6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich, samen met een ander, schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal met geweld. Aangeefster is in haar eigen woning, in de avonduren van achteren aangevallen en onder bedreiging van een wapen in de houdgreep gehouden terwijl de daders haar hebben gezegd dat zij de kluis open moest maken.
Een overval is een uitermate ernstig strafbaar feit, dat heel beangstigend is voor de slachtoffers daarvan. Zeker indien het slachtoffer in zijn of haar woning wordt overvallen, een plek waar iemand zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen. Uit de slachtofferverklaring van aangeefster op de zitting blijkt duidelijk hoe angstig zij is geweest toen zij werd overvallen bij het binnengaan van haar huis. Zij heeft grote psychische en fysieke gevolgen ondervonden van hetgeen heeft plaatsgevonden. Daar komt bij dat aangeefster op het moment van de (poging tot) overval enkele weken zwanger was en dat zij kort na het incident een miskraam heeft gehad.
Door samen met een ander aangeefster te overvallen heeft de verdachte er blijk van gegeven niet stil te hebben willen staan bij de psychische en fysieke gevolgen die zijn daden konden hebben voor het slachtoffer. Kennelijk heeft de verdachte zich enkel laten leiden door zijn wens om snel en gemakkelijk aan geld of kostbare voorwerpen te komen. Daar komt bij dat een dergelijk feit gevoelens van angst en onrust veroorzaakt in de samenleving. Dit geldt in dit geval ook voor buurtbewoners die zijn geconfronteerd met de verdachte en zijn mededader toen zij op de vlucht sloegen en later hebben gehoord van de overval.
De rechtbank houdt er voorts rekening mee dat het enkele feit dat er geen goederen weg zijn genomen, waardoor het bij een poging is gebleven, niets afdoet aan de ernst van het feit en de angst die aangeefster moet hebben ervaren. Daarbij is het niet aan de verdachte te wijten, maar aan de oplettendheid van anderen, dat de overval voortijdig is afgebroken. De verdachte heeft tevens geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen.
LOVS
De rechtbank heeft gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), die bij een overval in een woning met licht geweld/bedreiging uitgaan van een gevangenisstraf van drie jaren en bij ander geweld van een gevangenisstraf van vijf jaren. In onderhavige zaak is daarbij sprake geweest van een poging.
De rechtbank constateert dat bij de onderhavige poging tot diefstal met geweld sprake is geweest van meer dan licht geweld/bedreiging, zeker nu er gebruik is gemaakt van een wapen maar acht het oriëntatiepunt voor ‘ander geweld’ met als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar (bij een voltooid delict) ook niet passend. De rechtbank neemt als uitgangspunt drie jaren gevangenisstraf (bij een voltooid delict) maar houdt in strafverzwarende zin rekening met de ernst van de bedreiging.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 7 november 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de over de verdachte uitgebrachte rapportage van de reclassering van 11 september 2024, waarin geadviseerd wordt om het volwassenstrafrecht toe te passen.
Conclusie
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat op het bewezen verklaarde feit niet anders kan worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, met aftrek van de periode die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.