ECLI:NL:RBNHO:2025:2690

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
15/388534-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor overval op supermarkt met bedreiging

Op 13 maart 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland in Haarlem uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 6 december 2024 een overval heeft gepleegd op een supermarkt in Noord-Scharwoude. De verdachte bedreigde de caissière met een mes en dwong haar de kassalade te openen, waarna hij een bedrag van 255 euro uit de kassa heeft gestolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting op 27 februari 2025 heeft de verdachte zijn schuld bekend en is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft een gedeeltelijke toewijzing van de vordering immateriële schade van de benadeelde partij, de caissière, uitgesproken. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding vastgesteld op 2.500 euro, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij de verdachte verplicht is tot betaling aan de Staat indien de schadevergoeding niet wordt voldaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/388534-24 (P)
Uitspraakdatum: 13 maart 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 februari 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]),
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.F. Hof en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.A. Docter, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 december 2024 te Noord-Scharwoude, gemeente Dijk en Waard een geldbedrag van ongeveer 255 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [benadeelde 2] dreigend een mes te tonen en/of te zeggen: "Open de kassa" en/of dreigend achter haar te gaan staaan en/of het geld uit de kassa te pakken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 december 2024 te Noord-Scharwoude, gemeente Dijk en Waard ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een geldbedrag van ongeveer 255 euro in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde 2], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, die [benadeelde 2] dreigend een mes heeft getoond en/of heeft gezegd: "Open de kassa" en/of dreigend achter haar heeft gestaan en/of geld uit de kassa heeft gepakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het bewezenverklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
Ten aanzien van het primaire feit:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 27 februari 2025;
  • het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 2] van 6 december 2024 (digitale paginanummering 31-33);
  • het proces-verbaal van bevindingen van 6 december 2024 (digitale paginanummering 38).
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 6 december 2024 te Noord-Scharwoude, gemeente Dijk en Waard een geldbedrag van 255 euro, dat aan [benadeelde 1] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [benadeelde 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door die [benadeelde 2] dreigend een mes te tonen en te zeggen: "Open de kassa" en dreigend achter haar te gaan staan en het geld uit de kassa te pakken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het bewezenverklaarde feit kan worden gezien als een wanhoopsdaad van de verdachte. Hij had geen dak boven zijn hoofd en hij had veel pijn aan zijn voeten. Zijn gezondheid was op het moment van het plegen van het feit dusdanig slecht dat hij op dat moment niet heeft nagedacht.
De raadsvrouw heeft bepleit om aan de verdachte, rekening houdend met zijn persoonlijke omstandigheden en rekening houdend met uitspraken in soortgelijke zaken, een gevangenisstraf van 12 maanden op te leggen, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De verdachte hoopt dan in de zomer weer in vrijheid te worden gesteld zodat hij weer werk kan gaan zoeken om geld te verdienen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een overval op een winkel waarbij hij de caissière heeft bedreigd met een mes. De verdachte heeft minutenlang met een mes achter het slachtoffer gestaan en heeft haar gedwongen de kassalade te openen. De verdachte heeft vervolgens een geldbedrag van € 255,- uit de kassa gegrepen. Dit is een zeer ernstig feit. Het spreekt voor zich dat deze overval voor haar, de medewerkers van de [benadeelde 1] en andere aanwezigen een bijzonder heftige ervaring moet zijn geweest. De enorme impact volgt ook uit de slachtofferverklaring die namens het slachtoffer op de zitting is voorgelezen. Het slachtoffer heeft zeer angstige momenten moeten doorstaan. Momenten die haar jaren en mogelijk haar hele leven bijblijven. Ook de bedrijfsleider heeft machteloos moeten toezien hoe zijn collega met een mes werd bedreigd. Ook hij heeft op de terechtzitting verklaard dat hij nog dagelijks te kampen heeft met de psychische gevolgen van het handelen van de verdachte. Hij slaapt nog maar een paar uur per nacht en heeft het gevoel dat hij zijn veilige werkplek kwijt is. De verdachte heeft met die gevoelens van de slachtoffers geen enkele rekening gehouden toen hij besloot om de caissière onder dreiging van het mes te dwingen de kassalade te openen. Hij heeft daarbij kennelijk enkel oog gehad voor eigen financieel gewin.
Persoon van de verdachte
De rechtbank betrekt in haar afwegingen over de strafoplegging ook de persoon van de verdachte. De verdachte heeft na zijn komst naar Nederland aanvankelijk gewerkt en daarbij gewoond in door zijn werkgevers beschikbaar gestelde woningen. Naar zeggen van de verdachte is hij opgelicht door zijn laatste werkgever waardoor hij werkeloos op straat terecht is gekomen. Ten tijde van het bewezenverklaarde feit sliep hij al weken buiten in de kou en waren zijn tenen ernstig ontstoken. De verdachte heeft op de zitting verteld dat zijn detentie voor hem een redding is geweest, gelet op hoe hij er destijds lichamelijk en geestelijk aan toe was. In detentie is zijn gezondheid verbeterd.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, van 17 januari 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder voor enig feit is veroordeeld, zodat dit niet in zijn nadeel meeweegt.
Uit het reclasseringsadvies opgemaakt ten behoeve van de voorgeleiding van 8 december 2024 volgt dat de verdachte op dat moment nog geen twee jaar in Nederland is en geen aanspraak kan maken op sociale voorzieningen in Nederland. Dit is een contra-indicatie voor het inzetten van interventies door de reclassering middels bijzondere voorwaarden.
Tot slot slaat de rechtbank acht op de proceshouding van de verdachte. De verdachte heeft op de zitting meermaals zijn spijt betuigd tegenover het slachtoffer, hetgeen op de rechtbank oprecht overkwam. Deze proceshouding weegt mee in het voordeel van de verdachte.
Strafoplegging
De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht hanteren als uitgangspunt bij een overval op een winkel met bedreiging met geweld het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, zoals door de officier van justitie ook geëist. De rechtbank ziet aanleiding om af te wijken van dit uitgangspunt en van de eis van de officier van justitie. De rechtbank betrekt hierbij dat de verdachte tijdens het plegen van de overval heeft gezegd het slachtoffer geen pijn te zullen doen en verder geen fysieke handelingen heeft verricht. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met hiervoor genoemde persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Tot slot heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 3.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat enige vorm van schadevergoeding passend is maar dat, gelet op de jurisprudentie in soortgelijke zaken, het gevorderde bedrag fors moet worden gematigd.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het gepleegde feit immateriële schade heeft geleden. De rechtbank is van oordeel dat uit de onderbouwing van de vordering van de benadeelde partij voldoende is gebleken dat sprake is van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ zoals bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Uit de overgelegde brief van de GZ- en Neuropsycholoog blijkt dat haar klachten passen bij het klachtenbeeld zoals je dat ook ziet bij een posttraumatische stress stoornis, en dat zij behandeld is met EMDR therapie. Op de zitting bleek dat zij nog steeds psychische klachten heeft. Gelet op de aard en ernst van de normschending, te weten minutenlange bedreiging met een mes, liggen de nadelige gevolgen hiervan voor de benadeelde partij bovendien zo voor de hand dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.500,- komt de rechtbank billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter zitting en rekening houdend met in de rechtspraak in soortgelijke gevallen toegekende bedragen.
De vordering wordt deels toegewezen tot een bedrag van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 december 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes primair bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: winkeloverval] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 36f, 312 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.4. bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.500,- (tweeduizend vijfhonderd euro), als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 december 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 2.500,- (tweeduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 december 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. Indien de schadevergoedingsmaatregel niet of niet volledig wordt voldaan, kan gijzeling worden toegepast met een totale maximumduur van 35 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.L. Hoogstraate, voorzitter,
mr. G.M.G. Hink en mr. H.P.H.I. Cleerdin, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 maart 2025.