ECLI:NL:RBNHO:2025:2775

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
24/3523
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AOW-pensioen naar norm gehuwde op basis van gezamenlijke huishouding

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedaan op 14 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) beoordeeld. Eiser, die sinds 16 mei 2013 een AOW-pensioen ontvangt naar de norm van een ongehuwde, is in beroep gegaan tegen de herziening van zijn pensioen naar de norm voor een gehuwde. De SVB heeft na verschillende onderzoeken naar de woonsituatie van eiser geconcludeerd dat hij samenwoont met [naam 2] en dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding. Eiser betwist dit en stelt dat hij en [naam 2] geen wederzijdse zorg verlenen en dat hun woonsituatie niet is veranderd ten opzichte van eerdere beoordelingen waarin hij als alleenstaande werd aangemerkt.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 6 februari 2025, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van de SVB aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de SVB terecht heeft geconcludeerd dat eiser en [naam 2] een gezamenlijke huishouding voeren, op basis van de gedeelde zorgtaken en de financiële afspraken die zij hebben gemaakt. De rechtbank wijst erop dat de SVB voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser en [naam 2] zorg voor elkaar dragen, ondanks dat er geen financiële verstrengeling is. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser ongegrond is en bevestigt de herziening van het AOW-pensioen naar de norm voor een gehuwde, met ingang van december 2023. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/3523

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. P.F.M. Deijkers),
en

de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), verweerder

(gemachtigde: mr. C. van der Vlist).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit hem een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toe te kennen naar de norm voor een gehuwde pensioengerechtigde.
1.1.
Met het bestreden besluit van 7 mei 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser ontvangt sinds 16 mei 2013 een AOW-pensioen naar de norm van een ongehuwde. Vanaf januari 2017 heeft verweerder verschillende onderzoeken gedaan naar de woonsituatie van eiser.
2.1.
In het onderzoek gestart op 4 september 2017 heeft verweerder de toenmalige woonsituatie van eiser op zijn adres in [plaats 2] onderzocht, waar naast hijzelf ook zijn zus, [naam 1] , en [naam 2] stonden ingeschreven. Met het besluit van 3 oktober 2017 heeft verweerder geconcludeerd dat eiser als alleenstaande moest worden aangemerkt. Uit het onderzoek van verweerder was gebleken dat [naam 2] als verpleegster inwonend was voor de terminaal zieke zus van eiser.
2.2.
Vanaf 5 oktober 2017 tot 24 augustus 2018 heeft verweerder de woonsituatie van eiser nogmaals onderzocht naar aanleiding van een verklaring van [naam 1] dat zij geen verpleging nodig had en dat [naam 2] en eiser een affectieve relatie onderhielden. Verweerder heeft op 23 januari 2018 besloten het pensioen van eiser te verlagen in verband met het onderzoek naar zijn woonsituatie. Met het besluit van 24 augustus 2018 heeft verweerder geconcludeerd dat eiser als alleenstaande moest worden aangemerkt.
2.3.
Op 15 april 2019 is verweerder een onderzoek gestart naar de woonsituatie van eiser, die op dat moment in Duitsland woonde. Met het besluit van 19 december 2019 werd het pensioen vanaf januari 2020 verlaagd in afwachting van het onderzoek. Op 17 maart 2020 heeft verweerder geconcludeerd dat eiser voldoende informatie had aangeleverd en werd zijn pensioen voor een alleenstaande weer volledig uitgekeerd vanaf januari 2020.
2.4.
Op 17 november 2020 heeft verweerder verzocht het formulier ‘onderzoek woonsituatie’ in te vullen. Eiser stond op dat moment ingeschreven op het adres in [plaats 2] , waar ook [naam 2] stond ingeschreven. Naar aanleiding van een telefoongesprek op 12 januari 2021 heeft verweerder een telefoonrapport opgesteld. Daarin is opgenomen: “Woonsituatie met mevrouw [voornaam] [naam 2] hoeft niet verder onderzocht te worden. Betrokkene gesproken en die heeft het nogmaals bevestigd dat mevrouw [voornaam] [naam 2] niet bijdraagt aan het huishouden. Dit is eerder vastgesteld door de afdeling Handhaving. Zodoende blijft de heer [eiser] het ongehuwdenpensioen behouden.
In een intern schrijven van verweerder van 14 januari 2021 is opgenomen als opmerking: “woonsituatie met mevrouw [voornaam] [naam 2] [sic] niet onderzoeken – zie DMS voor info.” In een interne notitie van 7 maart 2023 is opgenomen: “(…) onderzoek lag wegens Coronamaatregelen nog bij handhaving maar het onderzoek is niet meer nodig. Het onderzoek is voortijdig beëindigd.”
2.5.
Met de brief van 8 maart 2023 heeft verweerder eiser verzocht een formulier ‘onderzoek woonsituatie’ in te vullen. Op dat moment stond op zijn adres in [plaats 2] naast eiser en [naam 2] ook [naam 3] ingeschreven. Eiser heeft het formulier op 17 april 2023 ingevuld en geretourneerd aan verweerder. Verweerder heeft eiser op 19 juni 2023 verzocht hetzelfde formulier nogmaals in te vullen, omdat hij in de tussenliggende periode was verhuisd naar een adres in [plaats 1] . Op het adres in [plaats 1] stonden eiser en [naam 2] ingeschreven. Op het adres in [plaats 2] , welke woning in eigendom is van eiser, stond [naam 3] ingeschreven. Op het ingevulde formulier ‘onderzoek woonsituatie’ heeft eiser op 17 juli 2023 geschreven: “Er is geen verandering tussen de afspraken zoals deze waren sinds nov. ’20. Door externe omstandigheden heeft er een verhuizing plaatsgevonden
.”
2.6.
Verweerder heeft op 9 november 2023 een huisbezoek afgelegd en daarvan een handhavingsrapportage opgesteld. Tijdens dat huisbezoek verklaarden eiser en [naam 2] dat zij medehuurders zijn van de woning in [plaats 1] en dat geen sprake is van commerciële verhuur tussen eiser en [naam 2] . Ook verklaarden zij dat zij zijn verhuisd naar de woning in [plaats 1] omdat de woning in [plaats 2] te gehorig is, waar [naam 2] niet goed tegen kan. In de woning in [plaats 2] , eigendom van eiser, woonde de heer [naam 3] nog. Eiser verklaarde zijn eigen leven te hebben, net als [naam 2] . Zij zijn samen naar Suriname en Sofia op vakantie geweest, maar daar ging ieder zijn eigen gang. Daarnaast is tijdens het huisbezoek de ‘checklist gezamenlijke huishouding’ ingevuld. Daaruit volgt dat eiser de huur van de woning, de gemeentelijke belastingen, de nutsvoorzieningen en de internetaansluiting betaalt en dat [naam 2] maandelijks een bedrag van € 500,00 aan eiser betaalt. Ieder betaalt de eigen telefoonrekening en de eigen boodschappen. Over de grotere gebruiksgoederen is opschreven: “Mevrouw [naam 2] betaalde de tafel, ik betaalde de bank. Ik heb spullen meegenomen uit [plaats 2] .” Op de vraag wie de huishoudelijke werkzaamheden verricht, is als antwoord vermeld:
Mevrouw [naam 2] . Zelf houd ik mijn eigen kamer bij. Soms zuig ik de kamer als mevrouw [naam 2] [sic] daar door haar lichamelijke gesteldheid niet toe in staat is.
Eiser en [naam 2] eten niet gezamenlijk en ieder kookt zijn eigen maaltijd, staat in het formulier. Over de was schrijft eiser: “Mevrouw [naam 2] doet alles in de machine, ik haal het er uit. Strijken doen we hoe dat uitkomt.” Klusjes worden uitbesteed aan Raad en Daad en de tuin wordt onderhouden door eiser. Ten aanzien van de verzorging bij ziekte is ingevuld: “Ik steun mevrouw [naam 2] wanneer zij ziek is. Ik breng haar wel eens een kopie koffie als zij ziek is. Als mevrouw [naam 2] overprikkeld is, dan ben ik er voor haar. Zij ervaart dit als prettig. Als mevrouw [naam 2] mij nodig heeft ben ik er voor haar. Het is nog niet voorgekomen dat mevrouw [naam 2] mij heeft verzorgt bij ziekte. Ik ben een mantelzorger voor mevrouw [naam 2] .
Deze checklist is door beide handhavers, mevrouw [naam 2] en eiser ondertekend. Aan de handhavingsrapportage is een eerder onderzoek naar de bankafschriften van eiser en [naam 2] over de periode 2013 tot en met 2020 toegevoegd, alsmede een op 9 augustus 2018 gesloten modelovereenkomst huur tussen eiser en [naam 2] met betrekking tot de woning in [plaats 2] .
2.7.
Op basis van de handhavingsrapportage van 9 november 2023 heeft verweerder het primaire besluit van 28 november 2023 genomen, waarin eiser en [naam 2] als samenwonend zijn aangemerkt. Daarover gaat het in deze procedure.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of verweerder het AOW-pensioen van eiser terecht heeft herzien naar de norm van een gehuwde. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Eiser stelt dat hij geen gezamenlijke huishouding voert met [naam 2] . Eiser bevestigt dat hij en [naam 2] op hetzelfde adres wonen, maar volgens eiser is geen sprake van wederzijdse zorg. Eiser en [naam 2] hebben de woning gezamenlijk gehuurd omdat geen van beide voldoende inkomen had om de woning alleen te huren. Bovendien hoeft bij overlijden van één van hen, de ander dan niet te verhuizen. Weliswaar betaalt [naam 2] € 500,00 per maand huur, maar dat maakt niet dat wordt voldaan aan het zorgcriterium, aldus eiser. Het staat eiser vrij om de hoogte van het bedrag te bepalen dat [naam 2] moet betalen. Eiser acht het niet van belang wie de grotere gebruiksgoederen heeft gekocht. Deze goederen stonden ook al in de woning in [plaats 2] en zijn meeverhuisd naar de woning in [plaats 1] . Eiser stelt dat het huishouden niet gezamenlijk wordt gedaan. Ieder doet het eigen huishouden en als het een keer voorkomt dat een klusje voor elkaar wordt gedaan, is dat marginaal en niet ongebruikelijk voor buren, zo stelt eiser. Als wel sprake is van wederzijdse verzorging, dan is dat op basis van een commerciële relatie, volgens eiser. Tot slot brengt eiser naar voren dat de woonsituatie met [naam 2] in het verleden herhaaldelijk is onderzocht en dat verweerder hem steeds als alleenstaande heeft aangemerkt. De situatie is nu niet gewijzigd, aldus eiser. Uit de stukken van verweerder blijkt dat verweerder nader onderzoek niet meer nodig vond en het is onaannemelijk dat verweerder in de laatste verhuizing van eiser een nieuwe aanleiding voor een onderzoek heeft gezien.
6. Bij de beoordeling is van belang dat op grond van artikel 1 lid 3 sub a van de AOW als uitgangspunt geldt dat wanneer betrokkene een gezamenlijke huishouding voert met een ander, hij wordt aangemerkt als gehuwd. In artikel 1 lid 4 van de AOW staat dat sprake is van een gezamenlijke huishouding indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. Verweerder heeft beleidsregels opgesteld om invulling te geven aan de vraag wanneer sprake is van hoofdverblijf in dezelfde woning (Beleidsegel SB1004) en wanneer sprake is van zorgdragen voor elkaar (Beleidsregel SB1005). Uit laatstgenoemde beleidsregel volgt dat sprake kan zijn van wederzijdse verzorging wanneer sprake is van financiële verstrengeling. Wanneer betrokkenen hun inkomsten en uitgaven stikt gescheiden houden, kan alleen sprake zijn van een gezamenlijke huishouding wanneer zij anderszins in elkaars verzorging voorzien. Daarbij betrekt verweerder of sprake is van verzorging van de huishouding, zoals schoonmaak, bewassing en koken, of van persoonlijke verzorging bij ziekte of gebrek. Omdat sprake is van een belastend besluit, ligt het op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat sprake is van een gezamenlijke huishouding. Wanneer sprake is van een gezamenlijke huishouding kan desondanks de norm voor een ongehuwde worden toegepast, indien sprake is van een commerciële relatie. Voor de invulling van het begrip commerciële relatie is Beleidsregel SB1237 opgesteld. Dat sprake is van een commerciële relatie moet aannemelijk worden gemaakt door eiser, die een beroep doet op de uitzondering.
6.1.
Verder is voor de beoordeling van belang dat volgens vaste rechtspraak [1] in het algemeen van de juistheid van een tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde en ondertekende verklaring mag worden uitgegaan. Een latere intrekking of ontkenning van die verklaring heeft weinig betekenis. Een uitzondering op dit uitgangspunt kan worden gemaakt wanneer sprake is bijzondere omstandigheden.
7. De beroepsgronden van eiser slagen niet. Niet in geschil is dat is voldaan aan het huisvestingscriterium. De rechtbank is van oordeel dat verweerder er ook in is geslaagd aannemelijk te maken dat is voldaan aan het zorgcriterium. Uit de handhavingsrapportage van 14 november 2023, die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, volgt dat weliswaar geen sprake is van financiële verstrengeling of gezamenlijke activiteiten, maar wel van overige gedeelde zorgtaken. Zo heeft eiser verklaard dat het huishouden, met uitzondering van de kamer van eiser, wordt gedaan door [naam 2] , dat eiser en [naam 2] de taken met betrekking tot de was verdelen en dat het onderhoud van de tuin door eiser wordt verzorgd. Eiser heeft gesteld dat deze verklaring niet juist is, maar heeft niet toegelicht welke bijzondere omstandigheden maken dat de rechtbank niet van de juistheid van deze verklaring mag uitgaan. Anders dan eiser verder naar voren heeft gebracht, is de rechtbank van oordeel dat deze gedeelde taken verder gaan dan incidentele taken die goede buren voor elkaar zouden uitvoeren. Uit de verklaring van eiser maakt de rechtbank op dat sprake is van een structurele afspraak over de huishoudelijke taken. Dat is wezenlijk anders dan het incidenteel te hulp schieten van een buurtbewoner. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder terecht uitgegaan van een gezamenlijke huishouding tussen eiser en [naam 2] .
8. Eiser heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat sprake is van een commerciële relatie. Ook hiervoor geldt dat eiser eerder, in zijn verklaring ten overstaan van de handhavingsambtenaren, heeft verklaard dat geen sprake is van een commerciële verhuur tussen hem en [naam 2] . Eiser heeft ten aanzien van dit punt evenmin uiteengezet op grond van welke bijzondere omstandigheden de rechtbank niet van de juistheid van deze verklaring mag uitgaan. Bovendien volgt uit de beleidsregels van verweerder dat van een commerciële relatie sprake kan zijn wanneer een schriftelijke overeenkomst bestaat, waarin een prijs is bedongen voor huisvesting en overige diensten. Eiser heeft een schriftelijke overeenkomst overgelegd, maar deze overeenkomst maakt geen melding van een afgesproken prijs voor overige diensten. Daarmee heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een commerciële relatie met [naam 2] .
9. Voor zover eiser meer subsidiair een beroep op het vertrouwensbeginsel heeft willen doen, slaagt dat beroep niet. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder toezeggingen of andere uitlatingen heeft gedaan of gedragingen heeft verricht, waaruit eiser in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat verweerder eiser zou blijven aanmerken als alleenstaande zolang hij met [naam 2] op één adres zou wonen. Weliswaar is de woonsituatie van eiser een aantal maal eerder onderzocht en is in interne notities geschreven dat nader onderzoek op dat moment niet meer nodig is, maar dat brengt niet met zich mee dat de woonsituatie niet opnieuw kan worden onderzocht. Zelfs als juist zou zijn dat in de situatie van eiser niets is veranderd, betekent dat niet noodzakelijkerwijs dat verweerder tot dezelfde conclusie moet komen over de woonsituatie van eiser.

Conclusies en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat verweerder eiser terecht met ingang van december 2023 een AOW-pensioen naar de norm van een gehuwde heeft uitgekeerd. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Mons, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Kleijn, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2017:3713.