ECLI:NL:RBNHO:2025:2219

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
15/202757-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal met geweld in Alkmaar

Op 20 februari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een ander een poging tot diefstal met geweld heeft gepleegd. De verdachte werd beschuldigd van het aanvallen van een vrouw in haar woning in Alkmaar op 13 december 2023, waarbij hij haar onder bedreiging van een wapen dwong om een kluis te openen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de rechtszitting is het bewijs besproken, waaronder DNA-materiaal dat op de jas van het slachtoffer en op een rol tape werd aangetroffen, wat leidde tot de conclusie dat de verdachte één van de daders was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van dertig maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer voor materiële en immateriële schade, en is de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoedingsmaatregel aan de Staat. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer in haar overwegingen meegenomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/202757-24
Uitspraakdatum: 20 februari 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 9 januari 2025 en 6 februari 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.G.T. Kramer, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. Aarts, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 13 december 2023 te Alkmaar tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om de inhoud van een kluis, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- die [slachtoffer] vast heeft gegrepen en/of gehouden en/of (vervolgens) meermaals
door elkaar heeft geschud en/of
- een hand voor de mond van die [slachtoffer] heeft gedrukt en/of gehouden en/of -
die [slachtoffer] tegen een muur heeft geduwd en/of
- een pistool op die [slachtoffer] heeft gericht en/of
- die [slachtoffer] meermaals de woorden heeft toegevoegd "die kluis moet open",
althans woorden van gelijke aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3.
Beoordeling van het bewijs
3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Zij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat het aangetroffen DNA op de jas van aangeefster en op de rol zwarte tape bestaan uit mengprofielen en dat secundaire overdracht niet valt uit te sluiten. Tevens heeft de verdediging aangevoerd dat het proces-verbaal van herkenning van verdachte door aangeefster onbetrouwbaar is en uitgesloten dient te worden van het bewijs. Ook geven de bevindingen met betrekking tot het onderzoek naar de zendmastgegevens van de telefoon van de verdachte en de inhoud van het tapgesprek onvoldoende aanknopingspunten om in verband te worden gebracht met het delict.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2
Bewijsmotivering
Uit de bewijsmiddelen volgt dat aangeefster [slachtoffer] op 13 december 2023 na haar werk – rond 21:15 uur – naar haar woning aan de [adres 2] in Alkmaar is gereden. Nadat zij haar auto had geparkeerd, liep zij naar haar woning. Onderweg liep zij langs twee mannen. Vlak voor haar voordeur keek zij achterom en zag zij dat de mannen in haar richting kwamen lopen. Op het moment dat zij de hal van haar woning binnenstapte, voelde zij dat er iemand op haar rug sprong. Zij verloor haar evenwicht en viel naar voren. Op het moment dat zij zich op haar rug draaide, drukte een man een hand op haar mond. De man droeg een bivakmuts, hield haar in de houdgreep en zei een aantal keer tegen haar:
‘Je moet de kluis open maken, begrijp je dat.’, waarbij hij haar door elkaar schudde
.De man deed de voordeur open en er kwam een tweede man met een bivakmuts de woning binnen. Deze man duwde haar, greep haar bij haar gezicht en zei ook dat zij de kluis open moest doen. Ze werd door beide mannen vervolgens geduwd, waarbij haar hoofd tegen de muur aankwam. De tweede man die de woning binnen was gekomen zei vervolgens:
‘We hebben een wapen, anders loopt het slecht af voor je.’Aangeefster werd door deze man vastgehouden terwijl door de andere man een wapen op haar gezicht werd gericht. Op enig moment hoorde aangeefster een mannenstem bij de voordeur die vroeg:
‘Hoe gaat het daar?’Aangeefster zag kans om de voordeur open te maken, zag daar twee mannen staan en riep naar hen dat zij 112 moesten bellen. Hierop renden de twee daders uit de woning.
In de woning van aangeefster heeft forensisch onderzoek plaatsgevonden. In de hal van de woning is een rol zwarte tape aangetroffen waarvan aangeefster heeft verklaard dat die rol tape niet van haar was. Tevens is de jas van aangeefster veiliggesteld voor sporenonderzoek. Op de linkerzijde van de kraag van de jas en op de zijkant van de rol zwarte tape werd een DNA-mengprofiel van onbekende man A aangetroffen. Uit een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) blijkt het DNA-mengprofiel van onbekende man A overeen te komen met het DNA van verdachte. Ten aanzien van de resultaten van het onderzoek naar de bemonstering op de jas is het extreem veel waarschijnlijker dat het DNA afkomstig is van verdachte en twee onbekende personen dan wanneer het DNA-materiaal afkomstig is van drie onbekende personen. Ten aanzien van de resultaten van het onderzoek naar de bemonstering op de rol tape is het zeer veel waarschijnlijker dat het DNA afkomstig is van verdachte en twee onbekende personen dan wanneer het DNA-materiaal afkomstig is van drie onbekende personen.
De rechtbank gaat – gelet op het bovenstaande – ervan uit dat het DNA-materiaal op de jas en de rol tape afkomstig is van de verdachte. Nu er op twee verschillende objecten, die alle twee in direct verband met de overval kunnen worden gebracht, DNA-materiaal van verdachte is aangetroffen, kan het niet anders zijn dan dat de verdachte één van de twee daders is geweest. Daar komt bij dat de verdachte geen enkele verklaring heeft gegeven voor de uitermate belastende omstandigheid dat zijn DNA op zowel de jas als de rol tape is aangetroffen; hij heeft zich in deze zaak volledig op zijn zwijgrecht beroepen. Het uitblijven van enige verklaring van de verdachte voor die belastende omstandigheid, die zowel op zichzelf als in samenhang met de overige bewijsmiddelen redengevend is voor het bewijs van het ten laste gelegde feit en, met andere woorden, om een verklaring schreeuwt, draagt bij aan het bewijs van de aan de verdachte ten laste gelegde overval. Daarbij is mede relevant de verklaring van aangeefster die de rechtbank betrouwbaar acht, mede gelet op het feit dat door verbalisant [naam 1] is waargenomen dat bij aangeefster, vlak na het incident, tranen over haar wangen stroomden en dat zij stond te trillen. Tevens is er door getuigen [naam 2] en [naam 3] verklaard dat zij twee donker geklede jongens uit de woning van aangeefster zagen rennen. Tot slot neemt de rechtbank in haar bewijsoverweging mee dat uit analyse van de historische telefoongegevens van het telefoonnummer van verdachte is gebleken dat het telefoonnummer van verdachte ten tijde van het ongeval (tussen 13 december 2023 18:48 uur en 14 december 2023 01:06 uur) niet onder het bereik van een zendmast viel en na 01:06 uur in zuidelijke richting is verplaatst.
De bewijsmiddelen leiden, bezien in onderling verband en samenhang tot de conclusie dat er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij, op 13 december 2023 te Alkmaar tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om de inhoud van een kluis, die geheel aan [slachtoffer], toebehoorde weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- die [slachtoffer] vast heeft gegrepen en gehouden en (vervolgens) meermaals
door elkaar heeft geschud en
- een hand voor de mond van die [slachtoffer] heeft gedrukt en gehouden en die [slachtoffer] tegen een muur heeft geduwd en
- een pistool op die [slachtoffer] heeft gericht en
- die [slachtoffer] meermaals de woorden heeft toegevoegd "die kluis moet open",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de periode die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Tevens heeft zij verzocht bij vonnis de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om – mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen – aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan voor de duur die verdachte reeds vast heeft gezeten. Hierbij heeft de raadsvrouw gewezen op de jonge leeftijd van verdachte en op het feit dat hij first offender is. Tevens heeft zij naar voren gebracht dat de verdachte zijn leven goed op orde heeft en dat een gevangenisstraf ervoor kan zorgen dat verdachte mogelijk afdwaalt van zijn doelen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich, samen met een ander, schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal met geweld. Aangeefster is in haar eigen woning, in de avonduren van achteren aangevallen en onder bedreiging van een wapen in de houdgreep gehouden terwijl de daders haar hebben gezegd dat zij de kluis open moest maken.
Een overval is een uitermate ernstig strafbaar feit, dat heel beangstigend is voor de slachtoffers daarvan. Zeker indien het slachtoffer in zijn of haar woning wordt overvallen, een plek waar iemand zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen. Uit de slachtofferverklaring van aangeefster op de zitting blijkt duidelijk hoe angstig zij is geweest toen zij werd overvallen bij het binnengaan van haar huis. Zij heeft grote psychische en fysieke gevolgen ondervonden van hetgeen heeft plaatsgevonden. Daar komt bij dat aangeefster op het moment van de (poging tot) overval enkele weken zwanger was en dat zij kort na het incident een miskraam heeft gehad.
Door samen met een ander aangeefster te overvallen heeft de verdachte er blijk van gegeven niet stil te hebben willen staan bij de psychische en fysieke gevolgen die zijn daden konden hebben voor het slachtoffer. Kennelijk heeft de verdachte zich enkel laten leiden door zijn wens om snel en gemakkelijk aan geld of kostbare voorwerpen te komen. Daar komt bij dat een dergelijk feit gevoelens van angst en onrust veroorzaakt in de samenleving. Dit geldt in dit geval ook voor buurtbewoners die zijn geconfronteerd met de verdachte en zijn mededader toen zij op de vlucht sloegen en later hebben gehoord van de overval.
De rechtbank houdt er voorts rekening mee dat het enkele feit dat er geen goederen weg zijn genomen, waardoor het bij een poging is gebleven, niets afdoet aan de ernst van het feit en de angst die aangeefster moet hebben ervaren. Daarbij is het niet aan de verdachte te wijten, maar aan de oplettendheid van anderen, dat de overval voortijdig is afgebroken. De verdachte heeft tevens geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen.
LOVS
De rechtbank heeft gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), die bij een overval in een woning met licht geweld/bedreiging uitgaan van een gevangenisstraf van drie jaren en bij ander geweld van een gevangenisstraf van vijf jaren. In onderhavige zaak is daarbij sprake geweest van een poging.
De rechtbank constateert dat bij de onderhavige poging tot diefstal met geweld sprake is geweest van meer dan licht geweld/bedreiging, zeker nu er gebruik is gemaakt van een wapen maar acht het oriëntatiepunt voor ‘ander geweld’ met als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar (bij een voltooid delict) ook niet passend. De rechtbank neemt als uitgangspunt drie jaren gevangenisstraf (bij een voltooid delict) maar houdt in strafverzwarende zin rekening met de ernst van de bedreiging.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 7 november 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de over de verdachte uitgebrachte rapportage van de reclassering van 11 september 2024, waarin geadviseerd wordt om het volwassenstrafrecht toe te passen.
Conclusie
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat op het bewezen verklaarde feit niet anders kan worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, met aftrek van de periode die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Vermogensmaatregel

De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een boksbeugel, dient te worden onttrokken aan het verkeer. Dit voorwerp behoort de verdachte toe en is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit. Dit voorwerp kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten en tevens is het ongecontroleerde bezit van voormeld in beslag genomen voorwerp in strijd met de wet of het algemeen belang.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 20.201,- ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Tevens is door de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De gestelde schade bestaat uit:
Materiele schade:
-Gederfde inkomsten: €16.571,-
-Behandelingen: € 630,-
Immateriële schade:€ 3.000,-
Totaal:€20.201,-
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding integraal kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
In verband met de bepleite vrijspraak heeft de raadsvrouw zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering tot schadevergoeding. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering nu de raadsman van de benadeelde partij ter zitting de vordering praktisch verdubbeld heeft ten opzichte van de schriftelijke ingediende vordering. De verdediging is hierdoor op zitting overvallen en heeft zich niet kunnen (laten) informeren over de inhoudelijke wijziging van de vordering. Meer subsidiair heeft zij aangevoerd dat de vordering te complex is en dus een onevenredige belasting is voor het strafgeding. De vordering dient ook om die reden geheel niet-ontvankelijk te worden verklaard. Ten aanzien van de materiele kosten heeft zij ten aanzien van de gederfde inkomsten het standpunt ingenomen dat er geen representatieve vergelijking is gemaakt in de berekening. Zo zijn de cijfers van de maand januari van het jaar daarvoor niet bijgevoegd en is het algemeen bekend dat januari een rustige maand is in de branche waarin de benadeelde partij werkzaam is. De gederfde inkomsten zijn onvoldoende onderbouwd en er is niet zonder meer sprake van een causaal verband. De benadeelde partij dient in deze kostenpost dus niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus de verdediging. Ten aanzien van de kosten die zouden zijn gemaakt voor de behandeling, is niet duidelijk waaruit het causaal verband zou bestaan en wat de aard van de behandeling/coaching in zou houden. Ook ten aanzien van deze schade dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering nu de schade onvoldoende is onderbouwd. Tot slot heeft de raadsvrouw ten aanzien van de immateriële schade verzocht om de hoogte van het gevorderde bedrag substantieel te matigen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 630,- rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. De rechtbank stelt vast dat de aard en de ernst van de normschending in onderhavige zaak de in dit verband nadelige gevolgen zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106 lid 1 aanhef onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW), kan worden aangenomen. Dat de benadeelde partij door deze nadelige gevolgen enige vorm van coaching of begeleiding nodig heeft gehad, vindt de rechtbank dan ook begrijpelijk waardoor de daar uit volgende materiele schade, zijnde de kosten van de coaching voor vergoeding in aanmerking komen.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering ten aanzien van de gevorderde schadepost ‘gederfde inkomsten’. Hoewel de rechtbank het aannemelijk acht dat de gebeurtenis invloed heeft gehad op de hoogte van de inkomsten van de benadeelde, stelt de rechtbank vast dat de schadepost ‘gederfde inkomsten’ een complexe schadepost is waarvan de omvang zich niet eenvoudig laat vaststellen. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest hun stellingen en onderbouwing met betrekking tot de toewijsbaarheid van de vordering van de benadeelde partij voor deze schadepost genoegzaam naar voren te brengen (HR 21-01-2025, ECLI:NL:HR:2025:104). De verdediging heeft – kort gezegd – aangevoerd dat zij zich, nu de schadepost ter terechtzitting is opgehoogd, onvoldoende heeft kunnen laten informeren over de vraag of bij deze schadepost rekening gehouden dient te worden met aftrek van belasting. Daarnaast zijn er door de benadeelde partij geen stukken beschikbaar gesteld die de stelling van de verdediging kunnen onderbouwen dan wel betwisten dat er in de maand januari in de regel minder inkomsten gegenereerd worden. Vergelijkbare cijfers van de maand januari over het jaar 2023 zijn niet bijgevoegd. De rechtbank stelt vast dat de verdediging daarmee onvoldoende in de gelegenheid is geweest om haar standpunt naar voren te brengen en de vordering te betwisten, terwijl de benadeelde partij onvoldoende gelegenheid heeft gehad om haar vordering van een nadere onderbouwing te voorzien. Partijen hier alsnog de gelegenheid voor geven, levert een onevenredige belasting van het strafproces op. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat eventueel eigen onderzoek van de rechtbank naar de toewijsbaarheid van de vordering op deze schadepost daarvoor onvoldoende compensatie biedt. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, zodat die vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 aanhef en onder b BW heeft de benadeelde partij onder meer recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding bij aantasting in de persoon op andere wijze. Dat sprake is van een dergelijke aantasting is hierboven reeds betoogd door de rechtbank. De vergoeding van de gestelde immateriële schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering ter hoogte van € 3.000,- dan ook worden toegewezen.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat een totaalbedrag van € 3.630,- moet worden toegewezen, bestaande uit € 630,- aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 december 2023 tot aan de dag van algehele voldoening.
Daarnaast moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: een poging tot diefstal met geweld] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36b, 36d, 36f, 45 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Onttrekt aan het verkeer:
1 STK Wapen (een boksbeugel) (omschrijving: PL1100-NH1R023145_821112, Zilverkleurig).
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 3.630,- (drieduizend zeshonderdendertig euro),bestaande uit € 630,- als vergoeding voor de materiële en € 3.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.630,- bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 46 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.J. Lommen, voorzitter,
mr. A.K. Korteweg en mr. M.L. Firet, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. D. Koppe,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 februari 2025.
Bijlage
De bewijsmiddelen
(..)