In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland op 4 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Medemblik beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde D. van der Locht, heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning, die door de gemeente op € 651.000 is vastgesteld voor het kalenderjaar 2023. Eiser stelt dat deze waarde te hoog is en bepleit een lagere waarde van € 593.000. Hij voert verschillende argumenten aan, waaronder de verkoopprijzen van vergelijkingsobjecten die meer dan 35% afwijken van de vastgestelde waarde, en het niet voldoende rekening houden met het afnemend grensnut.
De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld en de argumenten van beide partijen gewogen. De rechtbank concludeert dat de vergelijkingsobjecten die door de verweerder zijn gebruikt, voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van eiser. De rechtbank oordeelt dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank wijst erop dat het waarderen van onroerende zaken geen exacte wetenschap is en dat de waarde per vierkante meter gebruiksoppervlakte van de woning niet in een onjuiste verhouding staat tot de geanalyseerde prijzen van de vergelijkingsobjecten.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de vastgestelde WOZ-waarde van € 651.000 gehandhaafd blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is informatie gegeven over de mogelijkheid tot hoger beroep.