het bouwplan tot een onaanvaardbare aantasting van de monumentale waarden van de woonboerderij leidt.
De vrees van verzoeker voor afkalving van de oever door golfslag
10.1
Ten aanzien van het betoog van verzoeker dat als gevolg van de bouw van het havenkantoor het scheepvaartverkeer dichter langs zijn perceel zal varen en dat door de golfslag die dat veroorzaakt de oever bestaande uit veengrond zal afkalven met ook de nodige risico’s voor de dicht op de oever staande bomen, wordt het volgende overwogen.
10.2
In het verweerschrift heeft verweerder erkend dat weliswaar de vaarweg ter plaatse smaller wordt door de komst van het havenkantoor maar dat dit niet betekent dat de vaarweg ook wordt verlegd. Gelet op de ligging van de Waarderbrug (het doorvaargedeelte), de aan de westkant van het Spaarne aanwezige aan- en afmeervoorzieningen waar regelmatig grote schepen liggen afgemeerd (ook twee naast elkaar) en het 75 meter ten noorden van het bouwplan gelegen horecaschip met het daarnaast gelegen terrasponton met een vaste ligplaats voor langere tijd, ligt de vaarweg thans al meer in de richting van de kant van de Waarderpolder, aldus verweerder. Voor de scheepvaart bestaat geen noodzaak de vaarweg te verleggen om afstand te houden van het te bouwen havenkantoor. Daarnaast betalen verreweg de meeste pleziervaartuigen het doorvaartgeld digitaal. Zij hoeven dus niet aan te leggen bij het havenkantoor en als zij dit wel doen moeten zij aanmeren ten zuiden van het havenkantoor. Naast het havenkantoor kan niet worden aangemeerd. Voorts zullen binnenvaartschepen elkaar maar sporadisch passeren omdat de meeste van deze schepen (en grote pleziervaartuigen) in konvooi varen door de stad, namelijk in de ochtend van noord naar zuid en in de (na)middag andersom. Als de Havendienst ziet dat twee grote (binnenvaart)schepen elkaar willen passeren, wordt met hen contact opgenomen via de marifoon en wordt een van de schepen gevraagd te wachten totdat het andere is gepasseerd. Verder heeft verweerder erop gewezen dat ter hoogte van het perceel van verzoeker een dieptepeiling is uitgevoerd waaruit blijkt dat het Spaarne in het midden het diepst is en dat in de richting van het perceel van verzoeker over een afstand van 10 meter de bodem snel omhoogloopt hetgeen betekent dat schepen met een grotere diepgang niet heel dicht langs het perceel van verzoeker kunnen varen.
10.3
Gelet op het vorenstaande acht de voorzieningenrechter het vooralsnog niet aannemelijk dat als gevolg van de bouw van het havenkantoor afkalving van de oever van het perceel van verzoeker door golfslag in de lijn der verwachting ligt. De vaarweg hoeft als gevolg van de bouw van het havenkantoor niet te worden verlegd en gelet op de oplopende bodem in de richting van het perceel van verzoeker kan er niet vlak langs zijn perceel worden gevaren. Het betoog van verzoeker ter zake wordt vooralsnog niet gevolgd.
De gebruiksmogelijkheden van het perceel
11. Voorts heeft verweerder in het verweerschrift en ook ter zitting aangegeven dat de bouw van het havenkantoor niet betekent dat sprake zal zijn van een beperking van de gebruiksmogelijkheden van zijn grond en dat het niet langer mogelijk zal zijn een botenhuis bij zijn woning te bouwen, zoals verzoeker heeft betoogd. De resterende breedte van de vaarweg is ruim voldoende, aldus verweerder. Nog daargelaten het feit dat niet is gebleken van concrete plannen van verzoeker ter zake, ziet de voorzieningenrechter gelet op het vorenstaande vooralsnog geen aanleiding verzoeker te volgen in zijn betoog dat de bouw van het havenkantoor de gebruiksmogelijkheden van zijn grond zal beperken en dat het feitelijk niet langer mogelijk zal zijn een botenhuis bij zijn woonboerderij te bouwen.
Is een mer nodig?
12.1
Ten aanzien van het betoog van verzoeker dat uit de ruimtelijke onderbouwing niet blijkt of voor de bouw van het havenkantoor een mer dient te worden opgesteld, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
12.2
In paragraaf 4.15 van de ruimtelijke onderbouwing heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de voorliggende ontwikkeling met 450 m2 (bvo) beperkt is maar wel kwalificeert als een nieuw, stedelijk ontwikkelingsproject waarvoor een aanmeldnotitie mer opgesteld dient te worden waarin aangetoond wordt dat het project geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft zodat er geen sprake is van de noodzaak voor het uitvoeren van een mer. De initiatiefnemer is de gemeente Haarlem zelf. Dit onderdeel vervalt en er is geen aanmeldnotitie nodig, aldus de ruimtelijke onderbouwing.
12.3
Verweerder kan in het vorenstaande vooralsnog niet worden gevolgd. De initiatiefnemer (in dit geval de gemeente Haarlem) dient immers verweerder de informatie te verschaffen die nodig is voor de beantwoording van de vraag of er voor het project een mer dient te worden opgesteld. Ook in een geval als het onderhavige waarbij de initiatiefnemer de gemeente zelf is, dient deze informatie te worden aangeleverd waarna verweerder beslist of er wel of niet een mer moet worden opgesteld. De wijze van aanleveren van de informatie is vormvrij maar in de praktijk wordt de relevante informatie vaak aangeleverd in de vorm van een aanmeldnotitie. Vast staat dat deze aanmeldnotitie niet aan verweerder is verstrekt en dat verweerder ter zake ook geen schriftelijk gemotiveerde beslissing heeft genomen. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat het bouwplan slechts een verplaatsing van een bestaande functie betreft. Er is bovendien geen sprake van een grootschalige stedelijke ontwikkeling zodat geen mer-beoordeling hoeft plaats te vinden, aldus verweerder ter zitting. Hoewel de voorzieningenrechter voorshands niet uitsluit dat geen aanzienlijke milieueffecten van de bouw van het nieuwe havenkantoor te verwachten zijn, kan ook het tegendeel op dit moment niet worden uitgesloten. Het gaat immers om het totaal aan milieueffecten op de nieuwe locatie als gevolg van de intensivering van het gebruik van die locatie door de bouw van het havenkantoor. De gemeente Haarlem dient verweerder de informatie te verschaffen die nodig is voor de beantwoording van de vraag of er voor het project een mer dient te worden opgesteld en verweerder dient daarop een gemotiveerde beslissing te nemen. Dat is ten onrechte niet gebeurd. De eerst ter zitting gegeven motivering van verweerder op dit punt is onvoldoende concreet. Het betoog van verzoeker dat uit de ruimtelijke onderbouwing niet blijkt of er voor de bouw van het havenkantoor een mer nodig, is derhalve terecht voorgedragen. In zoverre is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
Is een omgevingsvergunning nodig voor het verrichten van een wateractiviteit?
13.1
Ten aanzien van het betoog van verzoeker dat mogelijk het hoogheemraadschap ten behoeve van het bouwproject nog een omgevingsvergunning zal moeten verlenen voor het verrichten van een wateractiviteit, overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
13.2
Blijkens paragraaf 4.8 van de ruimtelijke onderbouwing is het hoogheemraadschap waterbeheerder voor de projectlocatie. Afstemming over de projectlocatie en het ontwerp heeft plaatsgevonden per e-mail en overleg op 20 juni 2022 en 12 september 2022. De uitgangspunten in de Keur Rijnland 2020 zijn hierin benadrukt en in de uitwerking van het plan als uitgangspunten gehanteerd. Regulier overleg met het hoogheemraadschap zal in de verdere uitwerking en uitvoering plaatsvinden, aldus de ruimtelijke onderbouwing.
13.3
Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat volgens het hoogheemraadschap in 2022 geen vergunning nodig was, dat afgelopen vrijdag nogmaals het hoogheemraadschap is gevraagd of een vergunning voor het verrichten van een wateractiviteit nodig is en dat het hoogheemraadschap dat gaat bekijken. Mocht een vergunning nodig zijn dan krijgt de gemeente die wel en een eventuele vergunningplicht staat ook niet in de weg aan de verlening van de omgevingsvergunning voor de bouw van het havenkantoor, aldus verweerder ter zitting.
13.4
Verweerder heeft op zichzelf genomen een punt dat de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning voor de bouw van het havenkantoor niet staat of valt met de vraag of ook een omgevingsvergunning voor het verrichten van een wateractiviteit nodig is. Voordat de gemeente Haarlem gaat beginnen met de bouw van het havenkantoor, moet echter wel duidelijk zijn welke vergunningen nodig zijn voor de realisatie en dient de gemeente ervoor te zorgen dat zij over die vergunningen beschikt. In de ruimtelijke onderbouwing van grote bouwprojecten wordt altijd het beleid van andere bestuursorganen (Rijk, provincie en waterschappen) bij de ruimtelijke afweging betrokken. Onderzocht moet immers worden of het beleid van een ander bestuursorgaan aan vergunningverlening in de weg staat of dat naast de omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijken van het bestemmingsplan ook toestemming of een vergunning nodig is van een ander bestuursorgaan. In dit specifieke geval is aan de vraag of ook een vergunning van het hoogheemraadschap nodig is wel aandacht besteed in de ruimtelijke onderbouwing, maar heeft verweerder kennelijk toch aanleiding gezien die vraag nog een keer bij het hoogheemraadschap uit te zetten. Gelet op de positieve grondhouding van het hoogheemraadschap zoals die uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt en de betrokkenheid van het hoogheemraadschap bij het proces, acht de voorzieningenrechter niet onbegrijpelijk dat verweerder verwacht dat als een omgevingsvergunning voor het verrichten van een wateractiviteit nodig is die ook zal worden verleend. Zolang echter geen duidelijkheid bestaat over de vraag of die vergunning verplicht is en, zo ja, zolang die vergunning niet is verleend of geen concreet standpunt van het hoogheemraadschap daarover kenbaar is gemaakt, is onzeker of het bouwplan uitvoerbaar is. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het bestreden besluit daarom op dit punt onvoldoende gemotiveerd.
Is een bodemonderzoek vereist?
14.1
In paragraaf 4.1 van de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende ruimtelijke onderbouwing staat dat een bodemonderzoek niet nodig is, omdat als gevolg van het project geen sprake zal zijn van bodemverstorende bouwwerkzaamheden. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat er geen grond zal worden afgegraven en dat gebruik zal worden gemaakt van grondverdringende palen. Verweerder verwacht gelet op de afstand ook niet dat schade zal ontstaan aan de woonboerderij van verzoeker of zijn perceel. Daarbij heeft verweerder gewezen op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 24 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2477, en zich op het standpunt gesteld dat de van toepassing zijnde normen niet strekken tot bescherming van de belangen van verzoeker zodat verzoeker op grond artikel 8:69a van de Awb daar geen beroep op kan doen.
14.2
Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Met dit artikel heeft de wetgever de eis willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de insteller van beroep door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in beroep komt.
14.3
Nu het havenkantoor zal worden gebouwd op 35 in de bodem van het Spaarne te plaatsen palen, kan voorshands niet worden uitgesloten dat sprake zal zijn van bodemverstorende bouwwerkzaamheden. De voorzieningenrechter begrijpt verzoeker aldus dat hij vreest voor gevolgen op zijn perceel door de heiwerkzaamheden (golfslag en afkalving van zijn oever). Niet kan worden volgehouden dat de van toepassing zijnde Wet bodembescherming kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van verzoeker. Zie in dat verband de uitspraak van de Afdeling van 26 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:787. Bovendien moet verweerder in het kader van een goede ruimtelijke ordening rekening houden met het belang van verzoeker bij een goede kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Niet kan worden volgehouden dat dit belang als gevolg van het heien van de palen evident niet in het geding kan zijn. Artikel 8:69a van de Awb staat in zoverre niet aan vernietiging van het besluit in de weg. Het betoog van verzoeker dat verweerder ten onrechte stelt dat geen sprake zal zijn van een verstoring van de bodem, is derhalve terecht voorgedragen. Dat geen sprake zou zijn van bodemverstorende bouwwerkzaamheden, is in de ruimtelijke onderbouwing niet gemotiveerd. De eerst ter zitting gegeven uitleg van verweerder dat schade aan het perceel van verzoeker door de heiwerkzaamheden niet aannemelijk is, is niet met stukken onderbouwd en daarom vooralsnog onvoldoende. Er kan dus niet worden uitgesloten dat er een bodemonderzoek nodig is omdat sprake zal zijn van bodemverstorende bouwwerkzaamheden. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het bestreden besluit ook op dit punt onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
Dient alsnog een archeologisch onderzoek plaats te vinden?
15.1
Verzoeker is van mening dat ten onrechte geen archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden nu de bodem zal worden verstoord.
15.2
In paragraaf 4.2 van de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende ruimtelijke onderbouwing is verwezen naar de Wet op de archeologische monumentenzorg waarin is bepaald dat bij ruimtelijke besluiten archeologische waarden in acht moeten worden genomen. Op grond van de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 6’ gelden geen bijzondere regels inzake ‘Waarde - Archeologie’. Daarnaast zal geen sprake zijn van bodemverstorende bouwwerkzaamheden. Een archeologisch onderzoek is niet nodig.
15.3
De voorzieningenrechter overweegt dat het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden een algemeen belang is. Toepassing van die norm strekt in dit geval kennelijk niet tot bescherming van de belangen van verzoeker nu zijn belangen gelegen zijn in de ruimtelijke uitstraling van de bouw van het havenkantoor op zijn perceel. Het algemeen belang ten aanzien van archeologische waarden is niet met die belangen verweven. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 26 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:743. Het betoog van verzoeker kan daarom op grond van artikel 8:69a van de Awb niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit en wordt verworpen.
Waterleiding
16. In paragraaf 4.14 van de ruimtelijke onderbouwing van het bestreden besluit is vermeld dat in de omgeving van het bouwplan zich geen planologisch relevante kabels en leidingen bevinden waarmee rekening moet worden gehouden. De voorzieningenrechter acht deze vermelding niet onjuist, aangezien op grond van het ter plaatse geldende planologisch regime geen dubbelbestemming van toepassing is die gericht is op bescherming van kabels en leidingen. Deze omstandigheid ondersteunt de stelling van verweerder ter zitting dat de door verzoeker genoemde waterleiding op een zodanige afstand ligt dat het bouwplan geen gevolgen daarvoor heeft. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is er op dit punt dan ook geen reden om het bestreden besluit onrechtmatig te achten.
De geschiktheid van de locatie
17. Wat betreft het betoog van verzoeker dat hij als gevolg van de bouw van het havenkantoor op deze locatie onevenredig wordt benadeeld en dat door de uitvoering van het bouwplan op een andere locatie een gelijkwaardig resultaat met aanmerkelijk minder bezwaren kan worden bereikt, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. De keuze voor deze locatie is op zichzelf genomen niet onbegrijpelijk. Daartoe is redengevend dat hier de kade (anders dan in het centrum) recht is en dus geschikt voor een nieuw (langgerekt) havenkantoor en dat andere locaties te ver van het stadscentrum liggen en van de bruggen die door het personeel van de Havendienst ter plekke moeten worden geopend (en gesloten) teneinde het scheepvaartverkeer door te laten. De geschiktheid van de locatie is echter mede afhankelijk van de vraag welke milieueffecten het havenkantoor zal hebben en wat de gevolgen zullen zijn van een verstoring van de bodem. Omdat het besluit ten aanzien van die aspecten onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd, geldt hetzelfde gebrek ten aanzien van de geschiktheid van de locatie, aldus het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter.
Tussenconclusie
18. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het bestreden besluit naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter op meerdere punten onvoldoende gemotiveerd en onzorgvuldig voorbereid. Daarmee is er strijd met artikel 3:46 en artikel 3.2 van de Awb. Daarbij gaat het om de vragen of een mer nodig is, of een omgevingsvergunning nodig is voor het verrichten van een wateractiviteit en of een bodemonderzoek nodig is in verband met bodemverstorende werkzaamheden. De voorzieningenrechter sluit niet uit dat de geconstateerde gebreken hangende beroep kunnen worden hersteld en zal daarom afzien van zijn bevoegdheid om tevens op het beroep te beslissen.
Weging van de betrokken belangen
19.1
Vervolgens ziet de voorzieningenrechter zich gesteld voor de vraag of er gelet op hetgeen hiervoor is overwogen aanleiding bestaat de omgevingsvergunning te schorsen in afwachting van de uitspraak op het beroep. Die vraag beantwoordt de voorzieningenrechter bevestigend. Gelet op de geconstateerde gebreken kan voorshands niet geheel worden uitgesloten dat realisatie van het havenkantoor zal leiden tot onaanvaardbare gevolgen. Weliswaar begrijpt de voorzieningenrechter dat de gemeente Haarlem graag wil vasthouden aan haar planning maar het bestaande havenkantoor is gewoon in gebruik. Er zal derhalve geen sprake zijn van een situatie dat de Havendienst ‘dakloos’ zal zijn. Bovendien is het nog maar de vraag of los van deze uitspraak de gemeente Haarlem medio maart aan de slag zou mogen gaan, nu niet kan worden uitgesloten dat bij de volgens de vergunningvoorschriften voor aanvang van de werkzaamheden te verrichten schouw zal worden geconstateerd dat beschermde vogels broeden in de bomen ter hoogte van het te bouwen havenkantoor. Volgens de ten behoeve van het bouwplan verrichte ‘Quickscan Flora en Fauna’ zijn deze bomen geschikt voor broedvogels en duurt het broedseizoen van circa 15 maart tot 15 juli. In verband daarmee is in de vergunningvoorschriften opgenomen dat broedende vogels tijdens de werkzaamheden niet mogen worden verstoord.
19.2
Er zal naar worden gestreefd de bodemprocedure in het najaar te behandelen, nadat verweerder schriftelijk heeft gereageerd op de in deze uitspraak geconstateerde gebreken aan het bestreden besluit.
Conclusie en gevolgen
20.1
Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding het bestreden besluit te schorsen totdat op het beroep is beslist. Schorsing tot een later moment is, gelet op artikel 8:85, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb, niet mogelijk. Dat betekent dat de werking van de omgevingsvergunning wordt opgeschort totdat de rechtbank uitspraak zal hebben gedaan in de beroepszaak. Het vorenstaande betekent niet dat de omgevingsvergunning definitief van de baan is. Deze uitspraak betreft een voorlopig oordeel en het is niet ondenkbaar dat verweerder hangende beroep de gebreken herstelt en het havenkantoor uiteindelijk mag worden gebouwd.
20.2
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, moet verweerder het griffierecht aan verzoeker vergoeden. Ook krijgt verzoeker een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door zijn gemachtigde als beroepsmatige rechtsbijstandverlener krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde van verzoeker heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Dat zijn twee handelingen met een waarde van € 907,- per handeling. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit tot het moment van de verzending van de uitspraak op het beroep;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 194,- aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J. Poggemeier, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.