ECLI:NL:RBNHO:2025:2488

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
7 maart 2025
Zaaknummer
C/15/350936/ FA RK 24-1633
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie in het kader van schuldenproblematiek en bewindvoering

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 februari 2025 een beschikking gegeven over de wijziging van de kinderalimentatie die de man aan de vrouw moet betalen voor hun minderjarige kind. De man, die onder bewind staat vanwege problematische schulden, heeft verzocht om de kinderalimentatie te verlagen naar nihil, omdat hij stelt dat hij niet in staat is om bij te dragen aan de kosten van verzorging en opvoeding van zijn kind. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de man, ondanks zijn schuldenlast, in staat is om een minimale bijdrage van € 25 per maand te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man zijn stellingen over zijn arbeids(on)geschiktheid en zijn inspanningen om werk te vinden niet voldoende heeft onderbouwd, waardoor het voor de rechtbank niet controleerbaar is of hij zijn verdiencapaciteit ten volle benut. De rechtbank heeft ook overwogen dat de man zijn bewindvoerder niet heeft geïnformeerd over de aankoop van een auto, wat vragen oproept over zijn financiële situatie. De vrouw heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de man en heeft gesteld dat hij wel degelijk in staat is om bij te dragen aan de kosten van hun kind. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten dat de man vanaf 20 maart 2024 een kinderalimentatie van € 25 per maand moet betalen, met een verhoging naar € 26,63 per maand per 1 januari 2025. De rechtbank heeft ook bepaald dat de vrouw niet verplicht is om eerder betaalde alimentatie terug te betalen aan de man.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem, team Familierecht
Zaaknummer: C/15/350936/ FA RK 24-1633
Kinderalimentatie
Beschikking van 26 februari 2025
in de zaak van:
[de bewindvoerder],
gevestigd te [plaatsnaam],
in haar hoedanigheid van bewindvoerder van:
[de man],
wonende te [plaatsnaam],
advocaat mr. A.J. van Ommeren,
e n
[de vrouw],
wonende in [plaatsnaam],
advocaat mr. R.P.M. Duijndam.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de bewindvoerder met bijlagen 1 tot en met 5,
binnengekomen op 20 maart 2024;
het verweerschrift van de vrouw met bijlagen 1 en 2;
het bericht namens de vrouw van 6 februari 2025, met bijlagen 3 tot en met 7;
het bericht namens de bewindvoerder van 7 februari 2025 met bijlagen;
(op verzoek van de rechtbank:) het bericht van de bewindvoerder van 17 februari 2025 met bijlage (budgetplan).
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 februari 2025. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:
de bewindvoerder en de man, bijgestaan door hun advocaat, en
de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

2.Waar gaat het over?

Wat staat vast?
2.1.
De man en de vrouw zijn de ouders van [minderjarige], geboren op [datum].
2.2. [
[minderjarige] staat ingeschreven op het adres van de vrouw.
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 10 februari 2016 is de behoefte van [minderjarige] vastgesteld op € 512 per maand. Bij die beschikking is het verzoek van de vrouw om een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] (kinderalimentatie) vast te stellen van € 278 per maand, afgewezen. De rechtbank heeft overwogen dat de man, gelet op zijn inkomen en de aanwezige schulden, niet in staat is om een bijdrage ten behoeve van [minderjarige] te voldoen.
2.4.
Bij beschikking van 14 februari 2018 heeft deze rechtbank bepaald dat de man met ingang van 10 juli 2017 een bedrag van € 381 per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw dient te betalen. De kinderalimentatie bedraagt met toepassing van de wettelijke indexering € 459,11 per maand in 2024 en € 488,95 per maand in 2025.
2.5.
Bij beschikking van 9 maart 2023 zijn de goederen van de man (tot 24 februari 2028) onder bewind gesteld wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden. [bewindvoerder] (gevestigd in [plaatsnaam]) is daarbij benoemd tot bewindvoerder.
Wat ligt voor?
2.6.
De bewindvoerder wil dat de beschikking van 14 februari 2018 wordt vernietigd en dat de bijdrage voor [minderjarige] met terugwerkende kracht tot 10 juli 2017 op nihil wordt gesteld zonder verplichting voor de vrouw om de bedragen die betaald of verhaald zijn aan de man terug te betalen. De bewindvoerder vindt dat de beschikking nooit aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan. Subsidiair stelt de bewindvoerder dat sprake is van een wijziging van omstandigheden omdat het inkomen van de man aanzienlijk is gedaald. De man heeft bovendien (al jaren) een aanzienlijke schuldenlast.
2.7.
De vrouw is het niet eens met het verzoek. Zij wil dat het verzoek wordt afgewezen. Zij vindt dat er geen sprake is van omstandigheden waardoor de man de kinderalimentatie niet meer kan betalen. De schuldenproblematiek is al jaren aanwezig en bovendien is sprake van vermijdbare en verwijtbare schulden. Het is in strijd met artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind om de schuldeisers voor te laten gaan op de kosten van [minderjarige]. Bovendien heeft de man naast zijn uitkering óók inkomen uit arbeid (40 uur per week). Tot slot verzet zij zich tegen een wijziging met terugwerkende kracht eerder dan de datum waarop de bewindvoerder het verzoek heeft ingediend.

3.De beoordeling

Wat wordt de beslissing van de rechtbank?
3.1.
De rechtbank beslist dat de man vanaf 20 maart 2024 een kinderalimentatie van € 25 per maand aan de vrouw moet betalen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn.
Heeft de rechtbank rechtsmacht en welk recht is van toepassing?
3.2.
De man en de vrouw hebben de Poolse nationaliteit. Dit betekent dat deze zaak internationale aspecten heeft en de rechtbank dient te beoordelen of zij als Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en welk recht van toepassing is op de verzoeken.
3.3.
De rechtbank stelt vast dat zij als Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, omdat de vrouw haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft en het verzoek zich tegen haar richt. [1] Omdat [minderjarige] ook zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft en hij in deze procedure de onderhoudsgerechtigde is, past de rechtbank het Nederlandse recht toe. [2]
Kan de (beslissing over de) alimentatie gewijzigd of ingetrokken worden?
3.4.
De rechtbank kan een rechterlijke uitspraak betreffende alimentatie wijzigen of intrekken, als zij van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De bewindvoerder heeft zijn stelling dat daarvan sprake is onvoldoende onderbouwd en wordt door de rechtbank gepasseerd. De beschikking waarvan wijziging wordt verzocht dateert van februari 2018 met als ingangsdatum juli 2017. Volgens de door de man overgelegde verklaring van de Belastingdienst had hij in 2018 een geregistreerd inkomen van € 30.028. Deze verklaring is onvoldoende om aan te nemen dat de rechtbank de draagkracht van de man op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Gegevens over het inkomen van de man in 2017 ontbreken en er is ook niets gesteld over de hoogte van de schulden op dat moment.
3.5.
Ook kan de rechtbank de alimentatie wijzigen als de omstandigheden zijn gewijzigd [3] . Dat is hier het geval, want uit de stukken blijkt dat sinds de eerdere procedure het inkomen van de man vanaf 2020 is gedaald en de man eind 2023/begin 2024 is toegelaten tot de minnelijke schuldhulpverlening. Zoals hierna blijkt, is deze wijziging ook rechtens relevant, want deze leidt ertoe dat de man de eerder opgelegde bijdrage niet meer kan betalen.
Wanneer moet de wijziging ingaan?
3.6.
De bewindvoerder heeft verzocht de bijdrage te wijzigen met ingang van 10 juli 2017. De vrouw heeft daar verweer tegen gevoerd en verzoekt de bijdrage niet eerder te wijzigen dan met ingang van de dag waarop de bewindvoerder zijn verzoek heeft ingediend
(20 maart 2024). De rechtbank vindt het redelijk om aan te sluiten bij de datum waarop de rechtbank het verzoek van de bewindvoerder heeft ontvangen. Vanaf dat moment heeft de vrouw rekening kunnen houden met een verlaging van het bedrag. De rechtbank vindt het alleen onwenselijk wanneer de vrouw gehouden zou zijn om mogelijk al betaalde/geïnde bedragen aan de man terug te betalen. Het gaat hier namelijk om een bijdrage voor [minderjarige] die de vrouw ook al zal hebben besteed. Daarom zal de rechtbank bepalen dat de vrouw niet gehouden is om al betaalde/geinde bedragen terug te betalen aan de man.
Heeft de man draagkracht?
3.7.
De discussie tussen de bewindvoerder en de vrouw gaat alleen over de vraag in hoeverre de man de eerder opgelegde bijdrage nog kan betalen. Voor de beantwoording van die vraag gaat de rechtbank eerst in op de schuldenlast van de man, vervolgens op het inkomen van de man en de stellingen van de vrouw daarover, om daar tot slot een conclusie aan te verbinden.
Schulden
3.8.
De bewindvoerder heeft als bijlage 2 een overzicht overgelegd van de schulden van de man. Daaruit blijkt dat sprake is van een schuldenlast van ruim € 72.000. Deze schulden zijn ontstaan in de jaren 2012 tot en met 2023. Als gevolg van het hebben van problematische schulden of verkwisting zijn de goederen van de man bij beschikking van 9 maart 2023 onder bewind gesteld. De bewindvoerder heeft toegelicht dat hij op
6 december 2023 een aanvraag tot (vrijwillige) schuldhulpverlening heeft ingediend bij de gemeente. De man is daarna door de gemeente aangemeld bij de Kredietbank Nederland (Kredietbank). De bewindvoerder heeft laten zien dat deze aanmelding ertoe heeft geleid dat er een schuldregelingsovereenkomst is gesloten tussen de man en de Kredietbank. Deze overeenkomst heeft hij overgelegd als bijlage 2. Op de mondelinge behandeling heeft de bewindvoerder toegelicht dat het de Kredietbank niet is gelukt om met alle schuldeisers van de man tot een regeling van zijn schulden te komen. Om die reden is er een verzoek bij de rechtbank ingediend om de man toe te laten tot de wettelijke schuldsanering (WSNP). Dat verzoek wordt binnenkort behandeld.
De rechtbank heeft gelet op de stukken en de toelichting op de mondelinge behandeling geen reden om aan de aanwezigheid van een grote schuldenlast te twijfelen.
3.9.
Dat de man forse schulden heeft is voor de rechtbank alleen niet gelijk een reden om aan te nemen dat de man helemaal geen bijdrage meer voor [minderjarige] kan betalen. Waarbij bij de wettelijke schuldsaneringsregeling wordt aangenomen dat de onderhoudsplichtige niet over draagkracht beschikt voor kinderalimentatie, geldt dat niet zonder meer voor een gemeentelijk schuldhulpverleningstraject. [4] Dat daarbij gebruik wordt gemaakt van een vrij te laten bedrag doet daar niet aan af. Ook kan de rechter in dergelijk geval niet terugvallen op een (discretionaire) beslissing van een rechter-commissaris, zoals dat bij de wettelijke schuldsanering wel het geval is. Daarom zal de rechtbank hier ook kritisch kijken naar het budgetplan dat de bewindvoerder op verzoek van de rechtbank bij zijn bericht van 24 februari 2025 heeft overgelegd. Daarin valt het de rechtbank op dat aan de inkomstenkant geen rekening is gehouden met het vakantiegeld waar de man recht op heeft, als ook niet met een (waarschijnlijke) toeslag vanuit het noodfonds energie. Ook valt op dat na aflossing van een schuld aan Essent nog € 220 per maand resteert. Niet is gebleken dat de Kredietbank is verzocht om het vrij te laten bedrag te verhogen om de man in staat te stellen de kinderalimentatie voor [minderjarige] te blijven voldoen.
Inkomsten uit uitkering
3.10.
De bewindvoerder heeft laten zien, overgelegd als bijlage 4, dat de man vanaf 5 juli 2023 een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet (bijstand) van de gemeente Zaanstad. De Expertgroep Alimentatie beveelt in het Rapport Alimentatienormen aan om bij een niet verzorgende ouder met bijstand een minimumdraagkracht aan te nemen, tenzij sprake is van lasten die niet vermijdbaar en niet verwijtbaar zijn, ongeacht of die lasten voor, tijdens of na het huwelijk zijn ontstaan.
Kan van de man worden verwacht dat hij de kinderalimentatie blijft betalen?
3.11.
De rechtbank is van oordeel dat de man gelet op de hoogte van zijn uitkering in relatie tot de hoogte van zijn schuldenlast een minimale of geen draagkracht heeft om in de kosten van [minderjarige] te voorzien, ook als sprake is van (deels) verwijtbare schulden zoals de vrouw stelt. Daarmee ligt het verzoek van de bewindvoerder in beginsel voor toewijzing gereed tenzij de stellingen van de vrouw aanleiding geven om anders te oordelen.
Andere inkomsten/verdiencapaciteit?
3.12.
De vrouw vindt dat het inkomen van de man uit uitkering en de hoogte van de schuldenlast hier niet leidend mogen zijn omdat de man niet eerlijk is. Dat is ook de reden waarom de vrouw zo verdrietig is over de gang van zaken. Zij heeft vanaf de echtscheiding in 2016 alle zeilen bijgezet om de (enige) gemeenschappelijke schuld bij de [naam bank] van toen van € 15.000 af te lossen. Zij draagt de volledige zorg voor [minderjarige] en heeft met een inkomen van rond de € 2.000 netto per maand de gezamenlijke schuld geheel voor haar rekening genomen. Zij is nu voor het eerst sinds een jaar schuldenvrij en ook zij heeft een depressie gehad en medicijnen gebruikt. De man op zijn beurt, zo vertaalt de rechtbank de gevoelens van de vrouw, heeft zijn verantwoordelijkheid niet genomen, ook niet om bij te dragen in de kosten van hun zoon [minderjarige]. De man heeft de kinderalimentatie niet tot nauwelijks betaald en heeft nieuwe schulden gemaakt, terwijl hij bovendien naast zijn uitkering inkomen uit arbeid ontvangt. De vrouw onderbouwt haar stelling met stukken. Zo overlegt zij als bijlage 6 een foto waaruit blijkt dat de man een bedrijfsaccount lidmaatschap heeft op WhatsApp Business. Dat heeft de man ook niet weersproken. WhatsApp Business is (volgens hun eigen site) een app die gemaakt is voor eigenaren van kleine bedrijven met de bedoeling om eenvoudig met hun klanten te communiceren. De man heeft de rechtbank zijn lidmaatschap niet goed kunnen uitleggen. Ook heeft de vrouw als bijlage 7 WhatsApp correspondentie tussen de man en haar of hun zoon [minderjarige] overgelegd van achtereenvolgend 30 januari (volgens toelichting van de vrouw:) 2025, 16 november 2023, 6 oktober 2023, 8 september 2023 en 14 juni 2023 waarin het volgende staat (cursief is de man):
““oke
geen probleem als je me donderdag ophaalt
je bent er vrijdag
Dat kan ik nu niet, ik heb geen auto en ik moet zaterdag en zondag werken. Ik heb je gezegd dat ik nu veel werk heb en dat ik het moet afmaken. Ik zou nu een auto kopen en dan zou het voor jou zijn. Ik bel je donderdag”,
en

Hoi, ik kan helaas niet, ik ben in Groningen op mijn werk. Ik kom pas dinsdag terug”,
en

Hé, ik kan er niets aan doen, ik ben op het werk en ik ga morgen ook”,
en

Hé, ik kan dit weekend niet, ik heb nog veel werk af te maken. De volgende keer zal ik proberen de kleine op te pakken”,
en

Hoi [de vrouw], ik heb nu het plan. Ik moet zaterdag werken en kan dus niet naar het huis van de kinderen komen.””
3.13.
De vrouw heeft de rechtbank verteld dat zij jarenlang dit soort berichten van de man heeft gekregen en de man met regelmaat de afspraken over de omgang met [minderjarige] niet nakomt omdat hij moet werken. Ook heeft zij de rechtbank op de mondelinge behandeling verteld dat zij vermoedt dat de man ook inkomen heeft uit (onderverhuur) van kamers en dat de man een auto (Mercedes) heeft gekocht. De man heeft dat laatste niet betwist. Ook is gebleken dat de man zijn bewindvoerder (en de Kredietbank) niet heeft geïnformeerd over de aankoop van de auto en/of dat bezit. De man heeft verteld dat hij de auto gebruikt voor het ophalen en wegbrengen van zijn zoon. Onduidelijk is hoe de man de aankoop heeft gefinancierd en onduidelijk is hoe hij de gebruiks- en onderhoudskosten van de auto financiert. Hij stelt dat hij geen motorrijtuigenbelasting in Nederland verschuldigd is omdat hij met een Pools kenteken rijdt en ervoor zorgt dat de auto telkens na 3 maanden voor een week teruggaat naar Polen. Nog los van de vraag of een dergelijke constructie geoorloofd is, blijven er ook andere kosten (zoals benzine, onderhoud en verzekering) voor het gebruik van een auto over en het is niet inzichtelijk hoe de man dat met leefgeld van € 50 per week kan betalen. Hetzelfde geldt voor de spullen die man stelt voor [minderjarige] te kopen zoals een nieuwe fiets, broek, jas, schoenen en soms eten. Wel staat vast dat in het budgetplan met dergelijke kosten geen rekening is gehouden.
3.14.
De man heeft verteld dat hij van beroep bouwvakker is (betonsnijder/lassen) en al lange tijd niet in staat is om arbeid te verrichten. De man heeft in 2020 een ongeval gehad met letsel aan zijn been tot gevolg en hij had/heeft last van trauma/depressies. Hij is na het ongeval niet arbeidsongeschikt verklaard, maar is wel door de gemeente vrijgesteld van een sollicitatieplicht. De man betwist dat hij naast zijn uitkering “zwart” werkt. Wel probeert hij werk te zoeken. Hij staat ingeschreven bij een uitzendbureau maar door zijn been is het moeilijk om werk te vinden.
3.15.
De man heeft zijn stellingen over zijn arbeids(on)geschiktheid en zijn inspanningen om werk te vinden niet met stukken onderbouwd. Het is daarom voor de rechtbank niet controleerbaar of de man zijn verdiencapaciteit ten volle benut. Nu de stellingen van de man wel worden bevestigd door de bewindvoerder, gaat de rechtbank ervan uit dat de gemeente de man (actief) ondersteunt en waar mogelijk begeleid naar betaald werk. Voor de rechtbank is het ook niet controleerbaar of de man naast zijn uitkering “zwarte” inkomsten heeft of dat de verklaring hiervoor is, zoals de man op de mondelinge behandeling heeft aangegeven, dat hij de berichten heeft geschreven omdat hij zijn zoon niet wil confronteren met het feit dat hij depressief en ziek is. Het is hier de gemeente die de controle uitoefent of de man recht heeft op een uitkering en daar nader onderzoek naar kan verrichten.
3.16.
Alles overwegende, vindt de rechtbank dat het verzoek van de bewindvoerder om de kinderalimentatie te verlagen moet worden toegewezen. De rechtbank stelt die bijdrage niet op nihil, maar stelt die in redelijkheid vast op een bedrag van € 25 per maand.
De rechtbank weegt daarin mee dat het voor de toekomst ook in het belang van de vrouw en [minderjarige] is dat de man zijn schulden gaat oplossen en zijn verdiencapaciteit ten volle gaat benutten, om waar kan een bijdrage te gaan leveren aan de kosten die een kind nu eenmaal met zich brengen en waar de vrouw nu alleen voor staat. Het komt de rechtbank daarbij verstandig voor dat de man hulpverlening heeft gezocht om zijn schulden op te lossen. Echter een schuldhulpverleningstraject (vrijwillig of wettelijk) kan alleen goed ten einde komen als de man eerlijk en open is over zijn inkomsten en uitgaven. Het spreekt voor zich dat inkomsten en uitgaven buiten de bewindvoerder om daar niet bij horen. Dat is ook aan de man op de mondelinge behandeling voorgehouden.
Indexering?
3.17.
Omdat voormelde bijdrage ingaat op een datum gelegen voor 1 januari 2025 verhoogt de rechtbank de bijdrage per 1 januari 2025 met de wettelijke indexering van 6,5%.
Wanneer betalen?
3.18.
De man moet voor wat betreft de toekomstige termijn de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
Uitvoerbaar bij voorraad?
3.19.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie, zoals die was vastgelegd in de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 14 februari 2018, en bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] moet voldoen;
  • vanaf 20 maart 2024 een bedrag van € 25 per maand;
  • vanaf 1 januari 2025 een bedrag van € 26,63 per maand;
4.2.
bepaalt dat de vrouw al betaalde of geïnde kinderalimentatie niet hoeft terug te betalen;
4.3.
bepaalt dat de man deze alimentatie wat de toekomstige termijnen betreft steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
4.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het verzoek voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. M.P. den Hollander, tot stand gekomen in samenwerking met mr. C.E.M. Geertsma-Van Ooijen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2025 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 3 sub a van de Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 (“Alimentatieverordening”).
2.Artikel 15 van de Alimentatieverordening jo. artikel 3 van het Haagse Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen.
3.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
4.Zie ook Hoge Raad 8 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:340.