ECLI:NL:RBNHO:2025:2689

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
13/294251-24 en 13/285874-24 (gevoegd ttz)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overval op tabakszaak met bedreiging

Op 13 maart 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van een overval op een tabakswinkel in Amsterdam. De verdachte heeft op 13 september 2024, onder bedreiging met een mes, vijf pakjes shag gestolen. Daarnaast was hij ook betrokken bij een winkeldiefstal op 6 september 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting op 27 februari 2025 heeft de verdachte zijn schuld bekend en zijn spijt betuigd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, en heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte, gezien zijn omstandigheden, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend vond, ondanks de ernst van de feiten. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 1.000,- toegewezen aan de benadeelde partij voor immateriële schade, en het in beslag genomen mes werd verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 13/294251-24 en 13/285874-24 (gevoegd ttz)(P)
Uitspraakdatum: 13 maart 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 februari 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in CTP Veldzicht Vreemdelingen te Balkbrug.
Op 19 december 2024 heeft de rechtbank Amsterdam de zaken op grond van artikel 46b van de Wet op de Rechterlijke Organisatie verwezen naar de rechtbank Noord-Holland. Bij gelegenheid van diezelfde zitting heeft de rechtbank Amsterdam de zaken onder bovengenoemde parketnummers gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.F. Hof en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D. Kisteman, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
in de zaak met parketnummer: 13/294251-24, hierna: zaak A
hij op of omstreeks 13 september 2024 te Amsterdam, in een tabakswinkel aan de [adres 2], vijf a zes pakjes shag, althans één of meer pakjes shag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde 2] en/of [getuige 1],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door aan die [benadeelde 2] en/of [getuige 1] een mes voor te houden/te tonen en/of met dat mes te zwaaien en/of (vervolgens) een mes op die [benadeelde 2] en/of [getuige 1] te richtten;
in de zaak met parketnummer 13/285874-24, hierna: zaak B
1.
hij op of omstreeks 6 september 2024 te Amsterdam, een of meer (winkel)goederen (ter waarde van EUR 16,12), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 3] (locatie [adres 1]), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 6 september 2024 te Amsterdam, toen een opsporingsambtenaar in de rechtmatige uitoefening van diens bediening hem naar zijn identificerende persoonsgegevens vroeg, aan die opsporingsambtenaar (een) andere dan zijn werkelijke naam en/of geboortedatum en/of geboorteplaats heeft opgegeven.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de in zaak A en B ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van de drie ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van de in zaak A en B ten laste gelegde feiten.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
Ten aanzien van zaak A:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 27 februari 2025;
  • het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 2] van 13 september 2024 (digitale paginanummering 6-9 PV VGL);
  • het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 13 september 2024 (digitale paginanummering 12-14 PV VGL);
  • het proces-verbaal van bevindingen – verklaring getuige [getuige 2] van 18 september 2024 (PV aanvulling I).
Ten aanzien van zaak B:
Feit 1:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 27 februari 2025;
  • het proces-verbaal van aangifte door [aangever] van 6 september 2024 (digitale paginanummering 5-6 en bijlage digitale paginanummering 20);
Feit 2:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 27 februari 2025;
  • het proces-verbaal van bevindingen van 6 september 2024 (digitale paginanummering 7).
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de in zaak A en B ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
zaak A
hij op 13 september 2024 te Amsterdam, in een tabakswinkel aan de [adres 2], vijf pakjes shag, die aan [benadeelde 1] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen [benadeelde 2] en [getuige 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door aan die [benadeelde 2] en [getuige 1] een mes te tonen en dat mes op die [benadeelde 2] te richten;
zaak B
1.
hij op 6 september 2024 te Amsterdam winkelgoederen (ter waarde van EUR 16,12), die aan [benadeelde 3] (locatie [adres 1]), toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op 6 september 2024 te Amsterdam, toen een opsporingsambtenaar in de rechtmatige uitoefening van diens bediening hem naar zijn identificerende persoonsgegevens vroeg, aan die opsporingsambtenaar een andere dan zijn werkelijke naam en geboortedatum heeft opgegeven.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
zaak A:
diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
zaak B:
feit 1:
diefstal;
feit 2:
door het bevoegd gezag naar zijn identificerende persoonsgegevens gevraagd, een valse naam en geboortedatum opgeven.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest.
Ten aanzien van de bewezenverklaarde overtreding zoals ten laste gelegd in zaak B onder feit 2 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat bestraffing niet opportuun is en heeft zij gevorderd dat de verdachte voor dit feit schuldig zal worden verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten in een onhoudbare en uitzichtloze situatie verkeerde. Hij had geen dak boven zijn hoofd en geen inkomsten. Hij wilde terugkeren naar [geboorteland] maar beschikte niet over geld noch de juiste papieren. De opgebouwde spanningen hebben mede ertoe geleid dat hij de feiten heeft gepleegd. Inmiddels heeft de verdachte een overdrachtsbesluit op grond van de Dublinverordening ontvangen en zal na detentie worden overgedragen aan de Duitse autoriteiten. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte, gelet op zijn blanco strafblad en zijn persoonlijke omstandigheden, moet worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelijk aan de duur van het voorarrest. De raadsvrouw heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam in een zaak waarbij sprake was van twee diefstallen met bedreiging met een mes.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een overval op een winkel, waarbij hij onder bedreiging met een mes vijf pakjes shag heeft buitgemaakt. Dit is zonder meer een ernstig feit. Slachtoffers van zulke overvallen moeten hele angstige momenten doorstaan. Momenten die hun jaren en mogelijk zelfs het hele leven zullen bijblijven. De enorme impact in dit geval volgt ook uit de indringende verklaring die mede namens het slachtoffer ter terechtzitting is voorgelezen door haar zoon. Haar werkplezier en haar gevoel voor veiligheid is haar afgenomen. De verdachte heeft met zijn handelen het leven van het slachtoffer, maar ook dat van haar zoon, eigenaar van de winkel op ingrijpende wijze veranderd. De verdachte heeft met die gevoelens van de slachtoffers geen enkele rekening gehouden toen hij besloot het slachtoffer in het bijzijn van een klant, een groot mes te tonen en bij haar achter de counter te gaan staan, waardoor zij geen kant op kon. De verdachte heeft vervolgens vijf pakjes shag weggenomen. Hij heeft daarbij kennelijk enkel oog gehad voor zijn eigen behoefte om te roken. Dit soort overvallen veroorzaken niet alleen bij de slachtoffers daarvan, maar ook bij de klanten in de winkel en in de maatschappij in het algemeen gevoelens van angst, onrust en onveiligheid. De rechtbank rekent dit alles de verdachte zwaar aan.
Daarnaast heeft de verdachte bij de [benadeelde 3] een winkeldiefstal gepleegd en heeft hij bij zijn aanhouding een valse naam opgegeven. Dit soort feiten veroorzaken veel hinder en overlast bij de betrokken winkeliers en bij de opsporingsinstanties.
Persoon van de verdachte
De rechtbank betrekt in haar afwegingen over de strafoplegging ook de persoon van de verdachte. De verdachte is een dakloze man die een zwervend bestaan leidt in Europa. De laatste tijd verblijft hij afwisselend in Duitsland en in Nederland. De verdachte heeft volgens zijn zeggen enige tijd in Amsterdam gewerkt en had op dat moment ook onderdak. Op het moment dat hij het werk kwijt raakte is hij dakloos geworden en had hij geen inkomen meer. De verdachte heeft inmiddels een overdrachtsbesluit van de Immigratie- en Naturalisatiedienst ontvangen, wat inhoudt dat hij na detentie zal worden overgedragen aan de Duitse autoriteiten. De verdachte heeft de wens om in Duitsland zijn terugkeer naar [geboorteland] te regelen.
Over de persoon van de verdachte en zijn psychische gesteldheid ten tijde van de gepleegde feiten is niet gerapporteerd. De rechtbank merkt wel op dat de verdachte is gedetineerd in het Centrum voor Transculturele Psychiatrie in Veldzicht waar hem psychiatrische zorg wordt aangeboden en waar hij, zoals ter zitting door de verdediging is toegelicht, medicatie ontvangt waardoor hij op dit moment stabiel functioneert.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het strafblad van de verdachte, het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 17 januari 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, zodat dit niet in zijn nadeel meeweegt.
Strafoplegging
De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) hanteren als uitgangspunt bij een overval op een winkel met bedreiging met geweld het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, zoals door de officier van justitie ook geëist. De rechtbank ziet aanleiding om af te wijken van voornoemd uitgangspunt en van de eis van de officier van justitie. De rechtbank betrekt hierbij onder meer dat de verdachte bij het plegen van de overval het mes kort heeft getoond en gericht en zich vervolgens heeft gericht op het pakken van tabak. Hij heeft daarmee zeer intimiderend gehandeld maar heeft niets gezegd en verder geen dreigende of fysieke handelingen verricht. Verder heeft de rechtbank meegewogen de proceshouding van de verdachte. Na aanvankelijke ontkenning tegenover de politie heeft de verdachte de winkeloverval op de zitting bekend en hiervoor zijn spijt betuigd. De winkeldiefstal en het opgeven van de valse naam heeft de verdachte bij de politie al bekend. Deze proceshouding weegt mee in het voordeel van de verdachte. Daarnaast acht de rechtbank de hiervoor genoemde persoonlijke omstandigheden van de verdachte van belang bij het bepalen van de strafmaat.
Bij het bepalen van de straf weegt de rechtbank ten slotte in het nadeel van de verdachte mee dat hij een week voor de winkeloverval een winkeldiefstal heeft gepleegd en bij zijn aanhouding een valse naam heeft opgegeven.
De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting.
De overtreding
De rechtbank acht bestraffing voor de bewezenverklaarde overtreding, ten laste gelegd in zaak B onder feit 2, gelet op de opgelegde vrijheidsstraf en de geringe ernst van die overtreding, niet opportuun en zal de verdachte voor die overtreding schuldig verklaren zonder oplegging van straf of maatregel.

7.Beslissing omtrent het inbeslaggenomen en niet teruggegeven mes

De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen en niet teruggegeven mes dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het in zaak A bewezen verklaarde feit met behulp van dat mes, dat aan de verdachte toebehoort is begaan.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.214,08 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het in zaak A ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit verplaatste schade, zijnde inkomstenderving.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de materiële schade op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Bij verplaatste schade moet het immers gaan om kosten die de benadeelde partij, als niet de derde maar de benadeelde partij zelf deze zou hebben gemaakt, van de verdachte had kunnen vorderen. De gevorderde gederfde winst van [benadeelde 1] en de gevorderde loonkosten kunnen niet als verplaatste schade worden aangemerkt nu deze schade niet door de benadeelde partij had kunnen worden gevorderd. [benadeelde 2] is immers slechts werkneemster van de tabakswinkel.
Ook ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu het geestelijk letsel van de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd met stukken van een medisch specialist. Ook liggen de nadelige gevolgen niet zo voor de hand dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen, zonder onderbouwing aan de hand van stukken.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de immateriële schade te matigen.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard met betrekking tot de materiële schade. De gevorderde verplaatste schade ziet op inkomensverlies van de werkgever van de benadeelde partij, [benadeelde 1], omdat de winkel na de overval enkele uren was gesloten. Voorts ziet de gevorderde verplaatste schade op doorbetaald loon tijdens ziekte van de benadeelde partij, werkneemster van [benadeelde 1]. De kosten die derden hebben gemaakt, komen op grond van artikel 6:107 lid 1 onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts als verplaatste schade voor vergoeding in aanmerking indien de benadeelde die kosten, als zij die zelf zou hebben gemaakt, zou kunnen vorderen. De rechtbank acht onvoldoende onderbouwd dat dit voor het inkomensverlies en het doorbetaalde loon het geval is.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het gepleegde feit immateriële schade heeft geleden. De rechtbank is van oordeel dat uit de onderbouwing van de vordering van de benadeelde partij voldoende is gebleken dat sprake is van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ zoals bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW. Gelet op de aard en ernst van de normschending, te weten de bedreiging met een mes, liggen de nadelige gevolgen hiervan voor de benadeelde partij zo voor de hand dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,- komt de rechtbank billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter zitting en mede gelet op de in de rechtspraak in soortgelijke gevallen toegekende bedragen.
De vordering wordt dan ook toegewezen tot een bedrag van € 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 september 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder zaak A bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: winkeloverval] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 33, 33a, 36f, 57, 310, 312, 435 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder zaak A en zaak B, feit 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4. bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte ten aanzien van het in zaak A en zaak B feit 1, bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat de verdachte voor het in zaak B onder 2 bewezenverklaarde schuldig wordt verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
Verklaart verbeurd: het inbeslaggenomen en niet teruggeven mes
Wijst deels toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.000,- (duizend euro), als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 september 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 2] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.000,- (duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 september 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. Indien de schadevergoedingsmaatregel niet of niet volledig wordt voldaan, kan gijzeling worden toegepast met een totale maximumduur van 20 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M.G. Hink, voorzitter,
mr. E.L. Hoogstraate en mr. H.P.H.I. Cleerdin, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 maart 2025.